gepubliceerd op 20 maart 2018
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 24 januari 2018 in zake het openbaar ministerie en de Federale Overheidsdienst Financiën tegen A.V., N.S., R.H. en C.B., waarvan de expeditie ter griff « I. Schenden de artikelen 220, § 1, 221, § 1, en 257, § 3, AWDA in samenhang geleze(...)
GRONDWETTELIJK HOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere 
wet van 6    januari 1989Relevante gevonden documenten
	
		
			
				
					type
					wet
				
				
					prom.
					06/01/1989
				
				
					pub. 
					18/02/2008
				
				
					numac 
					2008000108
				
			
		
			
				
					
						bron
						federale overheidsdienst binnenlandse zaken
					
				
				
					Bijzondere wet op het Arbitragehof 
				
			
		
	sluiten    Bij arrest van 24 januari 2018 in zake het openbaar ministerie en de    Federale Overheidsdienst Financiën tegen A.V., N.S., R.H. en C.B.,    waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 30    januari 2018, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende    prejudiciële vragen gesteld :    « I. Schenden de artikelen 220, § 1, 221, § 1, en 257, § 3, AWDA in    samenhang gelezen met artikel 1382 Burgerlijk Wetboek en de daaruit    voortvloeiende regel dat elke schuldenaar van een zaak als    schadevergoeding de tegenwaarde ervan moet betalen indien hij ze heeft    onttrokken aan zijn schuldeiser of wanneer hij, door zijn toedoen,    tekort komt aan de verplichting de zaak te leveren, alsook met de    artikelen 44 en 50 Strafwetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet    in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag tot    Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden,    in de interpretatie dat zij de strafrechter steeds verplichten om een    beklaagde die hij veroordeelt wegens de onttrekking van goederen aan    het douanetoezicht en ten laste van wie hij de verbeurdverklaring    dient te bevelen, hoofdelijk te veroordelen tot betaling, als    vergoeding voor de schade volgend uit het gepleegde misdrijf zelf, van    de tegenwaarde van de onttrokken, verbeurd verklaarde en    niet-wederovergelegde goederen, ongeacht of de schade die de Belgische    Staat als gevolg van het misdrijf van onttrekking ondergaat    beantwoordt aan de tegenwaarde van de onttrokken, verbeurd verklaarde    en niet-wederovergelegde goederen, terwijl de rechter, in andere    gevallen waarin hij toepassing maakt van de artikelen 1382 Burgerlijk    Wetboek en 44 en 50 Strafwetboek, in concreto moet nagaan welke de    schade is die door de fout, dan wel het misdrijf veroorzaakt is en in    concreto moet onderzoeken welk nadeel de benadeelde niet had ondergaan    indien de fout of het misdrijf niet was gepleegd ?    II. Schenden de artikelen 220, § 1, 221, § 1, en 257, § 3, AWDA in    samenhang gelezen met artikel 1382 Burgerlijk Wetboek en de daaruit    voortvloeiende regel dat elke schuldenaar van een zaak als    schadevergoeding de tegenwaarde ervan moet betalen indien hij ze heeft    onttrokken aan zijn schuldeiser of wanneer hij, door zijn toedoen,    tekort komt aan de verplichting de zaak te leveren, alsook met de    artikelen 44 en 50 Strafwetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet    in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag tot    Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden,    in de interpretatie dat zij de strafrechter steeds verplichten om een    beklaagde die hij veroordeelt wegens de onttrekking van goederen aan    het douanetoezicht en ten laste van wie hij de verbeurdverklaring    dient te bevelen, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de    tegenwaarde van de verbeurdverklaarde goederen bij de    niet-wederoverlegging ervan en dit bij wijze van schadevergoeding als    burgerrechtelijk gevolg van de strafrechtelijke veroordeling tot    verbeurdverklaring en op basis van de uit artikel 1382 Burgerlijk    Wetboek voortvloeiende regel dat elke schuldenaar van een zaak als    schadevergoeding de tegenwaarde ervan moet betalen wanneer hij, door    zijn toedoen, tekort komt aan de verplichting de zaak te leveren, maar    - tegelijk - ongeacht of die niet-wederoverlegging als dusdanig al dan    niet het gevolg is van zijn foutief gedrag, terwijl in andere gevallen    waarin toepassing gemaakt wordt van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek,    de rechter moet nagaan of de te vergoeden schade veroorzaakt is door    de fout die als oorzaak wordt aangeduid, te dezen of het niet    voorbrengen of het niet leveren van de verbeurd verklaarde zaak aan    het toedoen of het foutief gedrag van de betrokkene te wijten is ?    III. Schenden de artikelen 220, § 1, 221, § 1, en 257, § 3, AWDA in    samenhang gelezen met artikel 1382 Burgerlijk Wetboek en de daaruit    voortvloeiende regel dat elke schuldenaar van een zaak als    schadevergoeding de tegenwaarde ervan moet betalen indien hij ze heeft    onttrokken aan zijn schuldeiser of wanneer hij, door zijn toedoen,    tekort komt aan de verplichting de zaak te leveren, alsook met de    artikelen 44 en 50 Strafwetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet    in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag tot    Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden,    in de interpretatie dat zij de strafrechter steeds verplichten om een    beklaagde die hij veroordeelt wegens de onttrekking van goederen aan    het douanetoezicht en ten laste van wie hij de verbeurdverklaring    dient te bevelen, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de    tegenwaarde van de verbeurd verklaarde goederen bij de    niet-wederoverlegging ervan, ongeacht of die niet-wederoverlegging als    dusdanig al dan niet het gevolg is van zijn foutief gedrag, terwijl de    Administratie Douane en Accijnzen, krachtens artikel 263 AWDA, in het    kader van een transactie, bijvoorbeeld op basis van verzachtende    omstandigheden of omdat de overtreder geen kennis had en ook    redelijkerwijze geen kennis diende te hebben van het verdere lot van    de goederen, de overtreder wel geheel of gedeeltelijk kan ontslaan van    deze verplichting tot betaling van de tegenwaarde ?    IV. Schenden de artikelen 220, § 1, 221, § 1, en 257, § 3, AWDA in    samenhang gelezen met artikel 1382 Burgerlijk Wetboek en de daaruit    voortvloeiende regel dat elke schuldenaar van een zaak als    schadevergoeding de tegenwaarde ervan moet betalen indien hij ze heeft    onttrokken aan zijn schuldeiser of wanneer hij, door zijn toedoen,    tekort komt aan de verplichting de zaak te leveren, alsook met de    artikelen 44 en 50 Strafwetboek, de artikelen 10 en 11 van de    Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees    Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele    Vrijheden en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het    Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele    Vrijheden, in de interpretatie dat zij de strafrechter steeds    verplichten om een beklaagde die hij veroordeelt wegens de onttrekking    van goederen aan het douanetoezicht en ten laste van wie hij de    verbeurdverklaring dient te bevelen, hoofdelijk te veroordelen tot    betaling van de tegenwaarde bij de niet-wederoverlegging ervan,    ongeacht of die niet-wederoverlegging als dusdanig al dan niet het    gevolg is van zijn foutief gedrag, terwijl de verplichting tot    betaling van de tegenwaarde van de verbeurd verklaarde goederen bij de    niet-wederoverlegging ervan, de financiële situatie van de persoon aan    wie zij wordt opgelegd, dermate kan aantasten dat zij een maatregel    zou kunnen vormen die onevenredig is ten opzichte van het legitieme    doel dat de wet nastreeft en een schending van het bij artikel 1 van    het Eerste Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de    Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden gewaarborgde recht op    het ongestoord genot van de eigendom zou kunnen uitmaken ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 6837 van de rol van het Hof.
De griffier, F. Meersschaut