Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 april 2002

Uittreksel uit arrest nr. 29/2002 van 30 januari 2002 Rolnummer 2268 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen. Het Arbitragehof, samengesteld uit de v wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 5(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021156
pub.
27/04/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 29/2002 van 30 januari 2002 Rolnummer 2268 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 5 oktober 2001 in zake K. Caignie tegen de v.z.w.

Sociaal Verzekeringsfonds V.E.V., waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 11 oktober 2001, heeft het Arbeidshof te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Vormt artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voor zover, krachtens deze bepaling, werknemers hun vorderingen kunnen inleiden bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van de arbeidsrechtbank of bij aangetekende brief gezonden aan de griffie in de geschillen betreffende hun rechten en verplichtingen, welke voortvloeien uit de voor hen geldende wettelijke regelingen betreffende de sociale zekerheid (zoals bedoeld in artikel 580, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek), terwijl zelfstandigen enkel in geschillen betreffende hun rechten welke voortvloeien uit de voor hen geldende regelingen betreffende de sociale zekerheid (zoals bedoeld in artikel 581, 1° [lees : 2°], van het Gerechtelijk Wetboek) op die wijze hun vorderingen kunnen inleiden en niet in de geschillen die hun verplichtingen uit diezelfde wettelijke regelingen betreffen ? » (...) IV. In rechte (...) Wat de toepassing van artikel 72 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof betreft B.1. In tegenstelling tot wat de appellante in het bodemgeschil betoogt, is het toepassingsgebied van artikel 72 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof niet beperkt tot prejudiciële vragen die klaarblijkelijk zonder voorwerp zijn in de zin die zij daaraan geeft, namelijk die van prejudiciële vragen die geen rechtsgevolgen meer kunnen doen ontstaan.

Weliswaar is er in het eerste lid van die bepaling sprake van een prejudiciële vraag die « klaarblijkelijk zonder voorwerp is »; in het derde lid van die bepaling wordt evenwel de uitdrukking « arrest waarin [...] de vraag niet gegrond wordt verklaard » gebruikt en in het vierde lid van die bepaling is sprake van een « arrest van onmiddellijk antwoord ».

Zowel uit de tekst als uit de parlementaire voorbereiding ervan (Parl.

St., Senaat, 1988-1989, nr. 483/2, pp. 55 en 89; Parl. St., Kamer, 1988-1989, nr. 633/4, p. 38) blijkt dat die bepaling ook toepassing vindt in die gevallen waarin, zoals te dezen, een prejudiciële vraag geen bijzondere moeilijkheden oproept en voor beantwoording in het kader van de voorafgaande rechtspleging in aanmerking komt.

Wat het antwoord op de prejudiciële vraag betreft B.2. De prejudiciële vraag luidt : « Vormt artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voor zover, krachtens deze bepaling, werknemers hun vorderingen kunnen inleiden bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van de arbeidsrechtbank of bij aangetekende brief gezonden aan de griffie in de geschillen betreffende hun rechten én verplichtingen, welke voortvloeien uit de voor hen geldende wettelijke regelingen betreffende de sociale zekerheid (zoals bedoeld in artikel 580, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek), terwijl zelfstandigen enkel in geschillen betreffende hun rechten welke voortvloeien uit de voor hen geldende regelingen betreffende de sociale zekerheid (zoals bedoeld in artikel 581, 1° [lees : 2°], van het Gerechtelijk Wetboek) op die wijze hun vorderingen kunnen inleiden en niet in de geschillen die hun verplichtingen uit diezelfde wettelijke regelingen betreffen ? » B.3. Artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « In de zaken genoemd in de artikelen 508/16, 580, 2°, 3°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°, 581, 2°, 582, 1° en 2°, en 583 worden de vorderingen ingeleid bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van de arbeidsrechtbank of bij aangetekende brief gezonden aan de griffie; [...] ».

B.4. Op grond van artikel 580, 2°, van hetzelfde Wetboek neemt de arbeidsrechtbank kennis van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van werknemers en leerlingen en hun rechtverkrijgenden, welke voortvloeien uit de wetten en verordeningen inzake sociale zekerheid, gezinsbijslag, werkloosheid, verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, rust- en overlevingspensioen, jaarlijkse vakantie, bestaanszekerheid, sluiting van ondernemingen en de verordeningen waarbij sociale voordelen aan de werknemers en leerlingen worden toegekend.

B.5. Op grond van artikel 581, 2°, van hetzelfde Wetboek neemt de arbeidsrechtbank kennis van geschillen betreffende de rechten die voortvloeien uit de wetten en verordeningen inzake sociaal statuut, familiale uitkeringen, verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering en uitkeringen inzake rust- en overlevingspensioen ten voordele van zelfstandigen.

B.6. Uit die bepalingen vloeit voort dat werknemers de geschillen met betrekking tot hun verplichtingen inzake sociale zekerheid door middel van een verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank kunnen inleiden, terwijl zelfstandigen de geschillen met betrekking tot hun verplichtingen inzake sociale zekerheid bij dagvaarding voor de arbeidsrechtbank moeten brengen en derhalve een beroep moeten doen op een gerechtsdeurwaarder.

De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of dat verschil in behandeling een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het Hof wordt niet ondervraagd over de gevolgen die het gebruik van een verzoekschrift heeft wanneer een dagvaarding is voorgeschreven.

B.7. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake kunnen zijn, indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.8. Het recht op toegang tot de rechter, dat een onderdeel is van het recht op een eerlijk proces en dat te dezen in het geding is, kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden, met name wat betreft het instellen van een rechtsmiddel. Die voorwaarden mogen echter niet ertoe leiden dat het recht op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast. Het recht op het aanwenden van het rechtsmiddel waarin de wetgever heeft voorzien zou zijn geschonden indien de beperkingen geen wettig doel nastreven of indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel.

B.9. Hoewel de in het geding zijnde regelingen samenhang missen, blijkt niet dat het recht van de zelfstandigen om de geschillen met betrekking tot hun verplichtingen inzake sociale zekerheid voor de arbeidsrechtbank te brengen op onevenredige wijze zou zijn beperkt doordat dit bij dagvaarding moet gebeuren.

Het argument dat de in het geding zijnde bepaling de toegang tot de rechter zou belemmeren doordat zij bij de rechtsonderhorigen rechtsonzekerheid doet ontstaan, kan niet worden aanvaard nu op onbetwistbare wijze uit de voornoemde wetteksten blijkt op welke manier zelfstandigen de geschillen met betrekking tot hun verplichtingen inzake sociale zekerheid bij de arbeidsrechtbank kunnen inleiden.

B.10. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre eruit voortvloeit dat werknemers de geschillen met betrekking tot hun verplichtingen inzake sociale zekerheid door middel van een verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank kunnen inleiden, terwijl zelfstandigen de geschillen met betrekking tot hun verplichtingen inzake sociale zekerheid bij dagvaarding voor de arbeidsrechtbank moeten brengen.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en in het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 30 januari 2002.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux A. Arts.

^