gepubliceerd op 01 oktober 2020
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 2 september 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 september 2020, heeft het Arbeidshof te Bergen de volgende prejudicië « 1. Doen de artikelen 7 en 14, eerste lid, 1° en 3°, en tweede lid, van de wet van 11 april 1995 t(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij arrest van 2 september 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 september 2020, heeft het Arbeidshof te Bergen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Doen de artikelen 7 en 14, eerste lid, 1° en 3°, en tweede lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het ' handvest ' van de sociaal verzekerde, volgens welke de sociaal verzekerden informatie moeten krijgen over de beroepsmogelijkheden en over de vormen en termijnen die moeten worden nageleefd om een beroep in te stellen, bij gebreke waaraan de beroepstermijn niet ingaat, geen discriminatie ontstaan ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet en/of met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in de interpretatie dat de in de voormelde bepalingen ter sprake gebrachte beroepstermijnen niet de verjaringstermijnen inhouden, zodat de ontstentenis van informatie over de verjaringstermijn van de vordering tot betaling van vergoedingen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet van 3 juli 1967, niet tot gevolg heeft dat wordt verhinderd dat die verjaringstermijn een aanvang neemt ? 2. Doet artikel 2, 4°, van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, volgens welke de bestuurden informatie moeten krijgen over de rechtsmiddelen en over de na te leven vormen en termijnen, bij gebreke waaraan de verjaringstermijn om het beroep in te stellen niet ingaat, geen discriminatie ontstaan ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet en/of met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in de interpretatie dat de in de voormelde bepaling ter sprake gebrachte (verjarings)termijnen om beroep in te stellen niet de verjaringstermijnen inhouden, zodat de ontstentenis van informatie over de verjaringstermijn van de vordering tot betaling van vergoedingen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet van 3 juli 1967, niet tot gevolg heeft dat wordt verhinderd dat die verjaringstermijn een aanvang neemt ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 7430 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux