Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 oktober 2001

Uittreksel uit arrest nr. 83/2001 van 21 juni 2001 Rolnummer 2132 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid en meer bepaald « het feit dat een andere berekeningswijze wordt toegepast voor het Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit emeritus voorzitter G. De Baets, en rechter A(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021493
pub.
13/10/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 83/2001 van 21 juni 2001 Rolnummer 2132 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid en meer bepaald « het feit dat een andere berekeningswijze wordt toegepast voor het stelsel van de vijf-dagenweek en het stelsel van de zes-dagenweek », gesteld door de Arbeidsrechtbank te Kortrijk.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit emeritus voorzitter G. De Baets, en rechter A. Arts en ererechter J. Delruelle, verslaggevers, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 13 februari 2001 in zake de b.v.b.a. Verga tegen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 19 februari 2001, heeft de Arbeidsrechtbank te Kortrijk de prejudiciële vraag gesteld : « of het feit dat een andere berekeningswijze wordt toegepast voor het stelsel van de vijf-dagenweek en het stelsel van de zes-dagenweek, met name dat in het vijf-dagenstelsel in de teller van de breuk het loon wordt vermeld, meer de overbruggingsvergoeding en in de noemer het aantal gewerkte dagen, terwijl in het zes-dagenstelsel de teller van de breuk eveneens het loon bevat vermeerderd met de overbruggingsvergoeding, maar in de noemer het aantal gepresteerde uren waardoor er meer kans bestaat om in het zes-dagenstelsel R.S.Z.-vermindering te bekomen, niet strijdig is met het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de grondwet en met de artikelen 8, 12 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ». (...) IV. In rechte (...) B.1. Luidens artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, doet het Hof, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent : « 1° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten; 2° onverminderd 1°, elk conflict tussen decreten of tussen regels bedoeld in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet, die uitgaan van verschillende wetgevers en voor zover het conflict ontstaan is uit hun onderscheiden werkingssfeer;3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de artikelen 6, 6bis en 17 [thans de artikelen 10, 11 en 24] van de Grondwet ». B.2. Noch uit de vraag, noch uit de overwegingen van het verwijzende vonnis kan worden opgemaakt welke de wetskrachtige bepalingen zijn waaruit het aangeklaagde onderscheid zou voortspruiten.

B.3.1. Volgens de eisende partij voor de verwijzende rechter heeft de prejudiciële vraag betrekking op artikel 47, § 1, eerste en tweede lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen (bekrachtigd bij wet van 30 maart 1994). In de periode waarop de zaak ten gronde betrekking heeft (vóór de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 8 september 1997), bepaalden die leden : « De werkgevers bedoeld in artikel 46 genieten voor de werknemers bedoeld in hetzelfde artikel en die voltijds tewerkgesteld worden een vermindering van de werkgeversbijdragen vastgesteld bij artikel 38, § 3, 1° tot 7°, en § 3bis van de voornoemde wet van 29 juni 1981.

Deze vermindering is vastgesteld op : a) 50 % voor zover de loonsom die per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede werkdagen zich situeert tussen de volgende daggrensbedragen : 1.561 frank en 1.977 frank. b) 35 % voor zover de loonsom die per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede werkdagen zich situeert tussen de volgende daggrensbedragen : 1.978 frank en 2.133 frank. c) 20 % voor zover de loonsom die per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede werkdagen zich situeert tussen de volgende daggrensbedragen : 2.134 frank en 2.289 frank. d) 10 % voor zover de loonsom die per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede werkdagen zich situeert tussen de volgende daggrensbedragen : 2.290 frank en 2.808 frank. » B.3.2. In die bepalingen wordt met betrekking tot het bepalen van de vermindering van de werkgeversbijdrage het in de prejudiciële vraag aangehaalde onderscheid tussen het stelsel van de vijfdaagse werkweek en dat van de zesdaagse werkweek niet gemaakt.

B.4. Het Hof, dat enkel oordeelt over bepalingen met kracht van wet, kan geen uitspraak doen over de vraag of « het feit dat een andere berekeningswijze wordt toegepast voor het stelsel van de vijf-dagenweek en het stelsel van de zes-dagenweek » al dan niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat de gestelde prejudiciële vraag niet ontvankelijk is.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 juni 2001.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, G. De Baets

^