gepubliceerd op 03 februari 2009
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arresten nrs. 188.449 van 2 december 2008, 188.490 en 188.491 van 4 december 2008, 188.694, 188.693, 188.690 en 188.692 van 10 december 2008 en 189.031 en 189.03 1. « Schendt het vroegere artikel 40, § 6, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toeg(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arresten nrs. 188.449 van 2 december 2008, 188.490 en 188.491 van 4 december 2008, 188.694, 188.693, 188.690 en 188.692 van 10 december 2008 en 189.031 en 189.032 van 19 december 2008 in zake respectievelijk Manuel Cordero Villamar, Gladys Rengel Salazar, Mariana del Rocio Martinez Galarraga, Roberto Campoverde Calva, Maria Avendano Botello, Elisany Abade Dos Santos, Maria Franco Avila, Edison Villacres Narvaes en Monica Carrasco Cespedes tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 12, 15, 16, 17 en 24 december 2008, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt het vroegere artikel 40, § 6, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, toegepast op een minderjarig Belgisch kind wiens ouders niet de Belgische nationaliteit hebben, in zoverre het een voorwaarde oplegt van tenlasteneming van de bloedverwanten in de opgaande lijn door het kind opdat zij aanspraak kunnen maken op het recht zich in België te vestigen, met als gevolg dat, wanneer niet aan die voorwaarde is voldaan, dat minderjarig Belgisch kind ofwel in België moet leven in de onzekerheid die voortvloeit uit de onwettigheid van het verblijf van zijn bloedverwanten in de opgaande lijn indien die laatstgenoemden beslissen om te blijven in het land waarvan het kind de nationaliteit heeft, ofwel zijn ouders moet volgen naar hun land van herkomst en het voordeel verliest van de economische en sociale rechten die het alleen in België kan genieten, ten opzichte van het minderjarig Belgisch kind wiens ouders Belg zijn, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 22, 23, 24 en 191 van de Grondwet en met de artikelen 8 en 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955 ? »;2. « Schendt het vroegere artikel 40, § 6, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, in zoverre het een voorwaarde oplegt van tenlasteneming van de bloedverwanten in de opgaande lijn door het kind, in die zin geïnterpreteerd dat het minderjarig Belgisch kind wiens bloedverwanten in de opgaande lijn die niet de Belgische nationaliteit hebben, niet te zijnen laste zijn, ofwel ervan moet afzien te leven in het land waarvan het de nationaliteit heeft, ofwel ervan moet afzien te leven met zijn ouders indien die laatstgenoemden beslissen terug te keren naar hun land van herkomst, artikel 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955 ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4577, 4579, 4580, 4581, 4584, 4585, 4586, 4594 en 4595 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.