gepubliceerd op 20 juni 2002
Uittreksel uit arrest nr. 65/2002 van 28 maart 2002 Rolnummer 2174 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 80, § 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gesteld door de Politierechtbank t Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 65/2002 van 28 maart 2002 Rolnummer 2174 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 80, § 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gesteld door de Politierechtbank te Dinant.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 26 april 2001 in zake het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds tegen T. Denison, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 10 mei 2001, heeft de Politierechtbank te Dinant de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Artikel 80, § 2, van de wet van 9 juli 1975 [betreffende de controle der verzekeringsondernemingen] bepaalt dat het Gemeenschappelijk Waarborgfonds in de rechten treedt van de benadeelde tegen de aansprakelijke; dat artikel voorziet in geen enkele beperking van het beroep, terwijl artikel 24 (...) van het typecontract er een oplegt aan de verzekeringsmaatschappijen. Is er, aangezien het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds dezelfde functie heeft en optreedt in geval van ontstentenis van een maatschappij, geen verschillende situatie die strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, vermits de schuldenaar op een verschillende wijze zou moeten terugbetalen naargelang hij te maken heeft met het Gemeenschappelijk Waarborgfonds of met een verzekeringsmaatschappij en bevat het voormelde artikel 80 geen leemte die de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt ? » (...) IV. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 80, § 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in zoverre dat artikel een onbeperkt recht van indeplaatsstelling instelt voor het Gemeenschappelijk Waarborgfonds dat slachtoffers van een verkeersongeval schadeloos heeft gesteld waarvoor een niet-verzekerde autobestuurder aansprakelijk is, terwijl de regresvordering tegen de verzekerde autobestuurder die een ongeval heeft veroorzaakt, beperkt is overeenkomstig de artikelen 24 en 25 van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.
B.1.2. Artikel 80, § 1, van de wet van 9 juli 1975 bepaalt : « § 1. Elke benadeelde kan van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds de vergoeding bekomen van de schade voortvloeiende uit lichamelijke letsels die door een motorrijtuig zijn veroorzaakt : [...] 2° wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is hetzij om reden van een toevallig feit waardoor de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte, vrij uitgaat, hetzij omdat de verzekeringsplicht niet nageleefd werd; [...]. » B.1.3. Artikel 80, § 2, van de wet van 9 juli 1975 bepaalt : « § 2. In de gevallen bepaald in § 1, treedt het Fonds, in zoverre het de schade heeft vergoed, in de rechten van de benadeelde tegen de aansprakelijke personen en eventueel tegen hun verzekeraars. [...] » B.2. Tussen de persoon die een ongeval heeft veroorzaakt en wiens burgerlijke aansprakelijkheid niet is gedekt door een verzekeringsovereenkomst die beantwoordt aan de bepalingen van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, en de persoon die een ongeval heeft veroorzaakt en wiens burgerlijke aansprakelijkheid wel is gedekt door een dergelijke overeenkomst, bestaat een verschil dat op een objectief criterium berust.
B.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de artikelen 79 en 80 van de wet van 9 juli 1975 blijkt dat, op algemene wijze, de wetgever tot doel had het gebrek aan dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen, een sector waarin de verzekering verplicht werd gesteld, te verhelpen. Daartoe heeft hij voorzien in de oprichting van een Gemeenschappelijk Waarborgfonds dat tot taak heeft de schade te herstellen die in de in artikel 80 bedoelde gevallen door een motorrijtuig is veroorzaakt (Parl. St., Senaat, 1970-1971, nr. 269, p. 48).
De wetgever baseerde zich op het verplichte karakter van de aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (artikel 79, § 4) om de financiering van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds ten laste te leggen van de verzekeringsondernemingen die in de genoemde verzekeringstak werkzaam zijn.
De wetgever heeft de tegemoetkoming vanwege het Gemeenschappelijk Waarborgfonds willen garanderen omdat « het om redenen van sociale rechtvaardiging niet past de slachtoffers van verkeersongevallen zonder schadeloosstelling te laten, wanneer deze niet kunnen worden vergoed » (Parl. St., Senaat, 1970-1971, nr. 570, p. 52). De zorg van de wetgever bestond er dus in enkel de schadeloosstelling van de slachtoffers van een ongeval te garanderen.
B.4.1. Rekening houdend met het in de in het geding zijnde wetgeving beoogde doel, vermocht de wetgever redelijkerwijze in het artikel 80, § 2, van de wet van 9 juli 1975 erin te voorzien dat het Gemeenschappelijk Waarborgfonds, in zoverre het de schade heeft vergoed, in de rechten van de benadeelde personen treedt. Dat recht staat het Fonds onder meer toe op te treden tegen de aansprakelijke personen die, zoals te dezen, niet verzekerd zijn. Het zou immers niet verantwoord zijn geweest die personen, wegens het enkele feit van de tegemoetkoming van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds, in een gunstigere situatie te plaatsen dan om het even welke persoon die aansprakelijk is voor een fout, terwijl die tegemoetkoming precies noodzakelijk is gemaakt wegens een foutief gedrag dat voortvloeit uit de schending van de verplichte verzekering zoals daarin is voorzien bij artikel 2 en strafbaar gesteld bij artikel 22 van de voormelde wet van 21 november 1989.
Het Hof merkt bovendien op dat zulk een gunstig stelsel afbreuk zou hebben gedaan aan het beginsel van gelijkheid tussen verzekerde en niet-verzekerde automobilisten, en zulks vanwege de wijze van financiering van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds, die, zoals in herinnering werd gebracht in B.3, verzekerd is door de verzekeringsmaatschappijen die zelf worden gefinancierd door de premies die aan die maatschappijen worden gestort door de autobestuurders die wettelijk ertoe gehouden zijn hun voertuig te verzekeren.
B.4.2. Al voorziet artikel 24 van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen in sommige beperkingen in verband met de regresvordering die door de verzekeraars kan worden ingesteld tegen de verzekerden die een verkeersongeval hebben veroorzaakt, die beperkingen maken deel uit van een contractuele verhouding tussen verzekeraars en verzekerden, die aanleiding geeft tot rechten en plichten, terwijl er geen enkele verhouding van die aard bestaat tussen het Gemeenschappelijk Waarborgfonds dat een vergoeding heeft uitgekeerd en de niet-verzekerde persoon die een verkeersongeval heeft veroorzaakt.
Hieruit vloeit voort dat het door de wetgever gekozen criterium van onderscheid relevant is.
B.4.3. Ten slotte is het aan het Gemeenschappelijk Waarborgfonds verleende recht van indeplaatsstelling niet onevenredig. Enerzijds, zou, bij gebrek aan een tegemoetkoming vanwege het Gemeenschappelijk Waarborgfonds, de niet-verzekerde persoon die aansprakelijk is voor het ongeval ertoe gehouden zijn geweest alle door het slachtoffer of de slachtoffers geleden schade te vergoeden. Anderzijds, bepaalt artikel 80, § 2, vierde lid, van de wet van 9 juli 1975 dat het Gemeenschappelijk Waarborgfonds zich slechts kan verhalen op de voor het ongeval aansprakelijke persoon binnen de in de artikelen 24 en 25 van de modelovereenkomst bepaalde perken, wanneer de tegemoetkoming van het Fonds wordt verantwoord, niet door het verzuim van de voor het ongeval aansprakelijke persoon, maar wel wegens het verzuim van zijn verzekeraar.
B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre artikel 80, § 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen bepaalt dat het Gemeenschappelijk Waarborgfonds in de rechten van de benadeelde persoon treedt, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en in het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 maart 2002.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux M. Melchior