Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 11 juni 2008

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 a) Bij twee arresten van 2 april 2008 in zake respectievelijk C.P. en A.Y., waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 18 april 2008, heeft het « Schendt artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008202003
pub.
11/06/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 a) Bij twee arresten van 2 april 2008 in zake respectievelijk C.P. en A.Y., waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 18 april 2008, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het geen onmiddellijk cassatieberoep toelaat tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat uitspraak doet met toepassing van artikel 235ter van hetzelfde Wetboek, terwijl het genoemde artikel 416, tweede lid, een onmiddellijk beroep toelaat tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat uitspraak doet met toepassing van artikel 235bis van het voormelde Wetboek ? ». b) Bij arrest van 8 april 2008 in zake J.L. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 april 2008, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden artikel 235ter en/of artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat daarin niet wordt voorzien in een onmiddellijk cassatieberoep tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling bij een controle van het vertrouwelijk dossier overeenkomstig de artikelen 189ter en/of 235ter van het Wetboek van strafvordering dat een voorbereidend arrest is, terwijl artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, in afwijking van het eerste lid van dat artikel, onmiddellijk cassatieberoep toelaat tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling gewezen met toepassing van artikel 235bis van het Wetboek van strafvordering betreffende het onderzoek van de regelmatigheid van de rechtspleging dat een gelijkaardig voorbereidend arrest is als dit gewezen bij toepassing van artikel 235ter van het Wetboek van strafvordering ? ». c) Bij arrest van 22 april 2008 in zake K.V.M. en S. D.B., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 30 april 2008, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schenden artikel 235ter en/of artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat daarin niet wordt voorzien in een onmiddellijk cassatieberoep tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling bij de controle van het vertrouwelijk dossier overeenkomstig de artikelen 189ter en/of 235ter van het Wetboek van strafvordering dat een voorbereidend arrest is, terwijl artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, in afwijking van het eerste lid van dat artikel, onmiddellijk cassatieberoep toelaat tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling gewezen met toepassing van artikel 235bis van het Wetboek van strafvordering betreffende het onderzoek van de regelmatigheid van de rechtspleging dat een gelijkaardig voorbereidend arrest is als dit gewezen bij toepassing van artikel 235ter van het Wetboek van strafvordering ? »;2. « Schendt artikel 235ter, § 2, derde lid, Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang met het artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR voorzover dat personen die het voorwerp zijn van observatie voor de controle van de regelmatigheid van die observatie niet toegelaten worden om een kopie te verkrijgen van het strafdossier en slechts over een periode van 48 uren beschikken om inzage te doen in het strafdossier, terwijl een categorie van andere personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden omdat zij het voorwerp uitmaken van een vordering tot verwijzing, de regelmatigheid daarvan wel aan de hand van een kopie van het strafdossier kunnen toetsen en eveneens over een langere periode dan 48 uren beschikken om die regelmatigheid te controleren ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4457, 4458, 4460 en 4463 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^