Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 oktober 2000

Uittreksel uit arrest nr. 85/2000 van 5 juli 2000 Rolnummer 1690 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 14 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021440
pub.
21/10/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 85/2000 van 5 juli 2000 Rolnummer 1690 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 14 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. Boel, E. Cerexhe, A. Arts, R. Henneuse en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 25 mei 1999 in zake de procureur des Konings, Gil B., L.B., Giuseppe B., P.G., M.R., A.R., het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Charleroi, de n.v. Royale Belge, de Gemeenschappelijke Verzekeringskas tegen Arbeidsongevallen P & V, P.R., W.P., het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de stad Brussel, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 2 juni 1999, heeft de Correctionele Rechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 14 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, door, wanneer het ongeval wordt veroorzaakt door de werkgever van het slachtoffer of door een aangestelde van die werkgever, een onderscheid te maken tussen de slachtoffers van een arbeidsongeval en de slachtoffers van een ongeval op de weg naar of van het werk en door louter op basis van dat onderscheid de slachtoffers van een arbeidsongeval uit te sluiten van de volledige gemeenrechtelijke schadeloosstelling die aan elke burger en ook aan het slachtoffer van een ongeval op de weg naar of van het werk toekomt, de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? » (...) IV. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de verenigbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 14 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1967), zoals het is gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 13 juli 1973, dat luidt : «

Art. 14.§ 1. Ongeacht de uit deze wet voortvloeiende rechten blijft de rechtsvordering inzake burgerlijke aansprakelijkheid mogelijk voor de getroffene of zijn rechthebbenden : 1° tegen de personeelsleden die het arbeidsongeval of de beroepsziekte opzettelijk hebben veroorzaakt;2° tegen de in artikel 1 bedoelde rechtspersonen of instellingen voor zover het arbeidsongeval of de beroepsziekte aan de goederen van de getroffene schade heeft veroorzaakt;3° tegen de personen, behalve de in artikel 1 bedoelde rechtspersonen of instellingen en de leden van hun personeel, die voor het ongeval aansprakelijk zijn;4° tegen de in artikel 1 bedoelde rechtspersonen of instellingen tot wier personeel de getroffene behoort of tegen de andere leden van dat personeel wanneer het ongeval zich op de weg naar en van het werk heeft voorgedaan. [...] » B.1.2. Artikel 2 van de voormelde wet van 3 juli 1967, zoals gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 13 juli 1973, definieert het arbeidsongeval als volgt : « Onder arbeidsongeval wordt verstaan het ongeval dat zich tijdens en door de uitoefening van het ambt heeft voorgedaan en dat een letsel veroorzaakt.

Het ongeval overkomen tijdens de uitoefening van het ambt wordt, behoudens tegenbewijs, geacht door de uitoefening van het ambt te zijn overkomen. » Het derde lid van hetzelfde artikel voegt daaraan toe : « Worden eveneens beschouwd als arbeidsongevallen : 1° het ongeval overkomen op de weg naar en van het werk dat aan de vereisten voldoet om dit karakter te hebben in de zin van artikel 8 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971; [...] » Het vijfde lid van het artikel bepaalt : « Het personeelslid bedoeld in artikel 1 wordt geacht zich te bevinden op de plaats waar hij zijn dienst uitoefent wanneer hij : 1° een verlof of een vrijstelling van zijn dienst bekomt om deel te nemen aan de werkzaamheden van de commissies en comités opgericht in de vakorganisatie waarvan hij lid is; [...] 3° uitdrukkelijk vergunning krijgt om deel te nemen aan beroepsvormingsactiviteiten.» B.2. Artikel 14 van de voormelde wet van 3 juli 1967 voert in paragraaf 1 ervan, ten aanzien van de personen die het slachtoffer zijn van een verkeersongeval dat onopzettelijk is veroorzaakt door publiekrechtelijke rechtspersonen of instellingen bedoeld in artikel 1 van de bovenvermelde wet zoals die is gewijzigd bij artikel 64 van de wet van 20 december 1995, en die op de bij die wet gegarandeerde schadeloosstelling aanspraak kunnen maken, een verschil in behandeling in tussen de slachtoffers van een verkeersongeval en de slachtoffers van een ongeval op de weg naar en van het werk, in zoverre enkel slachtoffers van die laatste categorie, naast de vorderingen die gebaseerd zijn op de rechten die voortvloeien uit de voormelde wet, bij de rechtbank een aansprakelijkheidsvordering kunnen instellen tegen de bovenvermelde publiekrechtelijke rechtspersonen of instellingen.

B.3. De wet betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector strekt « ertoe het personeel van de overheidsdiensten van een regeling te laten genieten die de vergelijking kan doorstaan met het in de privé-sector toegepaste stelsel ». Ook al « [is er] van een eenvoudige uitbreiding van het stelsel van de privé-sector tot de openbare sector [...] dus geenszins sprake » (Parl. St., Kamer, 1966-1967, nr. 339, Verslag, p. 2), toch merkt men op dat wat betreft de definiëring van de begrippen arbeidsongeval, ongeval op de weg naar en van het werk en beroepsziekte, het « parallellisme met de privé-sector [...] daarbij volledig [wordt] doorgetrokken » (ibid., p. 5). Bovendien vloeit het in B.2 beschreven verschil in behandeling voort uit het parallellisme dat is aangenomen voor de formulering van artikel 14, § 1, van de wet van 3 juli 1967 met die van artikel 19 van de wet betreffende de arbeidsongevallen zoals die was gewijzigd bij de wet van 11 juni 1964.

Die bepaling is overgenomen in artikel 46 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.

B.4.1. In zijn arrest nr. 3/97 van 16 januari 1997 (Belgisch Staatsblad van 21 februari 1997) heeft het Hof voor recht gezegd dat artikel 46 van de voormelde wet van 10 april 1971 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schond in zoverre het, volgens de gemeenrechtelijke regels inzake burgerlijke aansprakelijkheid, een volledige schadevergoeding weigert aan de werknemer die het slachtoffer is van een verkeersongeval dat onopzettelijk is veroorzaakt door zijn werkgever, diens lasthebbers of aangestelden, terwijl die werknemer onder het gezag van zijn werkgever staat.

B.4.2. Rekening houdend met het feit dat uit de voormelde parlementaire voorbereiding van de wet van 3 juli 1967 duidelijk volgt dat de wetgever voor de werknemers van de privé-sector en die van de openbare sector een vergelijkbaar stelsel heeft willen vaststellen voor wat in het bijzonder de regeling van schadeloosstelling betreft van slachtoffers van een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk, dient, om dezelfde redenen als vermeld in B.2.2 tot B.5.2 van het voormelde arrest nr. 3/97, een bevestigend antwoord te worden gegeven op de prejudiciële vraag.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 14 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het, volgens de gemeenrechtelijke regels inzake burgerlijke aansprakelijkheid, een volledige schadevergoeding weigert aan het slachtoffer van een verkeersongeval dat onopzettelijk is veroorzaakt door de publiekrechtelijke rechtspersonen of instellingen bedoeld in artikel 1 van de voormelde wet, terwijl de veroorzaker van het ongeval zich onder het gezag van laatstgenoemden bevindt.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 5 juli 2000.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, M. Melchior

^