Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 24 februari 2000

Uittreksel uit arrest nr. 1/2000 van 19 januari 2000 Rolnummer : 1475 In zake: de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel.

bron
arbitragehof
numac
2000021086
pub.
24/02/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 1/2000 van 19 januari 2000 Rolnummer : 1475 In zake: de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. Boel, E. Cerexhe, H. Coremans, A. Arts en R. Henneuse, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest: I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 18 november 1998 in zake de n.v. A.G. 1824 tegen T. Rousseau, A. Rousseau en L. Duchez, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 2 december 1998, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld: « Schendt artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof de artikelen 10 en 11 van de Grondwet indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het van toepassing is op de situaties die beëindigd zijn vóór de inwerkingtreding ervan en niet in die zin dat het slechts van toepassing is op de situaties die niet beëindigd zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof bepaalt: « § 1. Het Arbitragehof doet, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent: 1° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten;2° onverminderd 1°, elk conflict tussen decreten of tussen regels bedoeld in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet, die uitgaan van verschillende wetgevers en voor zover het conflict ontstaan is uit hun onderscheiden werkingssfeer;3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de artikelen 6, 6bis en 17 [thans de artikelen 10, 11 en 24] van de Grondwet. § 2. Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechtscollege, dan moet dit college het Arbitragehof verzoeken op deze vraag uitspraak te doen.

Het rechtscollege is daartoe echter niet gehouden wanneer de vordering niet ontvankelijk is om procedureredenen die ontleend zijn aan normen die zelf niet het onderwerp uitmaken van het verzoek tot het stellen van de prejudiciële vraag.

Het rechtscollege waarvan de beslissing vatbaar is voor, al naar het geval, hoger beroep, verzet, voorziening in cassatie of beroep tot vernietiging bij de Raad van State, is daartoe evenmin gehouden: 1° wanneer het Arbitragehof reeds uitspraak heeft gedaan op een vraag of een beroep met hetzelfde onderwerp;2° wanneer het rechtscollege meent dat het antwoord op de prejudiciële vraag niet onontbeerlijk is om uitspraak te doen;3° wanneer de wet, het decreet of de in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel een regel of een artikel van de Grondwet bedoeld in § 1 klaarblijkelijk niet schendt.» B.2. In tegenstelling tot wat wordt opgeworpen in de prejudiciële vraag en in de eraan voorafgaande overwegingen van de verwijzingsbeslissing wordt in artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 geen onderscheid gemaakt naargelang de prejudiciële vragen gesteld worden naar aanleiding van situaties die zijn beëindigd vóór de inwerkingtreding van die bepaling op 17 januari 1989 of naar aanleiding van situaties die niet zijn beëindigd op die datum. Het blijkt overigens uit het begrip « prejudiciële vraag » zelf dat een dergelijke vraag slechts kan worden gesteld in het kader van een hangend geschil en niet ten aanzien van zaken die definitief hun beslag hebben gekregen.

De prejudiciële vraag is zonder voorwerp.

Om die redenen, het Hof verklaart dat de vraag zonder voorwerp is.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 januari 2000.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^