gepubliceerd op 30 mei 2002
Uittreksel uit arrest nr. 52/2002 van 13 maart 2002 Rolnummer 2131 Inzake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 94 en 95 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 7 augustus 1987, gesteld door de v Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)
Uittreksel uit arrest nr. 52/2002 van 13 maart 2002 Rolnummer 2131 Inzake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 94 en 95 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 7 augustus 1987, gesteld door de vrederechter van het tweede kanton Brussel.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en A. Alen, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 7 februari 2001 in zake de v.z.w. Institut médical Edith Cavell - I.M.E.C. tegen S.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 16 februari 2001, heeft de vrederechter van het tweede kanton Brussel volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 94 en 95 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, in de interpretatie dat daaruit voortvloeit dat alleen de kosten bedoeld in artikel 95 van die wet door de ziekenhuisinstellingen kunnen worden gefactureerd, al dan niet de artikelen 10 en/of 11 van de Grondwet, in zoverre zij een discriminatie instellen die niet objectief kan worden verantwoord, inzonderheid tussen ziekenhuisinstellingen die aanzienlijke kosten moeten maken die niet in artikel 95 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, zijn opgesomd en ziekenhuisinstellingen die minder dergelijke kosten moeten maken ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 5 van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen stond de Koning toe « de normale prijs van de verpleegdag per soort van diensten, enerzijds voor de universitaire ziekenhuizen en anderzijds voor de andere ziekenhuizen » te bepalen. Er werd gepreciseerd dat die prijs « op forfaitaire wijze alle om het even welke kosten [dekt] die verband houden met het verblijf in een gemeenschappelijke kamer en het verstrekken van zorgen aan de patiënt in het ziekenhuis ». In hetzelfde artikel werden de verstrekkingen opgesomd waarvan de honoraria niet in de normale verpleegdagprijs waren begrepen.
B.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 23 december 1963 blijkt dat het hoofddoel van de wetgever erin bestond « de kosteloze verzorging in gemeenschappelijke kamer mogelijk te maken » en dus op een algemene manier « de kosteloosheid van de verzorging » te verzekeren (Parl. St., Kamer, 1963-1964, nr. 680/4, pp. 2 tot 4).
B.3. De wet van 23 december 1963 is gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 407 van 18 april 1986; artikel 5, § 1, van die wet bepaalt : « Binnen een voor het Rijk globaal budget, vastgelegd door een in Ministerraad overlegd besluit, stelt de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort voor ieder ziekenhuis, op basis van een budget van financiële middelen en van een quotum van verpleegdagen, de prijs per verpleegdag vast. » B.4. De voormelde bepalingen liggen aan de oorsprong van de artikelen 94 en 95 van de op 7 augustus 1987 gecoördineerde wet op de ziekenhuizen. In die artikelen, die in de prejudiciële vraag aan de orde zijn, wordt uiteengezet waarin het « budget van het ziekenhuis » bestaat. Zij zijn als volgt geformuleerd : «
Art. 94.Het budget dekt op forfaitaire wijze alle kosten die verband houden met het verblijf in een kamer met meer dan twee bedden en het verstrekken van zorgen aan de patiënten in het ziekenhuis; dit budget omvat meer bepaald een forfaitair bedrag dat overeenstemt met de afschrijving van een percentage van de vastgelegde waarden.
De Koning kan, de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling financiering, gehoord, de wijze bepalen waarop dat forfaitair
bedrag door het ziekenhuis wordt geboekt en aangewend.
Het budget kan, overeenkomstig voorwaarden en regelen die nader door de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, worden bepaald, eveneens kosten dekken die verband houden met de in artikel 95, 2°, a) tot en met e), bedoelde verstrekkingen aan patiënten die in een ziekenhuis worden opgenomen en er kunnen verblijven.
Voor de uitvoering van het voorgaande lid moet het advies gevraagd worden van de Nationale Paritaire Commissie geneesheren-ziekenhuizen.
Wanneer één of beide groepen die in de Commissie zijn vertegenwoordigd niet kunnen akkoord gaan met de terzake door de Minister die bevoegd is voor de Sociale Voorzorg voorgestelde maatregel, dan wordt de procedure voor de aanvaarding van deze maatregel opgeschort gedurende 30 dagen vanaf het uitbrengen van het voornoemd advies.
Deze termijn is niet voor hernieuwing vatbaar.
Art. 95.Zijn niet begrepen in het budget van het ziekenhuis : 1° de prijs van de farmaceutische specialiteiten en van de generische geneesmiddelen;2° het honorarium van de geneesheren en van de paramedische practici in verband met de hiernavolgende geneeskundige verstrekkingen : a) de gewone zorgen en technische verstrekkingen op het gebied van de diagnose en de behandeling door de geneesheren die de algemene geneeskunde beoefenen en de geneesheren-specialisten, alsmede de tandheelkundige zorgen ter bewaring of herstelling;b) de zorgen verstrekt door de kinesisten;c) de verlossingen door gediplomeerde vroedvrouwen;d) het verstrekken van brillen en andere oogprothesen, hoortoestellen, orthopedische toestellen en andere prothesen;e) alle andere zorgen en verstrekkingen die voor de revalidatie en de herstelling zijn vereist, voor zover de uitvoering ervan niet gebonden is aan de specifieke werkzaamheden van de dienst waarin de zieke is opgenomen;3° de vergoeding voor de verstrekkingen door apothekers of licentiaten in de scheikundige wetenschappen die gemachtigd zijn analyses van klinische biologie te verrichten.» B.5. Volgens de interpretatie van de verwijzende rechter dienen die twee artikelen in die zin te worden opgevat dat zij een ziekenhuisinstelling niet toestaan aan de patiënt de kosten te factureren in verband met het gebruik van viscerosynthesemateriaal, vermits het niet gaat om honoraria die betrekking hebben op een van de verstrekkingen die in artikel 95, 2°, van de wet zijn opgesomd.
B.6. Bijgevolg vraagt de verwijzende rechter aan het Hof of de artikelen 94 en 95 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden doordat zij twee categorieën van ziekenhuisinstellingen verschillend zouden behandelen : zij die « aanzienlijke kosten moeten maken die niet in artikel 95 van de wet [...] zijn opgesomd » en zij die « minder dergelijke kosten moeten maken ». De eerstvermelde ziekenhuizen zouden kunnen worden gediscrimineerd doordat zij kosten ten laste zouden moeten nemen voor de verstrekkingen die niet door de verpleegdagprijs zijn gedekt en die niet op een andere wijze op de patiënt kunnen worden verhaald.
B.7. De vergelijking waartoe in de prejudiciële vraag wordt uitgenodigd, heeft geen betrekking op twee verschillende categorieën van ziekenhuisinstellingen bedoeld in de wet.
B.8. Het « Institut médical Edith Cavell » merkt evenwel op dat het behoort tot een type van instellingen die, meer dan andere, structureel verstrekkingen leveren die niet in artikel 95, 2°, zijn opgesomd.
B.9. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 23 december 1963 blijkt dat de normale verpleegdagprijs « niet het gemiddelde van de individuele kostprijzen [is] maar een forfaitair bedrag dat de doorsnee toestand in de diverse diensten van eenzelfde soort in alle ziekenhuizen benadert. Deze prijs zal bepaald worden op grond van een vergelijkende studie van de boekhoudkundige gegevens welke zal mogelijk zijn bij toepassing van het aan de ziekenhuizen opgelegd eenvormig boekhoudkundig plan ». Ook werd gepreciseerd dat « de normale prijs bovendien een forfaitair bedrag [omvat] dat gelijk zal zijn voor alle ziekenhuizen en dat overeenstemt met de ' afschrijving ' van een percentage van de onroerende belegging tegen haar vervangingswaarde » (Parl. St., Kamer, 1963-1964, nr. 680/4, p. 3).
B.10. De vraag of de ziekenhuisinstellingen die kosten dragen die betrekking hebben op verstrekkingen die niet in artikel 95, 2°, zijn opgesomd, worden gediscrimineerd, nodigt het Hof in wezen uit zich uit te spreken over de manier waarop het in artikel 94 bedoelde forfait door de Koning wordt berekend, hetgeen niet tot zijn bevoegdheid behoort.
Om die redenen, het Hof verklaart zich onbevoegd om de prejudiciële vraag te beantwoorden.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 13 maart 2002, door de voormelde zetel, waarin rechter E. De Groot voor de uitspraak is vervangen door rechter E. Derycke, overeenkomstig artikel 110 van de voormelde wet.
De griffier, De voorzitter, L. Potoms M. Melchior