gepubliceerd op 10 augustus 2002
Uittreksel uit arrest nr. 78/2002 van 8 mei 2002 Rolnummers : 2102 en 2103 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 20 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, gesteld door het Ar Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 78/2002 van 8 mei 2002 Rolnummers : 2102 en 2103 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 20 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, gesteld door het Arbeidshof te Luik.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij arresten van 19 december 2000 in zake het Fonds voor de Beroepsziekten respectievelijk tegen L. Vendrame en G. Markopoulos, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 27 december 2000, heeft het Arbeidshof te Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 20 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het ' handvest ' van de sociaal verzekerde, in het kader van de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd : - dat het voor het recht op verwijlintresten slechts van toepassing is op de sociaal verzekerde rechthebbenden die de toekenning van die prestaties uitsluitend verkrijgen krachtens een administratieve beslissing van het Fonds voor de Beroepsziekten, - met uitsluiting van diegenen die gedwongen zijn in rechte te treden voor de gerechtelijke instanties en wier prestaties zullen worden uitbetaald ter uitvoering van een uitvoerbare gerechtelijke beslissing waarbij de administratieve beslissing tot weigering om de verzwaring van de arbeidsongeschiktheid te erkennen, teniet wordt gedaan, zodat de verwijlintresten verschuldigd zijn met toepassing van artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek, en niet vanaf de datum van opeisbaarheid die in beginsel in het handvest van de sociaal verzekerde in aanmerking wordt genomen ? 2. Schendt artikel 20 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het ' handvest ' van de sociaal verzekerde, in het kader van de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd : - dat het voor het recht op verwijlintresten slechts van toepassing is op de sociaal verzekerde rechthebbenden die de toekenning van die prestaties uitsluitend verkrijgen krachtens een administratieve beslissing van het Fonds voor de Beroepsziekten, - met uitsluiting van diegenen die gedwongen zijn in rechte te treden voor de gerechtelijke instanties en wier prestaties zullen worden uitbetaald ter uitvoering van een uitvoerbare gerechtelijke beslissing waarbij de administratieve beslissing teniet wordt gedaan, te dezen een beslissing tot toekenning waarbij niet de volledige verzwaring van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer wordt erkend, zodat de verwijlintresten verschuldigd zijn met toepassing van artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. In de prejudiciële vragen die het Arbeidshof te Luik in beide zaken heeft gesteld, wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, van artikel 20 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, in die zin geïnterpreteerd dat het voor het recht op verwijlintresten slechts van toepassing is op de sociaal verzekerde rechthebbenden die de toekenning van die prestaties verkrijgen krachtens een administratieve beslissing van het Fonds voor de Beroepsziekten, met uitsluiting van diegenen wier prestaties zullen worden uitbetaald ter uitvoering van een uitvoerbare rechterlijke beslissing waarbij de administratieve beslissing teniet wordt gedaan, zodat de verwijlintresten alsdan verschuldigd zijn met toepassing van artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek.
B.2.1. Artikel 20 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde bepaalt : « Onverminderd gunstiger wettelijke of reglementaire bepalingen en de bepalingen van de wet van 25 juli 1994 tot wijziging van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten met het oog op een snellere afwerking van de dossiers, brengen de prestaties, enkel voor de rechthebbenden-sociaal verzekerden, van rechtswege interest op vanaf hun opeisbaarheid en ten vroegste vanaf de datum voortvloeiend uit artikel 12. Indien de beslissing tot toekenning genomen werd met een vertraging die te wijten is aan een instelling van sociale zekerheid is de interest evenwel verschuldigd vanaf het verstrijken van de in artikel 10 bedoelde termijn en ten vroegste vanaf de datum waarop de prestatie ingaat. [...] » De in artikel 20 bedoelde beslissing wordt in artikel 2, 8°, van dezelfde wet omschreven als : « de eenzijdige rechtshandeling met individuele strekking die uitgaat van een instelling van sociale zekerheid en die beoogt rechtsgevolgen te hebben voor één of meer sociaal verzekerden ».
Artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Inzake verbintenissen die alleen betrekking hebben op het betalen van een bepaalde geldsom, bestaat de schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering nooit in iets anders dan in de wettelijke interest, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen.
Die schadevergoeding is verschuldigd zonder dat de schuldeiser enig verlies hoeft te bewijzen.
Zij is verschuldigd te rekenen van de dag der aanmaning tot betaling, behalve ingeval de wet ze van rechtswege doet lopen.
Indien er opzet van de schuldenaar is, kan de schadevergoeding de wettelijke interest te boven gaan. » B.2.2. De verwijlintrest is bedoeld als vergoeding van de schade die de schuldeiser heeft geleden wegens vertraging in de uitvoering door de schuldenaar van zijn verbintenis om de verschuldigde geldsom te betalen.
B.3. Volgens de verwijzende rechter zou artikel 20 van de wet van 11 april 1995 enkel van toepassing zijn op de sociaal verzekerde rechthebbenden die de toekenning van hun prestaties hebben gekregen na afloop van een administratieve procedure waarbij het geschil niet bij de rechter aanhangig werd gemaakt.
Bijgevolg zou het gemeen recht opnieuw van toepassing zijn wanneer een gerechtelijke procedure wordt gestart ofwel omdat de toekenning van prestaties door de instelling van sociale zekerheid werd geweigerd, ofwel omdat die prestaties slechts gedeeltelijk werden toegekend.
De aanmaning tot betaling is één van de toepassingsvoorwaarden van artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek. Vanaf die datum beginnen de verwijlintresten te lopen. Uit de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie volgt dat een vordering in rechte als een aanmaning tot betaling in de zin van het voormelde artikel 1153 geldt.
De sociaal verzekerde rechthebbenden die een gerechtelijk beroep instellen, zouden bijgevolg worden gediscrimineerd in vergelijking met diegenen die een gunstige administratieve beslissing verkrijgen, want de verwijlintrest ten gunste van de eerstgenoemden zou pas beginnen te lopen vanaf de datum van de gedinginleidende akte. Indien daarentegen van artikel 20 van de wet van 11 april 1995 toepassing werd gemaakt, zou die intrest, in de aan de verwijzende rechter voorgelegde zaken, vanaf een vroegere datum dan de datum van die akte beginnen te lopen.
B.4. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.5. Het verschil in behandeling dat op het vlak van het recht op de verwijlintresten bestaat tussen de sociaal verzekerde rechthebbenden die de toekenning van prestaties krachtens een administratieve beslissing van het Fonds voor de Beroepsziekten verkrijgen, enerzijds, en diegenen wier prestaties worden uitbetaald ter uitvoering van een uitvoerbare rechterlijke beslissing waarbij de administratieve beslissing van dat Fonds teniet wordt gedaan, anderzijds, berust op een objectief criterium : het al dan niet bestaan van een door de sociaal verzekerde rechthebbende ingespannen gerechtelijke procedure.
B.6.1. Het is in het licht van de doelstellingen van de wetgever evenwel niet ter zake dienend de sociaal verzekerde rechthebbenden op verschillende wijze te behandelen naargelang de prestaties hun worden toegekend ter uitvoering van een administratieve beslissing of van een rechterlijke beslissing.
B.6.2. Door ten gunste van de sociaal verzekerden verwijlintresten in te voeren wou de wetgever « een algemeen en gezond principe » bevestigen teneinde « de gerechtigde [te] beschermen tegen de traagheid van de administratieve diensten, zodat die aangespoord wordt de eigen werking te verbeteren » (Parl. St. , Kamer, 1991-1992, nr. 353/1, p. 7).
B.6.3. Aangezien de verwijlintresten strekken tot het herstel van de schade die wegens de vertraging in de uitvoering van een verbintenis wordt geleden, verantwoordt niets dat de sociaal verzekerde die nadeel heeft van een vergissing van het bestuur, verschillend wordt behandeld ten opzichte van diegene die door vertraging bij het bestuur schade lijdt.
B.7. Uit hetgeen voorafgaat vloeit voort dat artikel 20 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, in die zin geïnterpreteerd dat het niet van toepassing is op de sociaal verzekerde rechthebbenden wier prestaties worden uitbetaald ter uitvoering van een uitvoerbare rechterlijke beslissing waarbij de administratieve beslissing tot weigering van erkenning van de verzwaring van de arbeidsongeschiktheid teniet wordt gedaan, niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.8. Wanneer het Hof heeft vastgesteld dat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk genomen, geschonden zijn, is er geen aanleiding om bovendien te onderzoeken of, zoals in de prejudiciële vraag is voorgesteld, die grondwettelijke bepalingen, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, zijn geschonden en daarbij uit te maken of die bepaling te dezen wel van toepassing is.
B.9. Het Hof stelt vast dat aan artikel 20 van de wet van 11 april 1995 een andere interpretatie kan worden gegeven. Volgens die interpretatie valt het in artikel 20 vervatte begrip « opeisbaarheid » samen met het ontstaan van het recht, zodat de verwijlintresten beginnen te lopen vanaf de datum waarop het recht op de prestaties is ontstaan, dat wil zeggen de datum waarop de prestaties hadden moeten worden uitbetaald.
B.10. In die interpretatie bestaat het in de prejudiciële vragen aangevoerde verschil in behandeling niet : de sociaal verzekerde rechthebbenden kunnen, op dezelfde datum, aanspraak maken op verwijlintresten op de hun verschuldigde prestaties, ongeacht of die ter uitvoering van een administratieve beslissing of van een rechterlijke beslissing worden toegekend.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 20 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het niet van toepassing is op de sociaal verzekerde rechthebbenden wier prestaties worden uitbetaald ter uitvoering van een uitvoerbare rechterlijke beslissing waarbij de administratieve beslissing tot weigering van erkenning van de verzwaring van de arbeidsongeschiktheid teniet wordt gedaan. - Dezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, wanneer zij in die zin wordt geïnterpreteerd dat zij van toepassing is op de sociaal verzekerde rechthebbenden wier prestaties worden uitbetaald ter uitvoering van een uitvoerbare rechterlijke beslissing waarbij de administratieve beslissing tot weigering van erkenning van de verzwaring van de arbeidsongeschiktheid teniet wordt gedaan.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 8 mei 2002.
De griffier, De voorzitter, L. Potoms M. Melchior