Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 27 januari 2017

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 21 november 2016 in zake Beate Pütz tegen de Rijksdienst voor Pensioenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 november 2016 « Schendt artikel 21, § 3, van de wet van 13 juni 1966 betreffende de rust- en overlevingspens(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017200171
pub.
27/01/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij arrest van 21 november 2016 in zake Beate Pütz tegen de Rijksdienst voor Pensioenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 november 2016, heeft het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 21, § 3, van de wet van 13 juni 1966 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden, vóór de wijziging ervan bij de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het bepaalt dat de terugvordering van de prestatie verjaart door verloop van vijf jaar, ook wanneer de ten onrechte verrichte betaling zonder bedrog, opzet of bedrieglijke handelingen van de betrokken personen is geschied, terwijl krachtens artikel 30, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers de terugvordering van de onder dezelfde omstandigheden ten onrechte betaalde sociale prestaties verjaart na drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de uitbetaling is geschied ? of, om dezelfde vraag anders te formuleren, Schendt artikel 21, § 3, van de wet van 13 juni 1966 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden, vóór de wijziging ervan bij de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen, doordat het een discriminatie tussen sociaal verzekerden in het leven roept naar gelang van het stelsel waaronder zij de sociale prestaties genieten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het, in tegenstelling tot artikel 30 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, voor te goeder trouw handelende sociaal verzekerden (bij ontstentenis van een fout van de overheid) de verjaring op vijf jaar in plaats van drie jaar vaststelt ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 6548 van de rol van het Hof.

De griffier, F. Meersschaut

^