Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 31 juli 2006

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij arrest van 25 april 2006 in zake het openbaar ministerie tegen J. Landuyt en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitrageho 1. « Schendt artikel 235ter Sv. de artikelen 10 en 11 GW, 6 EVRM en 14 IVBPR in die zin gelezen en(...)

bron
arbitragehof
numac
2006202390
pub.
31/07/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij arrest van 25 april 2006 in zake het openbaar ministerie tegen J.Landuyt en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 11 mei 2006, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 235ter Sv.de artikelen 10 en 11 GW, 6 EVRM en 14 IVBPR in die zin gelezen en begrepen dat partijen bij de zuivering van het strafdossier ex art. 131 Sv. bij de regeling van de rechtspleging ex art. 127, 135 en 235bis Sv. alle mogelijke tegenspraak kunnen voeren, meer, bij ambtshalve opmerkingen daaromtrent, het debat moet worden heropend, daar waar art. 235ter, § 5 Sv. met verwijzing naar art. 235bis, 5 en 6 Sv., deze mogelijkheid niet biedt zelfs wanneer de rechters gevat door art. 235ter Sv. zulks ambtshalve vaststellen, dit temeer waar de toepassing van art. 235ter Sv. samen gelezen met art. 189ter of 335bis Sv. een debat ten gronde daarover vrijwel onmogelijk maakt, wat niet het geval is bij toepassing van art. 235bis Sv. ? »; 2. « Schendt art.235ter Sv. de artikelen 10 & 11 GW., 6 EVRM en 14 IVBPR waar de controle ex art. 235ter Sv. obligaat gebeurt in de onderzoeksfase en juist vóór de regeling van de rechtspleging in die zin begrepen en gelezen dat in deze fase van het onderzoek beslissingen worden genomen over een dossier dat vertrouwelijk is, enkel ter kennis komt van de rechters aan wier oordeel dit vertrouwelijk dossier wordt onderworpen om over de regelmatigheid van de toegepaste techniek te beslissen bij een arrest waartegen geen rechtsmiddel openstaat en zonder eigenlijke tegenspraak, rechters die in een latere fase, bij de regeling van de rechtspleging, opnieuw kennis kunnen nemen van het strafdossier, eventueel deels gezuiverd door dezelfde rechters, die alsdan, geconfronteerd met de tegenspraak, gebeurlijks ook met betrekking tot de observatie en/of infiltratie, geroepen zijn om zich daarover in de fase regeling van de rechtspleging opnieuw uit te spreken, met kennis evenwel van de inhoud van een vertrouwelijk dossier dat buiten de tegenspraak wordt gehouden, doch dat de uitspraak na het tegensprekelijk debat kan beïnvloeden. Schendt art. 235ter Sv. in samenhang met de artikelen voornoemd van de strafvordering en de verdragsregels in deze omstandigheden het recht op een onpartijdige rechter, rechters die bij de gebeurlijke toepassingen van art. 235 en 235bis Sv. kennis hebben van het vertrouwelijk dossier ex art. 235ter Sv. zonder eigenlijke tegenspraak, om een beslissing te nemen over de regelmatigheid van het strafdossier en de eraan te verbinden gevolg en in een latere fase, met kennis van elementen waarover partijen zelf niet beschikken en ook geen tegenspraak kunnen voeren ? »; 3. « Schendt artikel 235ter Sv.de artikelen 10 en 11 GW. en 6 en 8 E.V.R.M. in die zin gelezen en begrepen dat het in de onderzoeksfase - dus voor de regeling van de rechtspleging, zonder eigenlijke tegenspraak - weze door een onpartijdige rechtsinstantie, de mogelijkheid biedt een wettigheidscontrole op grond van onder meer art. 8 E.V.R.M. uit te voeren op de technieken van observatie en infiltratie om naderhand, bij de regeling van de rechtspleging toe te laten dat dezelfde rechters, in samenlezing met art. 6 E.V.R.M., kennis nemen van een tegensprekelijk debat over elementen en middelen die gebeurlijk reeds aan hun oordeel onderworpen werden binnen de perken van de eenzijdige tegenspraak ex art. 235ter Sv. en waarover zij zich hebben uitgesproken, doch thans op grond van art. 135, 235 & 235bis Sv. en gebonden door hun uitspraak ex art. 235ter Sv. en waarbij zij over een kennis beschikken van de strafinformatie die partijen zelf niet hebben, en dit alles met betrekking tot bijzondere informatie technieken die niet het voorwerp zijn van observatie en/of infiltratie doch ook een ernstige inbreuk vormen op de private levenssfeer ex art. 8 E.V.R.M. ? ». b. Bij arrest van 25 april 2006 in zake het openbaar ministerie tegen J.Van den Bergh en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 11 mei 2006, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 235ter Sv.de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat de kamer van inbeschuldigingstelling in het kader van de bijzondere niet tegensprekelijke rechtspleging die door dit artikel wordt ingevoerd ook vermag te oordelen over discussies betreffende de geldigheid of de regelmatigheid van daden van observatie, die niet voortkomen uit het "vertrouwelijk dossier" in de zin van artikel 235ter Sv., maar wel uit het gewone strafdossier dat voor alle partijen ter inzage is en waarop de vervolging eigenlijk steunt, nu alsdan : - aan de inverdenkinggestelden in dat geval ook geen tegensprekelijk debat meer wordt gegeven bij de beoordeling van de geldigheid of regelmatigheid van deze opsporingsmethode observatie, ook in het geval wanneer deze beoordeling slaat op een discussie die voortkomt uit het "gewone strafdossier" dat voor alle partijen ter inzage ligt; - terwijl aan de inverdenkinggestelden wel een tegensprekelijk debat wordt gegeven bij elke beoordeling van een discussie betreffende de geldigheid of regelmatigheid van andere opsporingsmethoden en -handelingen, die steunt op gegevens uit hetzelfde "gewone" strafdossier; - én dit terwijl het verschil in behandeling tussen de observatie en infiltratie enerzijds, én andere opsporingsmethoden en handelingen hier niet meer kan steunen op enige vereiste geheimhouding van gegevens, maar het in beide gevallen gaat om een discussie op basis van elementen uit het "gewone" strafdossier dat voor alle partijen ter inzage ligt, en waarvan er dus ook geen noodzakelijke geheimhouding opzichtens de betrokken partijen bestaat ? »; 2. « Schenden art.47sexies, 47septies en artikel 235ter van het Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voor zover zij personen, die het voorwerp uitmaken van de bijzondere opsporingsmethode van de observatie, niet toestaan om de regelmatigheid van het bevelen en uitvoeren van deze onderzoeksmethode aan te vechten voor enige rechterlijke instantie in 1) een debat dat op tegensprekelijke wijze wordt gevoerd, 2) waarbij de ene procespartij akte kan nemen van de argumentatie van een andere procespartij, en daaromtrent ook tegenspraak kan voeren, 3) aan de hand van alle relevante stukken van het dossier, 4) waarbij de wet aan hem een afdoende termijn voorziet om zijn verweer voor te bereiden, 5) waarbij niet alle middelen van verdediging zoals bvb oproepen van getuigen, kan benutten en derwijze niet de juridische mogelijkheid heeft om alle argumenten naar voor te brengen via alle middelen van bewijs, en 6) geen rechtsmiddel kan aanwenden tegen de uitspraak terzake door de Kamer van Inbeschuldigingstelling, terwijl : de personen die het voorwerp uitmaken van gewone of "niet-bijzondere" opsporingsmethoden wel degelijk zowel de regelmatigheid van het bevelen als het uitvoeren ervan kunnen aanvechten, dit - en dit naar de keuze van de procespartij zowel voor de onderzoeksgerechten als de vonnisgerechten (en soms beide) en wel degelijk in 1) een debat dat op tegensprekelijke wijze wordt gevoerd, 2) waarbij de ene procespartij akte kan nemen van de argumentatie van een andere procespartij, en daaromtrent ook tegenspraak kan voeren, 3) aan de hand van alle relevante stukken van het dossier, 4) waarbij de wet aan hem een afdoende termijn voorziet om zijn verweer voor te bereiden, 5) en hij de juridische mogelijkheid heeft om alle verweermiddelen naar voor te brengen via alle middelen van bewijs, en 6) ook een rechtsmiddel kan aanwenden tegen de uitspraak van de terzake aangesproken rechter ? »; 3. « Schendt artikel 235ter Sv.de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de controle op de bijzondere opsporingsmethoden omschreven in artikel 47sexies Sv. beperkt tot de observatie en infiltratie, met uitsluiting van de informantenwerking, rekening houdend dat : - het arrest dat de Kamer van Inbeschuldigingstelling op grond van artikel 235ter Sv. bindende kracht heeft minstens voor de onderzoeksgerechten, - het debat naar de regelmatigheid van de informantenwerking in deze stand van de procedure niet kan worden opgeworpen en gebeurlijk voorwerp is van de regeling van de rechtspleging in een later stadium op grond van artikel 131 en 235bis Sv., - alsdan de raadkamer noch de Kamer van Inbeschuldigingstelling kennis kan nemen van het vertrouwelijk dossier en de gebeurlijk erin verwerkte informantenwerking, - hoewel artikel 6 EVRM slechts een beperkte toepassing vindt voor de onderzoeksgerechten, art. 235ter Sv. samen gelezen met de artikelen 47ter, § 1, artikel 131, 235 en 235bis Sv. het recht op een fair proces in de weg staat gezien de tegenspraak met betrekking tot het vertrouwelijk dossier voor deze bijzondere opsporingstechniek onbestaande is ? »; 4. « Schendt artikel 235ter Sv.in zijn samenhang gelezen met artikel 235bis en 235quater Sv., de artikelen 10 en 11 Grondwet, 6 EVRM en 14 IVBPR en de artikelen 127, 131, 135, 136, 136ter, 228, 235 en 235bis Sv. in die zin gelezen en begrepen dat : - artikel 235ter Sv. geen tegenspraak in de zin van een wederkerig tegensprekelijk debat toelaat wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling ambtshalve overgaat tot de zuivering van onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden die het gevolg kunnen zijn van het onderzoek/controle van de toegepaste observatie en/of infiltratietechnieken waar in alle andere gevallen waarin de Kamer van Inbeschuldigingstelling een onderzoek/controle doet van het toegankelijke strafdossier deze zuivering enkel mogelijk is mits het voorafgaandelijk horen van de partijen, zoals volgt uit artikel 235bis, § 3, Sv., waardoor een ongelijke behandeling kan bestaan van partijen, die al naargelang het voorwerp van het onderzoek en in de mate op hen toegepast, ofwel geen tegenspraak hebben bij een ambtshalve zuivering ex. artikel 235ter Sv., dan wel juist omwille van het ambtshalve opgeworpen middel wel tegenspraak moeten kunnen voeren (235bis Sv.), - artikel 235quater Sv. dat zelfde onderzoek/controle mogelijk maakt in geval van toepassing van de technieken observatie/infiltratie, tijdens de uitvoering ervan, de Kamer van Inbeschuldigingstelling niet de zuiveringsmogelijkheden biedt van artikel 235ter Sv. zodat, in voorkomend geval, de Kamer van Inbeschuldigingstelling via de techniek van de ambtshalve zuivering ex. art. 235bis Sv. het debat moet opentrekken om partijen toe te laten tegenspraak te voeren, waardoor er een onderscheid ontstaat tussen partijen die het voorwerp waren van de toepassing van artikel 235quater Sv. en deze die enkel het voorwerp waren van de toepassing van artikel 235ter Sv., - artikel 235ter Sv. in de mate de Kamer van Inbeschuldigingstelling overging tot de zuivering van onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden ex. artikel 131 Sv., zonder wederspraak, niet toelaat aan partijen die het voorwerp waren van een toegepaste observatie en/of infiltratietechniek daartegen een rechtsmiddel aan te wenden, terwijl andere partijen die het voorwerp waren van al even ingrijpende maatregelen als de informantenwerking deze beperking niet worden opgelegd, - de informantenwerking wordt onttrokken, wat het vertrouwelijk karakter betreft, aan het toezicht van de kamer van inbeschuldigingstelling van zowel het vertrouwelijk als toegankelijk dossier, waardoor een ongelijkheid kan ontstaan voor partijen die het voorwerp waren van een observatie en/of infiltratietechniek en toepassing kunnen zien maken van art. 235ter Sv., terwijl diegenen die enkel voorwerp uitmaken van de informantenwerking, die een even ingrijpende techniek kan zijn in de private levenssfeer ex. artikel 8 EVRM geen recht hebben op een dergelijke controle waardoor de rechten van verdediging in voorkomend geval kunnen geschonden worden zonder enige mogelijke controle door een volwaardige en onpartijdige rechter, - artikel 235ter Sv. de kamer van inbeschuldigingstelling als volwaardige en onpartijdige rechter aanwijst om als enige, juist voor de regeling van de rechtspleging, de regelmatigheid van de gebeurlijk toegepaste bijzondere opsporingstechnieken observatie en/of infiltratie te onderzoeken aan de hand van het vertrouwelijk dossier en het voor partijen toegankelijke strafdossier, waar niets eraan blijkt in de weg te staan, behoudens eenieders recht op een volwaardige onpartijdige rechter, dat de Kamer van Inbeschuldigingstelling in dezelfde samenstelling oordeelt, in voorkomend geval bij de regeling van de rechtspleging, over het toegankelijk strafdossier op tegenspraak en dit met kennis van de inhoud van het vertrouwelijk dossier dat alleen zij konden inzien en mogelijks aan partijen ontrokken informatie kan bevatten met betrekking tot bv informantenwerking, waardoor partijen die niet het voorwerp waren van de techniek observatie en/of infiltratie zich bij de toepassing van artikel 235bis Sv. zich geconfronteerd zien met een volwaardige onpartijdige rechter die ingevolge de toepassing van artikel 235ter Sv. mogelijks over meer informatie beschikt dan de informatie die volgt uit het toegankelijk strafdossier waardoor zijn beslissing kan worden beïnvloed in het nadeel van één of meerdere partijen en dit op een onherstelbare wijze ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 3985 en 3986 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^