gepubliceerd op 04 september 2017
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 a. Bij arrest nr. 238.537 van 15 juni 2017 in zake de « Vrije Universiteit Brussel » tegen S.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 juni « Schenden de artikelen II.285, tweede lid, en I.3, 69°, van de Codex Hoger Onderwijs de artikelen (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten a. Bij arrest nr.238.537 van 15 juni 2017 in zake de « Vrije Universiteit Brussel » tegen S.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 juni 2017, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen II.285, tweede lid, en I.3, 69°, van de Codex Hoger Onderwijs de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, en 13 EVRM, doordat de beoordelingsbeslissing waarbij een student niet geschikt wordt bevonden en zo geen ' universitair attest ' (in de zin van artikel 1, 1°, van het
koninklijk besluit van 12 juni 2008Relevante gevonden documenten
type
koninklijk besluit
prom.
12/06/2008
pub.
18/06/2008
numac
2008024242
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Koninklijk besluit betreffende de planning van het medisch aanbod
sluiten ' betreffende de planning van het medisch aanbod ') kan verkrijgen, hetgeen nodig is om een master-na-masteropleiding specialistische geneeskunde aan te vatten, geen voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen aanvechtbare studievoortgangsbeslissing is, terwijl andere studenten [die] studievoortgangsbeslissingen die evenzeer een beoordeling van competenties en bereikte resultaten in het kader van hun opleiding in het hoger onderwijs [vormen] willen betwisten, wel voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen kunnen opkomen in rechte ? ». b. Bij arrest nr.238.532 van 15 juni 2017 in zake de « Katholieke Universiteit Leuven » tegen A.-S. N., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 juni 2017, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen II.285, tweede lid en I.3, 69° Codex Hoger Onderwijs de art. 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 EVRM doordat de beslissing van een universiteit, om aan een student geen aanvaardingsattest af te leveren, dat die student volgens diezelfde universiteit nodig heeft om de master-na-master opleiding specialistische geneeskunde aan te vatten, geen voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen aanvechtbare studievoortgangsbeslissing zou zijn, terwijl deze master-na-master in casu de loutere voortzetting van de basisopleiding ' master in de geneeskunde ' betreft en de beslissing de student aldus evenzeer in zijn studievoortgang raakt als iedere andere examenbeslissing ? ». c. Bij arrest nr.238.531 van 15 juni 2017 in zake A.-S. N. tegen de « Katholieke Universiteit Leuven », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 juni 2017, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « (1) Schenden de artikelen II.285, tweede lid, en I.3, 69°, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, op zich genomen en/of in samenlezing met artikel 6.1 en 13 EVRM, in de lezing dat de beslissing van een universiteit, om aan een student geneeskunde ingevolge een evaluatie tijdens een vergelijkende selectie georganiseerd tijdens het laatste jaar van de mastercyclus en culminerende in de al dan niet aflevering van een aanvaardingsattest, geen aanvaardingsattest toe te kennen dienstig om deze student toe te laten de vervolgopleiding te weten de manama in de specialistische geneeskunde aan te vatten binnen de geneeskunde-opleiding, geen voor de Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen aanvechtbare studievoortgangsbeslissing zou zijn, terwijl andere studenten die studievoortgangsbeslissingen in het kader van hun (normale) studievoortgang willen betwisten wel voor de Raad voor Betwistingen inzake studievoortgangsbeslissing als extern administratief rechter kunnen opkomen in rechte ? (2) Schendt artikel I.3, 69° g Codex Hoger Onderwijs de artikelen 10 en 11 van de grondwet op zich genomen en/of in samenlezing met artikel 6 en 13 EVRM, doordat toegang tot de door de decreetgever noodzakelijk geachte procedure voor de Raad voor betwistingen inzake Studievoortgangsbetwistingen die betrekking heeft op een weigering tot inschrijving (en/of de voorbeslissing daartoe), voor opleidingsonderdelen voorbehouden wordt enkel tot de student die een geïndividualiseerd traject volgt middels een diplomacontract en niet voor studenten die een diplomacontract via een modeltraject beogen hetzij zoals ten deze een student die een opleiding in casu de manama specialistische geneeskunde beoogt waarvoor de student zich niet eerder heeft ingeschreven en die trouwens een positief leerkrediet heeft en bovendien bekwaam werd bevonden ? (3) Schendt artikel I.3, 69° c Codex Hoger Onderwijs de artikelen 10 en 11 van de grondwet op zich genomen en/of in samenlezing met artikel 6 en 13 EVRM, doordat de beslissingen omtrent de bekwaamheidstoetsing die kunnen voorgelegd worden via de door de decreetgever noodzakelijk geachte procedure voor de Raad voor betwistingen inzake Studievoortgangsbetwistingen voorbehouden worden enkel tot de student voorwerp van dergelijke bekwaamheidstoetsing inzoverre de formele voorwaarden van het bekwaamheidsonderzoek zoals vervat in de Codex Hoger Onderwijs (artikelen II 232 tot II 237) worden toegepast door de instelling terwijl een gelijkaardige toegang tot de raad niet zou openstaan voor gelijkaardige beslissingen ingevolge de toetsing naar bekwaamheden volgens een door de instelling ingevoerde procedure zoals uiteengezet in Leidraad Heelkunde doch die niet correleert met de voornoemde formele bepalingen van de CHO en alzo wordt toegepast binnen de faculteit geneeskunde ? ». d. Bij arrest nr.238.538 van 15 juni 2017 in zake de « Vrije Universiteit Brussel » tegen S.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 juni 2017, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen II.285, tweede lid, en I.3, 69°, van de Codex Hoger Onderwijs de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwets, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, en 13 EVRM, doordat de beoordelingsbeslissing waarbij een student niet geschikt wordt bevonden en zo geen ' universitair attest ' (in de zin van artikel 1, 1°, van het
koninklijk besluit van 12 juni 2008Relevante gevonden documenten
type
koninklijk besluit
prom.
12/06/2008
pub.
18/06/2008
numac
2008024242
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Koninklijk besluit betreffende de planning van het medisch aanbod
sluiten ' betreffende de planning van het medisch aanbod ') kan verkrijgen, hetgeen nodig is om een master-na-masteropleiding specialistische geneeskunde aan te vatten, geen voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen aanvechtbare studievoortgangsbeslissing is, terwijl andere studenten [die] studievoortgangsbeslissingen die evenzeer een beoordeling van competenties en bereikte resultaten in het kader van hun opleiding in het hoger onderwijs [vormen] willen betwisten, wel voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen kunnen opkomen in rechte ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6689, 6692, 6694 en 6695 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, F. Meersschaut