gepubliceerd op 08 februari 2001
Arrest nr. 110/2000 van 31 oktober 2000 Rolnummer 2027 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 3, 7 en 9 van de wet van 26 juni 2000 tot beperking van de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen en tot afschaffing van Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter G. De Baets en de rechters-verslag(...)
ARBITRAGEHOF
Arrest nr. 110/2000 van 31 oktober 2000 Rolnummer 2027 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 3, 7 en 9 van de wet van 26 juni 2000 tot beperking van de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen en tot afschaffing van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de provincie- en gemeenteraden en het Europees Parlement, ingesteld door P. D'Hoker.
Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter G. De Baets en de rechters-verslaggevers A. Arts en J. Delruelle, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 8 september 2000 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 september 2000, heeft P. D'Hoker, wonende te 9850 Nevele, Biebuyckstraat 14, een vordering tot schorsing ingesteld van de artikelen 3, 7 en 9 van de wet van 26 juni 2000 tot beperking van de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen en tot afschaffing van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de provincie- en gemeenteraden en het Europees Parlement (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 juli 2000, eerste uitgave).
Bij hetzelfde verzoekschrift is eveneens beroep tot vernietiging van dezelfde wettelijke bepalingen ingesteld.
II. De rechtspleging Bij beschikking van 11 september 2000 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.
Op 19 september 2000 hebben de rechters-verslaggevers A. Arts en J. Delruelle, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de organieke wet, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat de vordering tot schorsing klaarblijkelijk niet ontvankelijk is.
Overeenkomstig artikel 71, tweede lid, van de organieke wet is van de conclusies van de rechters-verslaggevers aan de verzoekende partij kennisgegeven bij op 20 september 2000 ter post aangetekende brief.
De verzoekende partij heeft bij op 28 september 2000 ter post aangetekende brief een memorie met verantwoording ingediend.
De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.
III. In rechte - A - Conclusies van de rechters-verslaggevers A.1. In hun conclusies hebben de rechters-verslaggevers doen opmerken dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht om, met toepassing van artikel 71 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aan het Hof voor te stellen in beperkte kamer een arrest te wijzen waarin wordt beslist dat het beroep waarbij P. D'Hoker de vernietiging en de schorsing vordert van de wet van 26 juni 2000, klaarblijkelijk niet ontvankelijk is wat de vordering tot schorsing betreft.
Zij hebben gesteld dat de loutere verklaring, in een verzoekschrift strekkende tot vernietiging van een wet, waarbij gevraagd wordt de aangevochten bepalingen op te schorten, niet lijkt te voldoen aan de vereisten van de artikelen 20 en 22, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof opdat een vordering tot schorsing ontvankelijk zou zijn.
Memorie met verantwoording van de verzoekende partij A.2. De verzoeker merkt op dat de aangevochten wet van toepassing wordt gesteld voor de verkiezingen van 8 oktober 2000 en van toepassing is op alle kiesverrichtingen over gans de natie, « met alle administratieve en financiële consequenties ». Hij voert aan dat « de toepassing van de ongrondwettelijke ' toekenning door overdracht ' grote verschillen in aanduiding van gekozen kandidaten teweegbrengt ten opzichte van een grondwettelijk gedragen kiezing ».
Hij is van oordeel dat de verkiezing zonder schorsing niet alleen gevolgen heeft voor de niet rechtmatig verkozen kandidaten en niet enkel administratieve en financiële gevolgen heeft : « Bovenal is het de onomkeerbare negatieve weerklank in binnen- en buitenland dat een ernstig en moeilijk te herstellen nadeel zou berokkenen aan de natie in zijn geheel, indien blijkt dat deze verkiezingen gebeurden op ongrondwettelijke basis. » - B - B.1. De verzoeker vordert de gedeeltelijke vernietiging, wegens miskenning van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 3, 7 en 9 van de voormelde wet van 26 juni 2000, inzonderheid wat betreft de toekenning van stemmen aan de kandidaten rekening houdend met de volgorde van hun voordracht op de lijst van de partij waarvoor zij kandidaat zijn voor de provincieraads- en gemeenteraadsverkiezingen.
B.2. Aan het einde van het verzoekschrift wordt gevraagd : « In afwachting van een uitspraak ten gronde, de opgegeven teksten van desbetreffende artikelen op te schorten ».
B.3. Artikel 20 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof bepaalt : « Tot schorsing kan slechts worden besloten : 1° als ernstige middelen worden aangevoerd en op voorwaarde dat de onmiddellijke uitvoering van de wet, het decreet of de in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel, waartegen het beroep gericht is, een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen;2° als een beroep is ingesteld tegen een norm die identiek is met een reeds door het Arbitragehof vernietigde norm en die door dezelfde wetgever is aangenomen.» Artikel 22, eerste lid, van de voormelde bijzondere wet bepaalt bovendien : « De vordering bevat een uiteenzetting van de feiten waaruit moet blijken dat de onmiddellijke toepassing van de bestreden norm een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen. » B.4. De loutere verklaring, in een verzoekschrift strekkende tot vernietiging van een wet, waarbij gevraagd wordt de aangevochten bepalingen op te schorten, voldoet niet aan de voormelde vereisten opdat een vordering tot schorsing ontvankelijk zou zijn.
B.5. Bij de beoordeling van een vordering tot schorsing kan het Hof enkel rekening houden met feiten die in het verzoekschrift zijn aangehaald.
De algemene beschouwingen, in de memorie met verantwoording van de verzoekende partij, die geen nadere uiteenzetting zijn van feiten die in het verzoekschrift moeten worden aangevoerd, en die niet op concrete wijze doen blijken van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dat op de verzoekende partij zelf betrekking heeft, kunnen niet worden aangenomen.
B.6. De vordering tot schorsing is klaarblijkelijk niet ontvankelijk.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verklaart de vordering tot schorsing niet-ontvankelijk.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2000.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, G. De Baets.