gepubliceerd op 28 december 2007
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 a) Bij arrest van 6 november 2007 in zake B.H., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 november 2007, heeft het Hof van Cassatie de volgende « Schendt artikel 44 van het decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening,(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 a) Bij arrest van 6 november 2007 in zake B.H., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 november 2007, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 44 van het decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, geïnterpreteerd in die zin dat door dat artikel een strafuitsluitende verschoningsgrond wordt gecreëerd die niet enkel geldt met betrekking tot feiten die alleen strafbaar zijn op grond van artikel 43 Dopingdecreet, maar dat deze ook geldt voor wat betreft louter het bezit van verboden substanties, strafbaar gesteld door de Drugwet, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, in zoverre de toepassing ervan de residuaire bevoegdheid van de federale wetgever in het gedrang brengt ? ». b) Bij vonnis van 23 oktober 2007 in zake het openbaar ministerie tegen J.L. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 november 2007, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 44 van het decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening geïnterpreteerd in die zin dat door dat artikel een strafuitsluitende verschoningsgrond wordt gecreëerd, die niet enkel geldt met betrekking tot feiten die alleen strafbaar zijn op grond van artikel 43 Dopingdecreet, maar dat deze ook geldt voor wat betreft louter het bezit van verboden substanties, strafbaar gesteld door de Drugwet, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, in zoverre de toepassing ervan de residuaire bevoegdheid van de federale wetgever in het gedrang brengt ? »;2. « Schenden de bepalingen van de artikelen 1, 2, 2°, en 6, eerste lid van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaap- en verdovende middelen, ontsmettingsmiddelen en antiseptica (Belgisch Staatsblad van 6 maart 1921), geïnterpreteerd in die zin dat zij ook kunnen worden toegepast op feiten die, hoewel begrepen zijnde onder de strafbepaling van artikel 43 van het decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, vallen onder de toepassing van de strafuitsluitende verschoningsgrond bedoeld in artikel 44 van datzelfde decreet, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, in zoverre zij de aan Gemeenschappen en Gewesten toegewezen bevoegdheden in het gedrang brengen ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4337 en 4346 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.