Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 10 januari 2018

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij twee arresten, nrs. 239.865 en 239.864, van 14 november 2017 in zake Vincent Jacmin tegen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, waarvan de « 1. Schendt artikel 145 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzor(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017206949
pub.
10/01/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij twee arresten, nrs. 239.865 en 239.864, van 14 november 2017 in zake Vincent Jacmin tegen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 21 november 2017, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 145 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, de artikelen 10, 11 en 151, § 1, van de Grondwet, het algemene beginsel van onafhankelijkheid en van onpartijdigheid van de rechter en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, in zoverre het, zowel wegens met name paragraaf 1, derde lid, 2°, en vijfde lid, en paragraaf 7 ervan als wegens de parlementaire voorbereiding met betrekking tot dat artikel, in die zin moet worden geïnterpreteerd dat het erin voorziet dat twee adviserend geneesheren uit de kandidaten die door de verzekeringsinstellingen op dubbele lijsten zijn voorgedragen, door de Koning worden benoemd als werkende leden van de kamers van beroep die bij de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle zijn ingesteld, kamers die in artikel 161 van de Grondwet bedoelde administratieve rechtscolleges vormen, en als ' vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen ' zitting erin hebben ? 2. Dient dezelfde vaststelling van ongrondwettigheid van die bepaling te worden gedaan aangezien rekening moet worden gehouden met de paritaire gemengde samenstelling van de kamer van beroep, die uitdrukkelijk door de wetgever is gewild tussen de ' vertegenwoordigers ' van de verzekeringsinstellingen en de ' vertegenwoordigers ' van de representatieve beroepsorganisaties van de verstrekkers van gezondheidszorg ? 3.Dient, indien de eerste twee prejudiciële vragen bevestigend worden beantwoord, dezelfde vaststelling van ongrondwettigheid van die bepaling te worden gedaan naargelang die ' vertegenwoordigers ' stemgerechtigd zijn of een raadgevende stem hebben in de kamer van beroep ? 4. Zou, indien de eerste drie prejudiciële vragen bevestigend worden beantwoord, dezelfde vaststelling van ongrondwettigheid van die bepaling moeten worden gedaan indien zou moeten worden geoordeeld dat artikel 145 van de ZIV-Wet in die zin kan worden geïnterpreteerd dat het de verzekeringsinstellingen toestaat geneesheren die geen adviserend geneesheren zouden zijn, voor te dragen als kandidaten die hen moeten vertegenwoordigen ? 5.Zou, indien de eerste vier prejudiciële vragen bevestigend worden beantwoord, dezelfde vaststelling van ongrondwettigheid van die bepaling moeten worden gedaan indien zou moeten worden geoordeeld dat artikel 145 van de ZIV-Wet in die zin kan worden geïnterpreteerd dat het inhoudt dat zowel de leden van de kamer van beroep die als ' vertegenwoordigers ' van de verzekeringsinstellingen zijn benoemd als die welke als ' vertegenwoordigers ' van de representatieve beroepsorganisaties van de verstrekkers van gezondheidszorg zijn benoemd, worden voorgedragen en benoemd wegens hun technische kennis van de materie en onafhankelijk dienen te handelen bij het vervullen van hun opdracht als rechter, zij het met louter raadgevende stem tijdens de beraadslaging ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6777 en 6778 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^