Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 november 2001

Uittreksel uit arrest nr. 106/2001 van 13 juli 2001 Rolnummer 1942 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 42 van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, geste Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en H. Boel, de rechters P. Martens(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021547
pub.
13/11/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 106/2001 van 13 juli 2001 Rolnummer 1942 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 42 van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Luik.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en H. Boel, de rechters P. Martens, R. Henneuse, L. Lavrysen en A. Alen, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, ererechter J. Delruelle, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 5 april 2000 in zake C. Mathieu tegen de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 april 2000, heeft de Arbeidsrechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 42 van de gecoördineerde wetten van 19 december 1939 betreffende de kindertoeslagen voor de loonarbeiders de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het voor de berekening van de rang die het bedrag van de kinderbijslag bepaalt, de inaanmerkingneming van de rechtgevende kinderen beperkt tot diegenen die dat voordeel genieten krachtens de genoemde gecoördineerde wetten, zonder dat rekening kan worden gehouden met het kind dat recht geeft op kinderbijslag krachtens de wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap die door het communautaire recht toepasselijk werd verklaard ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 42, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bepaalt : « Voor de bepaling van de rang, bedoeld bij de artikelen 40, 42bis, 44, 44bis en 50ter wordt rekening gehouden met de volgorde van geboorten van de kinderen, die rechtgevend zijn krachtens deze wetten, het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, het koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel en de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. » B.2. Die bepaling roept een verschil in behandeling in het leven onder kinderen die recht geven op kinderbijslag, wat betreft de vaststelling van de rang waarmee rekening dient te worden gehouden voor de berekening van het bedrag van de bijslag, naargelang de oudere kinderen die deel uitmaken van het gezin recht geven op kinderbijslag krachtens de Belgische wetgeving of krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat van de Europese Unie die door het communautaire recht van toepassing is verklaard.

B.3. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.4.1. De toekenning van kinderbijslag strekt in hoofdzaak ertoe bij te dragen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen. Zij biedt een gedeeltelijke compensatie voor de toegenomen lasten die door het gezin worden gedragen wanneer het uitbreidt. Het zijn de betrokken kinderen die recht geven op bijslag. Het begrip rang binnen het gezin en het overeenkomstige progressieve karakter van de bedragen van de uitgekeerde bijslag « gaat uit van het beginsel dat de te dragen last door het gezin vergroot volgens de omvang » (Verslag aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit van 21 april 1997, Belgisch Staatsblad, 30 april 1997, p. 10514).

B.4.2. Ingevolge opeenvolgende hervormingen heeft de wetgever het stelsel van de kinderbijslag aangepast « aan de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden en, meer in het bijzonder, de verschillende gezinsvormen » (ibid.). Aldus heeft hij sinds 1987 erin voorzien dat « voor de rangbepaling van de rechtgevende kinderen [...] rekening [zal] gehouden worden met al de kinderen die deel uitmaken van het gezin van de bijslagtrekkende, ook deze die rechtgevend zijn in de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen en, desgevallend, met de kinderen die rechtgevend zijn krachtens het koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel » (Verslag aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit nr. 534 van 31 maart 1987, Belgisch Staatsblad, 16 april 1987, p. 5665). In 1997 heeft hij aan de kinderen die deel uitmaken van het gezin waarmee rekening moet worden gehouden voor de vaststelling van de rang diegenen toegevoegd die een gewaarborgde gezinsbijslag genieten krachtens de wet van 20 juli 1971.

Hij heeft bovendien het beginsel vastgesteld volgens hetwelk de groepering gebeurt rond de bijslagtrekkende of bijslagtrekkenden indien er meerdere zijn binnen hetzelfde gezin (Verslag aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit van 21 april 1997, loc. cit., p. 10515).Uit die evolutie volgt dat, voor de vaststelling van de rang van een kind dat deel uitmaakt van een gezin, rekening wordt gehouden met alle kinderen van dat gezin, en zulks ongeacht het aantal en de statuten van de rechthebbenden.

B.5. Het criterium van onderscheid dat ertoe leidt een onderscheid te maken tussen de rechtgevende kinderen, wat betreft de vaststelling van de rang die ze bekleden binnen het gezin, op basis van het feit dat de rechthebbende van een ouder kind dat deel uitmaakt van hetzelfde gezin voor dat kind het recht op kinderbijslag opent op basis van de Belgische wetgeving of van de wetgeving van een andere Lid-Staat van de Europese Unie, is niet relevant ten aanzien van de doelstelling van de wetgever die erin bestaat rekening te houden met de toename van de te dragen last naarmate de omvang van het gezin toeneemt. De omstandigheid dat één van de rechthebbenden zijn beroepsactiviteit uitoefent in een andere Lid-Staat van de Europese Unie heeft immers geen invloed op de omvang van het gezin noch op de te dragen lasten voor het onderhoud en de opvoeding van de kinderen die deel ervan uitmaken.

B.6. De vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 42 van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het voor de berekening van de rang die het bedrag van de kinderbijslag bepaalt, de inaanmerkingneming van de rechtgevende kinderen beperkt tot diegenen die dat voordeel genieten krachtens de genoemde gecoördineerde wetten, zonder dat rekening kan worden gehouden met het kind dat recht geeft op kinderbijslag krachtens de wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Unie die door het communautaire recht toepasselijk werd verklaard.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 13 juli 2001.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, M. Melchior

^