gepubliceerd op 29 mei 2002
Uittreksel uit arrest nr. 26/2002 van 30 januari 2002 Rolnummer 2028 Inzake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 142 en 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördinee Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, de rechters L. Françoi(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 26/2002 van 30 januari 2002 Rolnummer 2028 Inzake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 142 en 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gesteld door de Controlecommissie, afdeling West-Vlaanderen, ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV. Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe en J.-P. Moerman, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, emeritus voorzitter H. Boel, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter H. Boel, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij beslissing van 2 augustus 2000 in zake B. Simoens, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 12 september 2000, heeft de Controlecommissie, afdeling West-Vlaanderen, ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV), de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 142 en 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging [en uitkeringen] (gecoördineerd op 14 juli 1994), de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 144 van deze Grondwet, doordat zij de beslechting omtrent geschillen met betrekking tot de vaststelling van eventuele tekortkomingen aan de voorschriften van artikel 73, tweede, derde en vierde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (gecoördineerd op 14 juli 1994) en de erop toe te passen sancties opdragen aan een administratief rechtscollege en aldus onttrokken hebben aan de bescherming van de rechterlijke macht ? » (...) V. In rechte (...) B.1. Naar luid van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, dienen de geneesheren en de tandheelkundigen zich te onthouden van het voorschrijven van onnodig dure onderzoeken en behandelingen, alsook van het verrichten en laten verrichten van overbodige verstrekkingen ten laste van de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Ook de andere zorgverleners mogen geen onnodig dure of overbodige verstrekkingen uitvoeren wanneer zij gemachtigd zijn zelf het initiatief tot die verstrekkingen te nemen. Het onnodig dure karakter van onderzoeken en behandelingen en het overbodige karakter van verstrekkingen dienen geëvalueerd te worden in vergelijking met de onderzoeken, behandelingen en verstrekkingen die een zorgverlener voorschrijft, verricht of laat verrichten in soortgelijke omstandigheden (artikel 73, tweede tot vierde lid).
Een Controlecommissie, ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle, is belast met het vaststellen van de tekortkomingen inzake de bepalingen van artikel 73, tweede, derde en vierde lid. Ten tijde van de aanhangigmaking van de zaak van de betrokkene was de Controlecommissie onderverdeeld in tien provinciale afdelingen en twee regionale afdelingen voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad (artikel 142, § 1) en was zij samengesteld uit drie magistraten, onder wie de voorzitter, en zes geneesheren, van wie er drie door de verzekeringsinstellingen werden aangewezen en drie door de representatieve organisaties van de geneesheren (artikel 144, § 1).
Zij werden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare periode van zes jaar. Het uitoefenen van een mandaat in de Controlecommissie was onverenigbaar met het uitoefenen van een mandaat in het Comité van de Dienst voor geneeskundige controle of in een profielencommissie bedoeld in artikel 30 van de gecoördineerde wet (artikel 143, §§ 2 en 3).
Als de Dienst voor geneeskundige controle, een profielencommissie of een verzekeringsinstelling van mening is dat een zorgverlener de bepalingen van artikel 73 overtreedt, kan hij de zaak aanhangig maken bij de Controlecommissie (artikel 145, § 1). De afdelingen van de Controlecommissie kunnen slechts een beslissing nemen na de betrokkene ter zitting te hebben opgeroepen. De betrokkene mag zich laten bijstaan door een advocaat of een andere persoon van zijn keuze. De beslissing van de Controlecommissie moet worden gemotiveerd (artikel 145, § 3). Tegen de beslissingen van de Controlecommissie kan hoger beroep worden ingesteld door de betrokken zorgverlener, de verzekeringsinstellingen en de Dienst voor geneeskundige controle (artikel 145, § 4).
Een Commissie van beroep, ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle, doet uitspraak over de hogere beroepen. Zij bestaat uit twee afdelingen (artikel 142, § 2). Elke afdeling is samengesteld uit drie magistraten, van wie er één voorzitter is. Zij omvat voor het overige vier leden-geneesheren, van wie er twee worden aangewezen door de verzekeringsinstellingen en twee andere door de representatieve organisaties van de geneesheren. Zij zijn aan dezelfde benoemingsvereisten en onverenigbaarheden onderworpen als de leden van de Controlecommissie. Alleen de leden-magistraten zijn stemgerechtigd (artikel 144, § 1).
Bij vaststelling van een tekortkoming inzake de bepalingen van artikel 73, vorderen de Controlecommissie en de Commissie van beroep, onverminderd straf- of tuchtrechtelijke vervolgingen, de uitgaven met betrekking tot de prestaties die door de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen ten laste werden genomen, geheel of gedeeltelijk terug van de zorgverlener. Samen met die terugvorderingen kunnen zij verstrekkingen van de betrokken zorgverlener uitsluiten van de derdebetalersregeling (artikel 157, tweede en derde lid).
B.2. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of de toewijzing van de geschillen over tekortkomingen ten aanzien van de voorschriften van voormeld artikel 73 aan een administratief rechtscollege een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 144 van de Grondwet.
B.3. De Ministerraad werpt op dat het Hof niet bevoegd is om de in het geding zijnde bepalingen te toetsen aan artikel 144 van de Grondwet.
Nu het Hof niet wordt verzocht de in het geding zijnde bepalingen rechtstreeks te toetsen aan artikel 144 van de Grondwet, doch aan de artikelen 10 en 11 daarvan, gelezen in samenhang met artikel 144, wordt de exceptie van onbevoegdheid verworpen.
B.4. Door te bepalen dat geschillen over burgerlijke rechten bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de rechtbanken behoren, verleent artikel 144 van de Grondwet aan eenieder een waarborg die niet aan sommigen kan worden ontnomen. Mocht blijken dat aan een categorie van personen het recht wordt ontzegd om een betwisting over een burgerlijk recht bij de rechtbanken aanhangig te maken, dan zou dat verschil in behandeling niet kunnen worden verantwoord, aangezien het op het voormelde artikel 144 zou stuiten. Het zou artikel 10 van de Grondwet dan ook schenden.
B.5. Om op de prejudiciële vraag te antwoorden dient het Hof te onderzoeken of de wetgever, door de betwistingen over tekortkomingen ten aanzien van de voorschriften van voormeld artikel 73 aan een administratief rechtscollege toe te vertrouwen, de in het geding zijnde rechten wel terecht op impliciete wijze als politieke rechten heeft beschouwd.
B.6. De wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voorziet in een systeem van tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige verstrekkingen. De goede werking van dat systeem veronderstelt dat de zorgverleners, die bij de toepassing van die wet worden betrokken en in die mate hun medewerking verlenen aan een openbare dienst, geen onnodig dure of overbodige verstrekkingen voorschrijven of verrichten ten laste van de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Van de zorgverlener die de bepalingen van artikel 73 van de gecoördineerde wet niet naleeft, kunnen de uitgaven die door de verplichte verzekering ten laste werden genomen geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. Bovendien kan de zorgverlener worden uitgesloten van de derdebetalersregeling. Die sanctie vindt haar grondslag in de verstoring van de goede werking van de verplichte verzekering. Zij bestaat in het tijdelijk wegnemen van een prerogatief, namelijk de terugbetaalbaarheid van de geneeskundige verstrekkingen.
B.7. Het onderwerp van de in het geding zijnde geschillen betreft derhalve de beoordeling van de naleving door de zorgverlener van zijn verplichtingen in zoverre hij meewerkt aan een openbare dienst.
Wanneer de Controlecommissie daarover uitspraak doet, treedt zij op in uitoefening van een functie die in een dergelijke verhouding staat tot de prerogatieven van het openbaar gezag van de Staat, dat zij zich buiten de werkingssfeer bevindt van de gedingen van burgerlijke aard in de zin van artikel 144 van de Grondwet. Daaruit volgt dat de wetgever een betwisting omtrent het verbod tot tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige verstrekkingen vermocht te kwalificeren als een geschil over een politiek recht in de zin van artikel 145 van de Grondwet.
De wetgever vermocht dan ook, met toepassing van de mogelijkheid die artikel 145 van de Grondwet hem biedt, het contentieux betreffende een dergelijk politiek recht toe te vertrouwen aan een administratief rechtscollege dat ter zake over een volle rechtsmacht beschikt en dat is opgericht met toepassing van artikel 146 van de Grondwet.
B.8. Gelet op artikel 145 van de Grondwet, kan het feit dat het kennisnemen van gedingen met betrekking tot politieke rechten wordt toevertrouwd aan een administratief rechtscollege, veeleer dan dat contentieux over te laten aan een rechtscollege van de rechterlijke orde, geen schending uitmaken van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 142 en 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, schenden niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 144 ervan, doordat zij de geschillen over tekortkomingen ten aanzien van de voorschriften van artikel 73, tweede, derde en vierde lid, van voormelde wet aan een administratief rechtscollege toewijzen.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 30 januari 2002.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux H. Boel