Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 15 mei 2015

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 31 maart 2015 in zake het openbaar ministerie tegen O.L. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 april 2015, heeft h « 1. Schenden de artikelen 479 tot 482bis van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015202214
pub.
15/05/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij arrest van 31 maart 2015 in zake het openbaar ministerie tegen O.L. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 april 2015, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schenden de artikelen 479 tot 482bis van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de daarin beoogde magistraten en hun mededaders en medeplichtigen het recht ontzeggen om de regelmatigheid van het te hunnen aanzien gevoerde onderzoek in de loop van dat onderzoek te laten controleren door de kamer van inbeschuldigingstelling, alsook het recht om, voor de kamer van inbeschuldigingstelling, beroepen in te stellen tegen beslissingen die zijn gewezen door de onderzoeksmagistraat op verzoekschriften die zij aan hem hebben gericht, terwijl de artikelen 6 en 29 van elk van beide wetten van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van [federale] ministers, enerzijds, en van die van leden van een gemeenschaps- of gewestregering, anderzijds, die rechten toekennen aan die laatstgenoemden, hun mededaders en hun medeplichtigen ? 2. Schenden de artikelen 479, 483 en 503bis van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij bepalen dat, na afloop van een onderzoek dat is gevoerd ten aanzien van de daarin beoogde magistraten en hun mededaders en medeplichtigen, enkel de procureur-generaal, zonder optreden van de kamer van inbeschuldigingstelling, beslist over het gevolg dat moet worden gegeven aan de procedure, waardoor die magistraten, mededaders en medeplichtigen het voordeel wordt ontzegd van de regel op grond waarvan elk onderzoek aanleiding geeft tot een beoordeling van de bezwaren door een onderzoeksgerecht (regeling van rechtspleging), terwijl, voor de [federale] ministers en de leden van een gemeenschaps- of gewestregering, hun mededaders en medeplichtigen, de wetten van 25 juni 1998 tot regeling van hun strafrechtelijke verantwoordelijkheid, in de artikelen 9, 16 en 29 ervan, in een dergelijke regeling van rechtspleging voorzien ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 6178 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^