gepubliceerd op 06 juli 2002
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 mei 2002 in zake E. Goossenaerts tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 1. « Schendt artikel 1, vijfde lid, van de samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen (beslu(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 mei 2002 in zake E. Goossenaerts tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 29 mei 2002, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 1, vijfde lid, van de samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen (besluit van de Regent van 5 oktober 1948), zoals gewijzigd bij artikel 31, § 1, van de wet van 7 juni 1989, houdende instelling van nieuwe maatregelen ten behoeve van de oorlogsslachtoffers, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre dat, wanneer een gemeenrechtelijke vergoeding reeds werd toegekend voor een schadelijk feit ten laste van een staatsorgaan of van de openbare schatkist, ze in mindering moet worden gebracht van het bedrag van het pensioen toegekend op basis van voornoemde wet ? » 2.« Schendt dezelfde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre dat cumulatie tussen gemeenrechtelijke vergoeding op basis van artikel 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek en de vergoedingspensioenen krachtens de samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen toegelaten is, indien het schadelijk feit toe te rekenen zou zijn aan een persoon die niet de hoedanigheid van staatsorgaan heeft ? » 3. « Schendt dezelfde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre dat ze aan de militair niet toestaat te kiezen tussen forfaitaire regeling en gemeenrechtelijke vergoedingsregeling of schendt artikel 1, vijfde lid, van de bedoelde samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wanneer deze bepaling gelezen wordt dat het slachtoffer, militair, uitsluit van een keuze ? » 4.« Schendt de bedoelde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre dat zij op identieke wijze van toepassing is op beroepsmilitairen als op dienstplichtigen, terwijl eerstgenoemden een beroepsstatuut en een beroepsbezoldiging genieten en laatstgenoemden een dergelijk statuut en een dergelijke bezoldiging niet genieten ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2448 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms