gepubliceerd op 02 februari 2005
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 23 december 2004 in zake S. Biquet tegen M. Heintzen en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekome 1. « Schendt de bepaling vervat in artikel 37 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 23 december 2004 in zake S. Biquet tegen M. Heintzen en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 december 2004, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt de bepaling vervat in artikel 37 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 [inzake hulpverlening aan de jeugd], die niet voorschrijft dat de minderjarige, ongeacht zijn leeftijd, verplicht partij in het geding is, wanneer het beroep door één van de partijen wordt ingesteld tegen een toepassing van maatregelen genomen op initiatief van de directeur bij de hulpverlening aan de jeugd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, vermits zij niet de artikelen 8 en 12 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 22 van de Grondwet in acht neemt ? » 2.« Schenden artikel 62 van de wet van 8 april 1965 [betreffende de jeugdbescherming], gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994, in zoverre het bepaalt dat, behoudens afwijking, de wetsbepalingen inzake burgerlijke rechtspleging gelden voor de procedures bedoeld in artikel 63ter, eerste lid, b), en de artikelen 63ter, eerste lid, b), en tweede lid, en 63bis, § 1, van de wet van 8 april 1965, in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 12 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de artikelen 9, 12 en 16 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, artikel 22 van de Grondwet, de artikelen 54bis, 63bis, § 1, en 63ter, derde lid, van de wet van 8 april 1965, alsmede met de artikelen 7, tweede lid, en 37, zoals gewijzigd bij het decreet van 5 mei 1999, en artikel 38 van het decreet van 4 maart 1991, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre, ongeacht het vorderingsrecht dat aan de minderjarige wordt toegekend in artikel 37 van het voormelde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 5 mei 1999, zij onder de minderjarigen ten aanzien van wie de toepassing van een maatregel wordt betwist die is genomen ter uitvoering van een rechterlijke beslissing (artikel 38 van het decreet van 4 maart 1991) waarbij zij betrokken partij zijn, en die verplicht worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat (artikelen 46 en 63ter, derde lid, van de wet van 8 april 1965), een discriminatie instellen naargelang die minderjarigen al dan niet bij de zaak worden betrokken door de verzoeker - een andere persoon dan de minderjarige - die handelt op grond van artikel 37 van het voormelde decreet ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 3280 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.