gepubliceerd op 11 mei 2018
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 22 februari 2018 in zake het openbaar ministerie en M.D. P. tegen L.P. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 maart « Schendt artikel 216bis, § 4, van het Wetboek van strafvordering, zo geïnterpreteerd dat het (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij arrest van 22 februari 2018 in zake het openbaar ministerie en M.D. P. tegen L.P. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 maart 2018, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 216bis, § 4, van het Wetboek van strafvordering, zo geïnterpreteerd dat het het debat met betrekking tot de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, inzake de aspecten van de schade en van het oorzakelijk verband, onttrekt aan de bevoegdheid van de strafrechter wanneer een burgerlijke partij is betrokken bij een schikkingsonderhandeling die het voorwerp moet uitmaken van een homologatie teneinde het verval van de strafvordering te laten vaststellen, de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, aangezien de burgerlijke partij, in het gemeen recht van de strafrechtspleging, ervoor kan kiezen de vergoeding van zijn schade, zo die strafrechtelijk is, voor de strafrechter te verkrijgen ? Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, dan wordt aan het Grondwettelijk Hof nog gevraagd of artikel 216bis, § § 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in het licht van de wettigheid en voorzienbaarheid van de strafrechtspleging wat dat laatste betreft, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, schendt in zoverre het de homologatie van een schikking afhankelijk maakt van een debat, voor de strafrechter, met betrekking tot de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, terwijl de schikking niet gelijkstaat met een schulderkenning en terwijl de schade voor de correctionele rechtbanken, overeenkomstig het gemeen recht van de op alle in leven zijnde beklaagden toepasselijke rechtspleging, strafrechtelijk moet zijn ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 6867 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux