Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 augustus 2002

Uittreksel uit arrest nr. 92/2002 van 5 juni 2002 Rolnummer : 2185 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 12, eerste lid, 5°, van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Fran(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021318
pub.
14/08/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 92/2002 van 5 juni 2002 Rolnummer : 2185 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 12, eerste lid, 5°, van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest nr. 95.361 van 14 mei 2001 in zake de v.z.w. Nationaal Syndicaat der Militairen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 30 mei 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 12, 5°, van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre die bepaling de verplichting om de wijziging aan de statuten en de lijst van de verantwoordelijke leiders in het Belgisch Staatsblad bekend te maken alleen oplegt aan de professionele syndicale organisaties en niet aan de syndicale organisaties die aangesloten zijn bij een syndicale organisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad ? ». (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 12 van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, zoals gewijzigd bij de wet van 21 april 1994, bepaalt de voorwaarden tot erkenning van de vakorganisaties en luidt : « Door de Koning worden erkend de syndicale organisaties : 1° die de belangen behartigen van alle categorieën van militairen, van gewezen militairen of van hun rechthebbenden;2° die op nationaal vlak werkzaam zijn;3° waarvan de oogmerken geen belemmering vormen voor de werking van de krijgsmacht;4° die in geen enkele vorm verbonden zijn met een andere syndicale organisatie erkend met toepassing van dit artikel;5° die, met uitzondering van de syndicale organisaties aangesloten bij een syndicale organisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad : - uitsluitend de in artikel 1 bedoelde militairen en gewezen militairen als leden groeperen; - in geen enkele vorm verbonden zijn met organisaties die andere belangen verdedigen dan die van de militairen of de gewezen militairen of hun rechthebbenden; - hun statuten en de lijst van hun verantwoordelijke leiders gepubliceerd hebben in het Belgisch Staatsblad .

De Koning stelt de procedure vast : 1° van erkenning;2° van intrekking van de erkenning wanneer niet of niet meer is voldaan aan een of meer erkenningsvoorwaarden.» De prejudiciële vraag heeft enkel betrekking op artikel 12, eerste lid, 5°, en uit het verwijzende arrest blijkt dat enkel het derde streepje in het geding is.

B.2.1. Volgens de verzoekende partij voor de verwijzende rechter moet de prejudiciële vraag worden geherformuleerd vermits de in het geding zijnde bepaling enkel betrekking heeft op de verplichting tot publicatie in het Belgisch Staatsblad van de statuten en de lijst van de verantwoordelijke leiders en niet van de wijzigingen hierin aangebracht. Artikel 5, 2°, van het koninklijk besluit van 25 april 1996 tot uitvoering van de wet van 11 juli 1978, dat de publicatie van de wijzigingen aangebracht in de statuten of in de lijst van de verantwoordelijke leiders in het Belgisch Staatsblad oplegt, zou aldus geen wettelijke basis hebben, zodat de vraag rijst naar de schending door de in het geding zijnde bepaling van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met de artikelen 23, 27 en 182 van de Grondwet.

B.2.2. De partijen voor het Hof vermogen niet de draagwijdte van de door het verwijzende rechtscollege gestelde prejudiciële vraag te wijzigen of te laten wijzigen.

Het Hof merkt daarenboven op dat de verplichting tot publicatie van de statuten en van de lijst van de verantwoordelijke leiders slechts betekenis heeft indien zij tevens geldt voor de daarin aangebrachte wijzigingen, zodat de verplichting tot publicatie van die wijzigingen logischerwijze voortvloeit uit de verplichting tot publicatie van de statuten en van de lijst van de verantwoordelijke leiders zelf.

B.3. De in het geding zijnde bepaling roept, wat de voorwaarden voor erkenning van vakorganisaties betreft, een verschil in behandeling in het leven tussen twee categorieën van vakorganisaties van militairen : de professionele vakorganisaties die, om te kunnen worden erkend, hun statuten en de lijst van hun verantwoordelijke leiders, alsmede de wijzigingen hiervan, in het Belgisch Staatsblad moeten publiceren en de vakorganisaties die zijn aangesloten bij een vakorganisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad, aan wie een dergelijke verplichting tot publicatie niet is opgelegd.

B.4. Vóór de wijziging bij artikel 13 van de wet van 21 april 1994 stelde artikel 12 van de wet van 11 juli 1978, zowel ten aanzien van professionele vakorganisaties als ten aanzien van vakorganisaties aangesloten bij een vakorganisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad, als voorwaarde voor erkenning onder meer de mededeling aan de Minister van Landsverdediging van de statuten en van de lijst van hun verantwoordelijke leiders. Die erkenning kon slechts behouden blijven indien ook de wijzigingen in de statuten of de lijst van de verantwoordelijke leiders aan de Minister werden medegedeeld.

Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 21 april 1994 blijkt dat de vervanging van die mededelingsplicht aan de bevoegde minister door een verplichting tot publicatie in het Belgisch Staatsblad van de statuten en van de lijst van de verantwoordelijke leiders en van de hierin aangebrachte wijzigingen verband houdt met de doelstelling van de wetgever de « erkenningsvoorwaarden in het leven te roepen die een ongebreidelde proliferatie (en derhalve versnippering) en onduidelijke vertegenwoordiging tegengaan. Er moet ook in een procedure voorzien worden die het mogelijk maakt de niet-naleving van de erkenningsvoorwaarden te sanctioneren » (Parl. St., Kamer, 1993-1994, nr. 1266/1, pp. 1 en 2).

B.5. Het in B.3 uiteengezette verschil in behandeling inzake de erkenningsvoorwaarden van vakorganisaties is pertinent ten opzichte van de in B.4 uiteengezette doelstelling. De verplichting tot publicatie in het Belgisch Staatsblad maakt het de overheid mogelijk een inzicht te verwerven in de statuten en de lijst van de verantwoordelijke leiders van de organisatie, zodat de conformiteit ervan kan worden nagegaan met de andere voorwaarden van erkenning gesteld in artikel 12. Bovendien kunnen derden aldus inzicht krijgen in de doelstelling en leiders van de vakorganisatie.

De wetgever vermocht ervan uit te gaan dat de vakorganisaties aangesloten bij een vakorganisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad, die, overeenkomstig artikel 5 van de wet van 11 juli 1978, geacht worden representatief te zijn, voldoende bekend zijn, zodat de publicatie van hun statuten en van de lijst van hun verantwoordelijke leiders hem als overbodig kon voorkomen.

B.6. De in het geding zijnde verplichting tot publicatie kan niet worden beschouwd als een overdreven zware formaliteit en tast de vakbondsvrijheid op geen enkele manier aan.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 12, eerste lid, 5°, derde streepje, van de wet van 11 juli 1978 « tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 5 juni 2002.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms. A. Arts.

^