gepubliceerd op 31 augustus 2020
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 a. Bij arrest van 29 juni 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 juli 2020, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van « Schenden artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 12, § (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten a. Bij arrest van 29 juni 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 juli 2020, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 12, § 2, en 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en artikel 6, § 5, van de
wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
09/12/2004
pub.
24/12/2004
numac
2004009876
bron
federale overheidsdienst justitie
Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering
sluiten betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre de persoon die beoogd wordt door een inbeslagneming die wordt uitgevoerd in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp die uitgaat van een lidstaat van de Europese Unie over een beroep beschikt dat hem in staat stelt de opheffing van de inbeslagneming te vragen met toepassing van artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, terwijl de persoon die wordt beoogd door een inbeslagneming in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp die uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie, niet een dergelijk gelijkwaardig beroep zou genieten ? ».b. Bij arrest van 29 juni 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 juli 2020, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schenden artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 12, § 2, en 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en artikel 6, § 5, van de
wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
09/12/2004
pub.
24/12/2004
numac
2004009876
bron
federale overheidsdienst justitie
Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering
sluiten betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre de persoon die beoogd wordt door een inbeslagneming die wordt uitgevoerd in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp die uitgaat van een lidstaat van de Europese Unie over een beroep beschikt dat hem in staat stelt de opheffing van de inbeslagneming te vragen met toepassing van artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, terwijl de persoon die wordt beoogd door een inbeslagneming in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp die uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie, niet een dergelijk gelijkwaardig beroep zou genieten ? »; « Schenden artikel 235bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering en de artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de
wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
09/12/2004
pub.
24/12/2004
numac
2004009876
bron
federale overheidsdienst justitie
Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering
sluiten betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van de Conventie van Geneve inzake vluchtelingen, in zoverre zij geen enkele mogelijkheid bieden om de regelmatigheid te laten controleren van onderzoekshandelingen verricht in het kader van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp, terwijl elke andere rechtzoekende die aan identieke onderzoekshandelingen wordt onderworpen een recht op een jurisdictionele controle van regelmatigheid geniet ? »; « Schenden artikel 235bis, § 2, van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de
wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
09/12/2004
pub.
24/12/2004
numac
2004009876
bron
federale overheidsdienst justitie
Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering
sluiten betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van de Conventie van Geneve inzake vluchtelingen, in zoverre zij twee categorieën van rechtzoekenden die zich in niet vergelijkbare situaties bevinden op identieke wijze behandelen, namelijk : - enerzijds, die personen die, aangezien zij het voorwerp uitmaken van een onderzoek in het buitenland en, in dat verband van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp gericht aan de Belgische autoriteiten, zich moeten wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om er de jurisdictionele beroepen in te stellen waarin daar is voorzien en bestemd zijn om de regelmatigheid van het onderzoek te betwisten; en - anderzijds, de personen die, aangezien ze het voorwerp uitmaken van het onderzoek in het buitenland en, in dat verband van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp gericht aan de Belgische autoriteiten, maar bovendien erkend zijn als vluchteling en in die hoedanigheid het voorwerp uitmaken van vervolgingen vanwege de verzoekende Staat, zich eveneens zouden moeten wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om er de jurisdictionele beroepen in te stellen waarin daar is voorzien en bestemd zijn om de regelmatigheid van het onderzoek te betwisten ? ». c. Bij arrest van 29 juni 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 juli 2020, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 61ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het de rechtzoekende die wordt beoogd door onderzoekshandelingen verricht ter uitvoering van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp niet in staat stelt de toegang tot het strafdossier aan te vragen, terwijl een dergelijk verzoek wordt toegelaten voor de rechtzoekende die aan identieke onderzoekshandelingen is onderworpen buiten het kader van een verzoek om wederzijdse internationale rechtshulp ? »; « Schendt artikel 61ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van de Conventie van Geneve inzake vluchtelingen, in zoverre het twee categorieën van rechtzoekenden die zich in niet vergelijkbare situaties bevinden op identieke wijze behandelt, namelijk : - enerzijds, de personen die, aangezien ze het voorwerp uitmaken van een onderzoek in het buitenland en, in dat verband, van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp gericht aan de Belgische autoriteiten, zich moeten wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om de toegang tot het strafdossier aan te vragen; en - anderzijds, de personen die, aangezien ze ook het voorwerp uitmaken van een onderzoek in het buitenland en, in dat verband, van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp gericht aan de Belgische autoriteiten, maar die bovendien erkend zijn als vluchteling en in die hoedanigheid het voorwerp uitmaken van vervolgingen vanwege de verzoekende Staat, zich ook zouden moeten wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om toegang tot het strafdossier aan te vragen ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7421, 7422 en 7423 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux