Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 07 december 2001

Uittreksel uit arrest nr. 130/2001 van 23 oktober 2001 Rolnummer 1976 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 10, 1°, van de wet van 12 december 1997 « tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, de rechters L. Françoi(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021616
pub.
07/12/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 130/2001 van 23 oktober 2001 Rolnummer 1976 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 10, 1°, van de wet van 12 december 1997 « tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, en van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels », in zoverre het het koninklijk besluit van 24 juli 1997 « tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, met toepassing van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie » bekrachtigt, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, de rechters L. François, M. Bossuyt, J.-P. Snappe en J.-P. Moerman, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, emeritus voorzitter H. Boel, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij arrest nr. 87.282 van 16 mei 2000 in zake D. Derese en P. Louis tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 30 mei 2000, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 10, 1°, van de wet van 12 december 1997 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, en van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die wetsbepaling de bekrachtiging inhoudt, met terugwerkende kracht - namelijk op dag van de inwerkingtreding ervan - van het koninklijk besluit van 24 juli 1997 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, met toepassing van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, welk koninklijk besluit overigens het voorwerp is geweest van een geschil voor de Raad van State ? 2. Schendt artikel 10, 1°, van de wet van 12 december 1997 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, en van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 182 ervan, voorzover dat artikel 10 niet vernietigd is bij arrest nr.52/99 van 26 mei 1999 van het Arbitragehof, in zoverre het de bekrachtiging inhoudt van het koninklijk besluit van 24 juli 1997 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, met toepassing van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, op de grond dat in de wet van 12 december 1997 voor de Koning niet de bevoegdheid vervat ligt om een bij de Grondwet aan de wetgever voorbehouden aangelegenheid te regelen ? » (...) IV. In rechte (...) De in het geding zijnde bepalingen B.1. De Raad van State stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 10, 1°, van de wet van 12 december 1997 « tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, en van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels ».

B.2. Artikel 10, 1°, bekrachtigt, met uitwerking op de datum van zijn inwerkingtreding, het koninklijk besluit van 24 juli 1997 « tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, met toepassing van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie » (besluit « III » volgens de nummering van de verwijzende rechter). Tegen dat besluit is voor de Raad van State beroep tot vernietiging ingesteld, in het kader waarvan de prejudiciële vragen zijn gesteld.

B.3.1. In het Belgisch Staatsblad van 29 juni 2000 zijn drie wetten, gedateerd 25 mei 2000, bekendgemaakt. De tweede wet stelt « de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek [in] en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en [...] wijzig [...] het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking ».

B.3.2. Zoals het opschrift ervan reeds aangeeft, regelt die wet dezelfde aangelegenheid als het eerder vermelde besluit « III » van 24 juli 1997. Zij neemt bovendien de inhoud ervan over, wat in de parlementaire voorbereiding als volgt wordt aangegeven en verantwoord : « Aangezien het dossier van de herstructurering van de strijdkrachten spoedig zijn beslag moet krijgen als gevolg van de te bereiken doelstellingen, heeft de regering gebruik gemaakt van de ` bijzondere machten Euro ' om de hierboven uiteengezette doelen te verwezenlijken.

Daarbij is ze wetgevend opgetreden via drie koninklijke besluiten die gedateerd zijn van 24 juli 1997 (en die naderhand door de wetgever werden bevestigd door de wet van 12 december 1997) in plaats van via wetten.

Als gevolg van beroepen die in hoofdzaak werden ingesteld tegen het (voorlopig) verbod voor artsen om gebruik te kunnen maken van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking en tegen de mogelijkheid om aan bepaalde officieren een verplichte indisponibiliteitsstelling op te leggen (ingeval aan de indisponibiliteitsstelling geen gunstig gevolg zou zijn gegeven) heeft het Arbitragehof twee arresten (van 26 mei 1997 en 17 juni 1999) uitgesproken die de beperkende uitlegging bevestigen en de bestreden bepalingen vernietigen. Het neveneffect van die arresten is dat ze de genomen maatregelen uithollen (bijvoorbeeld in geval van individueel beroep bij de Raad van State tegen een individuele weigering om toepassing te verlenen aan één van de maatregelen waarin de verzwakte teksten voorzien) en dat ze een einde maken aan de rechtszekerheid op het stuk van de sociale bescherming van de begunstigden van bepaalde van die afvloeiingsmaatregelen.

De drie ter bespreking voorliggende wetsontwerpen hebben tot doel de rechtszekerheid te herstellen die in het gedrang was gekomen wegens die drie koninklijke besluiten (disponibiliteit, tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking en deeltijdwerk, personeelsenveloppe). Met het oog daarop worden alle bepalingen van de afgewezen koninklijke besluiten letterlijk overgenomen en kregen zij bovendien de gewenste terugwerkende kracht mee (20 augustus 1997 voor de afvloeiingsmaatregelen en 25 augustus 1997 voor de personeelsenveloppe). De drie wetsontwerpen hebben dus een bevestigende strekking. Met andere woorden : in feite vormen zij een ` herbevestiging ' van de door de wetgever via de wet van 12 december 1997 aangenomen oplossing, al is die ` herbevestiging ' wel wat orthodoxer, want zij geschiedt buiten de beperkte bijzondere machten om en is dus meer in overeenstemming met de Grondwet. Aldus bieden de wetsontwerpen als enige een passend antwoord op het terzake gerezen juridische knelpunt. » (Parl. St., Kamer, 1999-2000, nr. 375/3, p. 5) B.4. De artikelen 41 en 43 van de wet van 25 mei 2000 « tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking » voorzien in de opheffing van het besluit « III » van 24 juli 1997 met terugwerkende kracht tot 20 augustus 1997, namelijk de datum van inwerkingtreding van dat besluit (Belgisch Staatsblad, 1 juli 2000).

B.5. Door die opheffing met terugwerkende kracht is het beroep tot vernietiging dat voor de verwijzende rechter tegen dat besluit is ingesteld, zonder voorwerp geworden; hieruit volgt dat artikel 10, 1°, van de wet van 12 december 1997, waarbij dat besluit wordt bekrachtigd, voortaan eveneens zonder voorwerp is.

B.6. Er wordt echter opgemerkt dat de voormelde wet van 25 mei 2000 het voorwerp uitmaakt van de beroepen tot vernietiging ingeschreven onder de nummers 2094 tot 2096 en 2104 tot 2106 van de rol van het Hof.

B.7. Uit hetgeen in B.4 en B.5 is uiteengezet, volgt dat de prejudiciële vragen momenteel zonder voorwerp zijn.

Om die redenen, beslist het Hof : - dat omtrent de zaak nr. 1976 uitspraak zal worden gedaan indien de beroepen in de zaken nrs. 2094, 2095 en 2096 worden ingewilligd; - dat in geval van verwerping de zaak nr. 1976 van de rol zal worden geschrapt.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2001.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^