gepubliceerd op 18 juli 2014
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arresten nrs. 227.219, 227.217 en 227.218 van 29 april 2014 in zake Brigitte Vermer en anderen, in zake Christiaan De Wandeleer en in zake Willebrordus Luyten en « Schenden de artikelen 6.1.6, § 2, tweede lid, en 6.1.21, § 1, VCRO 1) de regels die (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij arresten nrs. 227.219, 227.217 en 227.218 van 29 april 2014 in zake Brigitte Vermer en anderen, in zake Christiaan De Wandeleer en in zake Willebrordus Luyten en Augusta Van Regenmortel, allen tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 7 mei 2014, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schenden de artikelen 6.1.6, § 2, tweede lid, en 6.1.21, § 1, VCRO 1) de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten; 2) de artikelen 10, 11, 13 en/of 179 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6.1 en 13 EVRM, artikel 1 van het Aanvullend Protocol EVRM en artikel 14 van het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten door aan een orgaan van het actief bestuur, de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (artikel 6.1.6, § 2, eerste lid, VCRO), de bevoegdheid te verlenen tot het nemen van ' beslissingen ' in de fase van een rechterlijke veroordeling, die te allen tijde moeten steunen op motieven bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid, VCRO - meer bepaald de in Titel VI van de VCRO bedoelde ' specifieke bevoegdheid inzake de invordering van dwangsommen ' waarbij de Hoge Raad op gemotiveerd verzoek kan beslissen dat een opeisbaar geworden dwangsom - die op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur en/of het college van burgemeester en schepenen door de rechtbank wordt bepaald voor het geval dat aan de door die besturen gevorderde hoofdveroordeling bedoeld in artikel 6.1.41 VCRO niet wordt voldaan - slechts gedeeltelijk wordt ingevorderd of dat deze invordering tijdelijk wordt opgeschort na overeenkomstig artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, VCRO ' in het bijzonder ' rekening te hebben gehouden met de door de veroordeelde overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling, en in voorkomend geval, na een negatief of ongunstig schriftelijk advies of bij ontstentenis van een advies van het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom (artikel 6.1.21, § 3, VCRO) ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5896, 5897 en 5898 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, F. Meersschaut