gepubliceerd op 23 mei 2008
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 2 april 2008 in zake Ariski Boukerdous tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 april 2008, heeft het « Geven de voorwaarden die op straffe van nietigheid zijn bepaald in artikel 1057 van het Gerechtel(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 2 april 2008 in zake Ariski Boukerdous tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 april 2008, heeft het Arbeidshof te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Geven de voorwaarden die op straffe van nietigheid zijn bepaald in artikel 1057 van het Gerechtelijk Wetboek geen aanleiding tot discriminatie die strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23 ervan en met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat het recht op een eerlijk proces waarborgt, in zoverre de toepassing van de voormelde wettelijke bepaling (artikel 1057 van het Gerechtelijk Wetboek), wegens de voorwaarden die zij zonder onderscheid bepaalt, zou leiden tot een identieke behandeling van sociaal verzekerden, namelijk rechtzoekenden die in hoge mate achtergesteld zijn (en die in artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek specifiek worden beoogd) en die zich in menselijk, sociaal, financieel en medisch opzicht in een situatie bevinden die fundamenteel verschilt van de situatie waarin de andere - minder kwetsbare - rechtzoekenden zich bevinden of geacht worden zich te bevinden, die, in het kader van de procedures van hoger beroep die buiten de in artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde zaken vallen, verwikkeld zijn in burgerlijke procedures die onderworpen zijn aan de regels van het Gerechtelijk Wetboek, des te meer omdat de in artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek beoogde sociaal verzekerden die hun beroep aanvankelijk op de meest informele manier konden instellen in eerste aanleg, in zekere zin bedrogen en ontredderd zijn door de vereiste die plots wordt opgelegd door de tekst van artikel 1057 zodra zij hoger beroep aantekenen, terwijl de rechter in hoger beroep, net zoals de rechter in eerste aanleg, een feitenrechter blijft die een identieke rol moet vervullen, namelijk uitspraak doen over het onderwerp van een vordering (een feitelijk resultaat dat wordt nagestreefd) dat wordt omschreven op grond van een geding (een geheel van feiten), waarbij hij ertoe verplicht is, met eerbiediging van de rechten van de verdediging, ambtshalve de rechtsmiddelen op te werpen waarvan de toepassing zich opdringt door de feiten die door de partijen specifiek worden aangevoerd ter ondersteuning van hun eisen ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 4453 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.