gepubliceerd op 18 juni 2002
Uittreksel uit arrest nr. 66/2002 van 28 maart 2002 Rolnummers 2187 en 2188 Inzake : de prejudiciële vragen over artikel 24/25 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswa Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Fran(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 66/2002 van 28 maart 2002 Rolnummers 2187 en 2188 Inzake : de prejudiciële vragen over artikel 24/25 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, gesteld door de Raad van State.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij twee arresten nrs. 95.628 en 95.629 van 21 mei 2001 in zake J. Deteye en D. Deschauwer tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 31 mei 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 24/25 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het actief kader van het operationeel korps van de rijkswacht niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de mate dat het bepaalt dat de tuchtstraf van de inhouding van de wedde ' in eerste en laatste aanleg ' wordt opgelegd terwijl alle andere ambtenaren, zoals de leden van het rijkspersoneel, de gemeenteambtenaren en inzonderheid de leden van de Krijgsmacht op grond van de op hen toepasselijke reglementering de mogelijkheid hebben om administratief beroep in te stellen tegen een tuchtstraf die hen wordt opgelegd of tegen een voorstel van tuchtstraf dat tegen hen wordt geformuleerd ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 24/25 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht bepaalt : « De in artikel 24/13, § 1, bedoelde straffen worden in eerste en laatste aanleg opgelegd.
Betreft het evenwel een van de straffen bedoeld in artikel 24/13, § 1, 1° en 2°, dan kan die, van ambtswege of op vraag van het betrokken personeelslid, door de commandant van de rijkswacht worden vernietigd op de door de Koning bepaalde wijze : 1° indien procedureregelen geschonden zijn;2° indien het bewijs wordt geleverd dat het betrokken personeelslid het vergrijp tegen de tucht waarvoor de straf is opgelegd, niet gepleegd heeft en aangetoond wordt dat dit bewijs niet in de loop van de procedure geleverd kon worden om een reden onafhankelijk van de wil van het personeelslid;3° indien de commandant van de rijkswacht oordeelt dat de feiten in de gegeven omstandigheden geen vergrijp tegen de tucht vormen.» De in artikel 24/13, § 1, bedoelde tuchtstraffen zijn (1°) de waarschuwing, (2°) de blaam, (3°) de inhouding van bezoldiging, (4°) de non-activiteit, (5°) de terugzetting in graad, (6°) de ambtshalve pensionering en (7°) het ontslag van ambtswege.
Met ingang van 1 april 2001 zijn de voormelde bepalingen opgeheven (artikelen 15 en 56 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten). Zij zijn evenwel nog van toepassing op de geschillen voor het verwijzende rechtscollege.
B.2. De Raad van State vraagt aan het Hof of het eerste lid van artikel 24/25 van de wet van 27 december 1973 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat de tuchtstraf van de inhouding van wedde in eerste en laatste aanleg wordt opgelegd aan een personeelslid van het operationeel korps van de rijkswacht, terwijl alle andere ambtenaren, zoals de leden van het rijkspersoneel, de gemeenteambtenaren en inzonderheid de leden van de krijgsmacht, de mogelijkheid hebben om administratief beroep in te stellen tegen een tuchtstraf die hen wordt opgelegd of tegen een voorstel van tuchtstraf dat tegen hen wordt geformuleerd.
B.3. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake kunnen zijn, indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.
B.4. Er bestaat, afgezien van het strafrecht (zie artikel 14.5 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten), geen algemeen rechtsbeginsel van dubbele aanleg. Evenmin bestaat een algemeen rechtsbeginsel dat de mogelijkheid zou waarborgen om administratief beroep in te stellen tegen een tuchtstraf.
Bijgevolg was de wetgever niet ertoe verplicht in een administratieve beroepsprocedure te voorzien, op voorwaarde evenwel dat het recht van de personeelsleden van het operationeel korps van de rijkswacht op een jurisdictionele controle is gewaarborgd.
B.5. Tegen de tuchtstraf van de inhouding van wedde opgelegd aan een personeelslid van het operationeel korps van de rijkswacht kan, zo blijkt uit de verwijzingsarresten, een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State worden ingediend. De Raad van State kan ook de schorsing van de tenuitvoerlegging ervan bevelen.
B.6. Uit de rechtspraak van de Raad van State blijkt dat het hoogste administratieve rechtscollege een volwaardige toetsing doorvoert zowel aan de wet als aan de algemene rechtsbeginselen. De Raad van State gaat daarbij na of de aan zijn toezicht voorgelegde overheidsbeslissing de vereiste feitelijke grondslag heeft en of de opgelegde straf niet kennelijk onevenredig is met de vastgestelde feiten. Weliswaar kan de Raad van State zijn beslissing niet in de plaats stellen van die van de betrokken overheid, doch wanneer hij die beslissing vernietigt, dient de overheid zich te schikken naar het arrest van de Raad van State : indien de overheid een nieuwe beslissing neemt, mag zij de motieven van het arrest dat de eerste beslissing heeft vernietigd niet miskennen; indien zij in de vernietiging berust, wordt de betrokkene geacht niet tuchtrechtelijk gestraft te zijn geweest.
De personeelsleden van het operationeel korps van de rijkswacht beschikken derhalve over een volwaardige jurisdictionele waarborg tegen de tuchtstraf van de inhouding van wedde die hun kan worden opgelegd.
B.7. De in het geding zijnde bepaling heeft niet tot gevolg dat de rechten van de betrokken personen op onevenredige wijze worden beperkt. Bijgevolg dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 24/25 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het bepaalt dat de tuchtstraf van de inhouding van wedde in eerste en laatste aanleg wordt opgelegd.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 maart 2002.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux A. Arts