gepubliceerd op 21 juli 2000
Uittreksel uit arrest nr. 55/2000 van 17 mei 2000 Rolnummer 1642 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 583, eerste lid, en 870 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Dendermonde Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters P. (...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 55/2000 van 17 mei 2000 Rolnummer 1642 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 583, eerste lid, en 870 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Dendermonde (afdeling Sint-Niklaas).
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. Cerexhe, A. Arts, M. Bossuyt en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 10 maart 1999 in zake P. Marchand tegen de directeur-generaal van de studiedienst van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 12 maart 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Dendermonde de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Verzet het Grondwettelijk gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 zich al dan niet tegen de toepassing van de beginselen der burgerlijke bewijsvoering, zoals onder andere uitgedrukt in artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek, bij de behandeling door de arbeidsrechtbank van geschillen haar toebedeeld in artikel 583, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek (administratieve geldboeten) ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Het komt de verwijzende rechter toe de norm of normen vast te stellen die toepasselijk zijn op het hem voorgelegde geschil.
B.2. Uit de vraag en uit de motivering van de verwijzingsbeslissing zoals zij aan het Hof is voorgelegd kan niet worden afgeleid of de verwijzende rechter van oordeel is dat, op de geschillen hem toegewezen in artikel 583, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, waarbij de arbeidsrechtbank kennis neemt van de toepassing van de administratieve sancties, bepaald bij de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, de beginselen van burgerlijke bewijsvoering, zoals onder andere uitgedrukt in artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek, van toepassing zijn dan wel of de regelen van de bewijslast in strafzaken gelden.
Hoewel de vraag betrekking lijkt te hebben op de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, wordt tevens verwezen naar het arrest nr. 72/92 van 18 november 1992, waarin het Hof heeft geoordeeld : dat de waarborgen die voortvloeien uit de algemene beginselen van het strafrecht gelden onafhankelijk van de kwalificatie strafrechtelijk of niet-strafrechtelijk die de wet zou kunnen geven aan de maatregelen die zij voorschrijft; dat de kwalificatie « administratief » die de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten geeft aan de geldboeten waarin zij voorziet derhalve geen miskenning van die principes kan verantwoorden; dat het aan de overheid die belast is met de bestraffing van de inbreuken toekomt de aan de overtreder verweten feiten te bewijzen, niet alleen wanneer zij beslist een boete op te leggen maar ook wanneer een beroep voor de rechter wordt ingediend en dat de wetgever evenmin het beginsel van het vermoeden van onschuld heeft willen laten varen.
B.3. Het Hof is niet bevoegd om een prejudiciële vraag te beantwoorden waarin rechtsvragen worden opgeworpen die tot de bevoegdheid van de verwijzende rechter zelf behoren. Dit is het geval wanneer het Hof, zoals te dezen, in werkelijkheid wordt ondervraagd over de kwestie welke rechtsregel met betrekking tot de bewijsvoering op het bodemgeschil moet worden toegepast.
Om die redenen, het Hof verklaart zich onbevoegd om de gestelde prejudiciële vraag te beantwoorden.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 mei 2000.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, G. De Baets.