gepubliceerd op 17 maart 2015
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 29 januari 2015 in zake N.V., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 februari 2015, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling « 1. Schendt artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering het beginsel van de scheiding der m(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij arrest van 29 januari 2015 in zake N.V., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 februari 2015, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering het beginsel van de scheiding der machten, het beginsel van de onafhankelijkheid der rechters, het beginsel van het recht op een eerlijk proces, het beginsel van het recht op een behoorlijke rechtsbedeling, het vertrouwensbeginsel, artikel 6 EVRM en artikel 10 en 11 van de Grondwet in zoverre hierdoor het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om vrij te kiezen met welke rechtsonderhorige, die desgevallend zijn bereidheid te kennen gaf de aan een ander veroorzaakte schade te vergoeden en ten aanzien van wie de strafvordering is ingesteld, zij wel of niet besluit tot een minnelijke schikking te komen zonder daarover enige motivering te moeten geven en zonder dat op dat besluit en de eventueel tot stand gekomen minnelijke schikking enige voldoende, effectieve en inhoudelijke rechterlijke controle mogelijk is ? 2. Schendt artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering artikel 12, tweede lid, in fine de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6 EVRM, doordat het openbaar ministerie, na het instellen van de strafvordering, rechtsonderhorigen, die desgevallend hun bereidheid te kennen gaven de aan een ander veroorzaakte schade te vergoeden, al dan niet een verzoek tot minnelijke schikking kan doen zonder enige voldoende, effectieve en inhoudelijke rechterlijke controle op het verzoek en de eventueel tot stand gekomen minnelijke schikking ? 3.Schendt artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering artikel 13 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6 EVRM, in zoverre hierdoor een rechtsonderhorige, die desgevallend zijn bereidheid te kennen gaf de aan een ander veroorzaakte schade te vergoeden en ten aanzien van wie de strafvordering is ingesteld, geen toegang heeft tot de rechter om de eenzijdige, niet tegensprekelijke beslissing van het openbaar ministerie tot weigering van een minnelijke schikking te laten controleren op een voldoende, effectieve en inhoudelijke wijze door een onafhankelijke en onpartijdige rechter ? 4. Schendt artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 14, § 1 IVPBR, artikel 6 EVRM, artikel 151, § 1 van de Grondwet alsook de artikelen 33 tot 40 van de Grondwet, in zoverre hierdoor het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om, indien aan de materiële toepassingsvoorwaarden van artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, vrij te kiezen welke rechtsonderhorigen, die desgevallend hun bereidheid te kennen gaven de aan een ander veroorzaakte schade te vergoeden en ten aanzien van wie de strafvordering is ingesteld, zij wel of niet verzoekt tot een minnelijke schikking te komen, zonder daarover enige motivering te moeten geven en zonder dat op dat verzoek en de eventueel tot stand gekomen minnelijke schikking voldoende, effectieve en inhoudelijke rechterlijke controle mogelijk is ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 6158 van de rol van het Hof.
De griffier, F. Meersschaut