gepubliceerd op 22 juni 2002
Arrest nr. 93/2002 van 5 juni 2002 Rolnummer 2242 In zake : het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom, ingesteld door P. Richard. Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorz wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan (...)
ARBITRAGEHOF
Arrest nr. 93/2002 van 5 juni 2002 Rolnummer 2242 In zake : het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom, ingesteld door P. Richard.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 september 2001 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 20 september 2001, heeft P. Richard, die keuze van woonplaats doet te 1000 Brussel, Fontainasplein 9-11, beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 augustus 2001, tweede editie).
De vordering tot gehele of gedeeltelijke schorsing van dezelfde wet, ingediend door dezelfde verzoekende partij, is verworpen bij arrest nr. 138/2001 van 30 oktober 2001, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 december 2001.
II. De rechtspleging Bij beschikking van 20 september 2001 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.
De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.
Bij beschikking van 26 september 2001 heeft het Hof de zetel aangevuld met rechter E. Derycke.
Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 4 oktober 2001 ter post aangetekende brieven.
Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 9 oktober 2001.
De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft een memorie ingediend bij op 16 november 2001 ter post aangetekende brief.
Van die memorie is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 29 november 2001 ter post aangetekende brief.
De verzoekende partij heeft een memorie van antwoord ingediend bij op 21 december 2001 ter post aangetekende brief.
Bij beschikking van 28 februari 2002 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 19 september 2002.
Bij beschikking van 26 maart 2002 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 17 april 2002.
Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 28 maart 2002 ter post aangetekende brieven.
Op de openbare terechtzitting van 17 april 2002 : - zijn verschenen : . Mr. M. Detry, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partij; . Mr. J. Meyers, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers J.-P. Snappe en A. Alen verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.
De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.
III. In rechte - A - Ten aanzien van het belang van de verzoeker A.1.1. De verzoeker is lid van het statutair personeel van Belgacom.
Bovendien is hij voorzitter van de sector « Telecom-Luchtvaart » van de Algemene Centrale der Openbare Diensten (A.C.O.D.), een representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 30, § 5, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, en vast vakbondsafgevaardigde in de zin van de artikelen 70 en 71 van het vakbondsstatuut van Belgacom.
De bestreden wet machtigt de Koning het juridisch statuut van Belgacom te wijzigen en, vervolgens, de situatie van het personeel op individueel gebied, op het gebied van de sociale zekerheid en ten slotte op het gebied van de collectieve arbeidsverhoudingen aan dat nieuwe statuut aan te passen. Bovendien kan de wet, die de Koning de mogelijkheid biedt de onderneming te privatiseren, voor de verzoeker ernstige gevolgen hebben, omdat een einde kan worden gemaakt aan zijn betrekking van statutair ambtenaar van een overheidsbedrijf en hij ertoe zou kunnen worden gedwongen zich in te passen in de collectieve arbeidsverhoudingen binnen de privé-sector, die totaal verschillen van de verhoudingen waarin hij betrokken is.
Uit die verschillende overwegingen blijkt het belang van de verzoeker om in rechte te treden.
A.1.2. De Ministerraad houdt staande dat het verzoekschrift onontvankelijk is doordat de verzoeker geen rechtstreeks belang heeft en doordat de bestreden norm geen ongunstige weerslag op zijn situatie heeft. Vermits de bestreden wet louter een machtigingswet is, heeft zij geen enkele uitwerking zonder het voorafgaande optreden van de Koning.
Het is juist dat de verzoeker als grief tegen de wet aanvoert dat aan de Koning bevoegdheden worden overgedragen die artikel 23 van de Grondwet aan de wetgever zou hebben voorbehouden. Volgens de rechtspraak van het Hof verbiedt niets evenwel een dergelijke bevoegdheidsoverdracht voor zover de wetgever zelf de perken ervan omschrijft, wat hij te dezen heeft gedaan zoals hierna zal worden aangetoond.
Ten aanzien van het enige middel Standpunt van de verzoeker A.2.1. Een enig middel is afgeleid uit de schending door de bestreden wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet.
Immers, de bestreden wet verleent de Koning de absolute bevoegdheid de maatregelen te nemen die ertoe strekken Belgacom te privatiseren en de regels betreffende het arbeidsrecht, de socialezekerheidsregeling en de collectieve arbeidsverhoudingen die op het personeel ervan van toepassing zijn, te wijzigen en vast te leggen, terwijl het vastleggen van die regels voor het geheel van de burgers op basis van de aangehaalde grondwetsartikelen aan de wetgever is voorbehouden.
A.2.2. Artikel 23 van de Grondwet behoudt aan de wetgever het recht voor om, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten die aan iedere burger worden gewaarborgd, te verzekeren en om de voorwaarden voor de uitoefening ervan te bepalen.
In artikel 3 van de wet van 10 augustus 2001 verleent de wetgever de Koning, op een absolute wijze en zonder de beperkingen of de grondbeginselen ervan vast te leggen, bevoegdheden die zonder enige twijfel door artikel 23, derde lid, 1° en 2°, van de Grondwet aan de wetgever zijn voorbehouden. Die bevoegdheidsoverdracht vormt een schending van het voormelde artikel 23, waardoor een discriminatie ontstaat tussen de personeelsleden van Belgacom en die van de andere overheidsbedrijven. Ter ondersteuning van die beweringen wordt verwezen naar het advies van de Raad van State over het voorontwerp van wet, dat later de wet van 10 augustus 2001 is geworden.
Het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel is in het bijzonder geschonden, in zoverre de bestreden wet een discriminatie in het leven roept tussen Belgacom en alle andere autonome overheidsbedrijven die aan de wet van 21 maart 1991 zijn onderworpen. Die wet bepaalt op zeer nauwkeurige wijze welke regels binnen elk autonoom overheidsbedrijf op het vlak van de individuele en collectieve arbeidsverhoudingen moeten worden nageleefd.
Standpunt van de Ministerraad A.3.1. De situatie van Belgacom en van haar personeel is tegenwoordig zeer verschillend van de situatie van de andere autonome overheidsbedrijven : de markten die voor haar van belang zijn, zijn met name alle voor de mededinging opengesteld. Hieruit volgt dat de alliantie of de fusie van Belgacom met een andere vennootschap op korte termijn onontbeerlijk is. Het verschil in behandeling dat uit de bestreden wet voortvloeit ten aanzien van de andere autonome overheidsbedrijven, is verantwoord. Het juridisch statuut van Belgacom moet dus gewijzigd worden in het kader van een welbepaald strategisch alliantieplan. De onderhandelingen over en het afsluiten van een dergelijke alliantie, in een zeer dynamische markt, zullen evenwel niet te verenigen zijn met het tijdsverloop en de onzekerheid waarmee de totstandkoming van een wet gepaard gaat. Vandaar de noodzaak van de aan de Koning toegekende machtiging.
A.3.2. Die machtiging is echter niet in strijd met artikel 23 van de Grondwet : het doel ervan is in artikel 3 van de wet van 10 augustus 2001 uitdrukkelijk beperkt tot « de verwezenlijking van een fusie of samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 2 », wat, volgens de memorie van toelichting, elke verrichting van het financièle type zoals een Initial Public Offering (IPO) uitsluit. Zo ook wordt de machtiging in hetzelfde artikel 3 omschreven en beperkt tot « de individuele arbeidsverhoudingen [...] tussen Belgacom en haar personeelsleden », tot « de maatschappelijke zekerheid der arbeiders » voor hetzelfde personeel en tot « de collectieve arbeidsverhoudingen bij Belgacom ».
Het oogmerk van de bevoegdheidsoverdracht wordt eveneens aangegeven want luidens artikel 3, 2°, van de wet van 10 augustus 2001 is het de bedoeling « dat de continuïteit van de rechten van deze personeelsleden wordt gewaarborgd inzonderheid inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen ». Op het vlak van de sociale zekerheid kan de Koning enkel de toepassing van de wetten ter zake regelen. In de memorie van toelichting wordt bovendien aangegeven dat « de juridische omvorming van Belgacom niet tot gevolg [mag] hebben de rechten van haar statutaire personeelsleden op het gebied van de sociale zekerheid [...] te verminderen ». Op het vlak van de collectieve arbeidsverhoudingen mag de Koning enkel een overgangsregeling uitwerken tot aan de sociale verkiezingen die in het jaar 2008 worden gehouden.
Zoals het Hof heeft opgemerkt in zijn arrest tot verwerping van de vordering tot schorsing, blijkt ten slotte uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 10 augustus 2001 dat de Regering de bedoeling heeft erover te waken dat de bestreden bevoegdheidsoverdrachten in een dialoog met de vakbonden worden toegepast.
Hieruit volgt dat het in het geding zijnde verschil in behandeling op een objectief criterium berust en redelijk verantwoord is. De bestreden bepalingen schenden niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet. - B - Ten aanzien van de draagwijdte van het beroep B.1. De verzoeker vordert de gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom. Het Hof stelt vast dat het aangevoerde middel en de aangevoerde grieven uitsluitend gericht zijn tegen artikel 3, 2°, 3° en 4°, van die wet. Bijgevolg moet het beroep aldus worden beperkt.
Ten aanzien van de bestreden bepaling B.2. Artikel 3 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom luidt : « Om de verwezenlijking van een fusie of samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 2 mogelijk te maken, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, alle nuttige maatregelen nemen teneinde : [...] 2° de individuele arbeidsverhoudingen te regelen tussen Belgacom en haar personeelsleden die vóór de in het 1° bedoelde omzetting arbeidsprestaties leveren onder het gezag van Belgacom krachtens het personeelsstatuut vastgesteld in uitvoering van de artikelen 34 en 35 van voornoemde wet van 21 maart 1991, op zodanige wijze dat de continuïteit van de rechten van deze personeelsleden wordt gewaarborgd inzonderheid inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen;3° de toepassing te regelen van de wetten inzake de maatschappelijk[e] zekerheid der arbeiders op de personeelsleden bedoeld in het 2°;4° een overgangsregeling uit te werken op het gebied van de collectieve arbeidsverhoudingen bij Belgacom tot aan de sociale verkiezingen die in het jaar 2008 worden gehouden.» Ten aanzien van het belang van de verzoeker B.3. De verzoeker is lid van het statutair personeel van Belgacom en vast vakbondsafgevaardigde in de zin van de artikelen 70 en 71 van het vakbondsstatuut van de onderneming Belgacom. Hij doet blijken van het vereiste belang om de vernietiging van artikel 3, 2°, 3° en 4°, van de wet van 10 augustus 2001 te vorderen.
Ten gronde B.4.1. Volgens het enige middel, afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 23, van de Grondwet, zou het bestreden artikel de Koning ertoe machtigen ten aanzien van de personeelsleden van Belgacom afbreuk te doen aan het legaliteitsbeginsel bij het vaststellen van de arbeidsrechtelijke regels, van het socialezekerheidsstelsel en van de collectieve arbeidsverhoudingen die op het personeel van Belgacom van toepassing zijn, terwijl het vaststellen van die regels in die aangelegenheden, voor het geheel van de burgers, op grond van de aangevoerde grondwettelijke bepalingen aan de wetgever is voorbehouden.
B.4.2. Volgens de parlementaire voorbereiding van het bestreden artikel 3 van de wet van 10 augustus 2001 « is het belangrijk om het behoud van de rechten van het personeel van Belgacom te garanderen.
Daartoe moeten koninklijke besluiten worden uitgevaardigd waarvan de inhoud voorafgaandelijk met de vakbonden zal worden onderhandeld. Eens voorliggend ontwerp is goedgekeurd, zal het management met de vakbonden een kader vastleggen dat als conditio sine qua non in alle scenario's van samenwerking zal worden gehanteerd » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-825/3, p. 4).
Voor de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat heeft de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties herhaald « dat de rechten van het personeel voor 100 % gevrijwaard zijn, daar de continuïteit ervan in dit ontwerp is vastgelegd. De nodige uitvoeringsbesluiten zullen in samenwerking met de vakbonden worden opgesteld ». Hij voegde daaraan toe dat « op een bepaalde aanbeveling [van de Raad van State] niet is ingegaan om een bepaalde flexibiliteit in de onderhandelingen met de vakbonden te kunnen behouden » (ibid., p. 10). Het Hof merkt hieromtrent evenwel op dat in de memorie van toelichting wordt verduidelijkt dat « de Koning [...] voor [de werknemers van Belgacom] een stelsel sui generis [zou] moeten kunnen inrichten dat het statuut van publiek recht vervangt maar er toch op afgestemd is, en dat de continuïteit van hun rechten waarborgt inzonderheid op het gebied van vastheid van betrekking, geldelijk statuut en pensioenen » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, Doc. 50 1317/001, p. 4).
B.4.3. Hieruit volgt dat, gelet op de door de wetgever aangevoerde algemene doelstelling, namelijk de verwezenlijking van een strategische operatie betreffende Belgacom mogelijk te maken gelet op « het algemeen economisch klimaat [dat] mogelijkheden [opent] tot het aangaan van allianties onder gunstige voorwaarden » (ibid.), hij in die omstandigheden aan de Koning de bevoegdheid kon opdragen maatregelen te nemen om, voor de werknemers van Belgacom, de individuele en collectieve arbeidsverhoudingen te regelen, alsmede de regels uit te werken die op hen inzake de sociale zekerheid van toepassing zullen zijn.
De bestreden maatregel is niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 23, van de Grondwet, aangezien de grenzen van de door de wetgever aan de Koning verleende machtiging werden afgebakend. Het staat aan de gewone of aan de administratieve rechter, naar gelang van het geval, na te gaan of de Koning binnen de grenzen van die machtiging blijft.
B.4.4. Het middel kan niet worden aangenomen.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 5 juni 2002.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, M. Melchior.