gepubliceerd op 20 oktober 2016
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arresten nrs. 235.564 en 235.563 van 28 juli 2016 respectievelijk in zake de bv bvba « T.D.H.D.J. » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partijen : d « 1. Schendt artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State de artikelen(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij arresten nrs. 235.564 en 235.563 van 28 juli 2016 respectievelijk in zake de bv bvba « T.D.H.D.J. » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partijen : de cvba « Intermediance & Partners » en anderen, en in zake de bv bvba « Association des Yernaux » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partijen : Pierre Decoster en anderen, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 5 augustus 2016, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wanneer het, zoals te dezen, in die zin wordt geïnterpreteerd dat het de mogelijkheid biedt op identieke wijze, enerzijds, het verlies van belang van een verzoekende partij die niet tijdig een toelichtende memorie heeft ingediend in het kader van een gewone procedure tot nietigverklaring en, anderzijds, het verlies van belang van een verzoekende partij die niet tijdig een toelichtende memorie heeft ingediend in het kader van een procedure tot nietigverklaring na een arrest tot schorsing van de bestreden akte en het afzien van het voortzetten van de procedure van de tegenpartij te vermoeden ? 2. Schendt artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wanneer het, zoals te dezen, in die zin wordt geïnterpreteerd dat het de mogelijkheid biedt het verlies van belang van de verzoekende partij in het voormelde kader te vermoeden, terwijl het de Raad van State niet de mogelijkheid biedt het belang van de tussenkomende partij om in rechte op te treden na te gaan, zelfs indien die partij tussenkomt ter ondersteuning van een tegenpartij die niet de voortzetting van de procedure heeft gevorderd ? 3.Schendt artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wanneer het, zoals te dezen, in samenhang gelezen met artikel 17, § 6, van dezelfde wetten, in die zin wordt geïnterpreteerd dat het de tegenpartij de mogelijkheid biedt dat zij door een tussenkomende partij wordt ondersteund en dat die volledig in haar plaats treedt, zelfs indien die tegenpartij heeft nagelaten de voortzetting van de procedure te vorderen, terwijl de verzoekende partij die zou hebben nagelaten de voortzetting van de procedure te vorderen na een arrest waarbij een vordering tot schorsing wordt verworpen, of een verzoekende partij die te laat de toelichtende memorie na het arrest tot schorsing zou hebben bezorgd, niet op dezelfde wijze kan worden ondersteund door een tussenkomende partij en terwijl die niet in haar plaats kan treden ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6489 en 6490 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux