gepubliceerd op 25 mei 2000
Arrest nr. 45/2000 van 6 april 2000 Rolnummer 1760 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 4 van de wet van 26 januari 1999 houdende nieuwe maatregelen ten voordele van de oorlogsslachtoffers, ingesteld door de Algemene Centrale van Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...)
ARBITRAGEHOF
Arrest nr. 45/2000 van 6 april 2000 Rolnummer 1760 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 4 van de wet van 26 januari 1999 houdende nieuwe maatregelen ten voordele van de oorlogsslachtoffers, ingesteld door de Algemene Centrale van het Militair Personeel.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. Boel, E. Cerexhe, A. Arts, R. Henneuse en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 augustus 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 25 augustus 1999, heeft de Algemene Centrale van het Militair Personeel, waarvan de zetel gevestigd is te 1030 Brussel, Algemeen Stemrechtlaan 85, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 4 van de wet van 26 januari 1999 houdende nieuwe maatregelen ten voordele van de oorlogsslachtoffers (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 februari 1999).
II. De rechtspleging Bij beschikking van 25 augustus 1999 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.
De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.
Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 17 september 1999 ter post aangetekende brieven.
Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 2 oktober 1999.
De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft een memorie ingediend bij op 3 november 1999 ter post aangetekende brief.
Van die memorie is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 7 december 1999 ter post aangetekende brief.
De verzoekende partij heeft een memorie van antwoord ingediend bij op 23 december 1999 ter post aangetekende brief.
Bij beschikking van 27 januari 2000 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 24 augustus 2000.
Bij beschikking van 1 maart 2000 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 21 maart 2000.
Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 3 maart 2000 ter post aangetekende brieven.
Op de openbare terechtzitting van 21 maart 2000 : - zijn verschenen : . Mr. C. Flamand, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partij; . Mr. P. Peeters en Mr. J. Verhelst, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers H. Boel en E. Cerexhe verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.
De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.
III. Onderwerp van de bestreden bepaling De wet van 26 januari 1999 houdende nieuwe maatregelen ten voordele van de oorlogsslachtoffers richt een Commissie van nationale erkentelijkheid op om de bevoegde minister advies te verstrekken voor het toekennen van een statuut, dat hij krachtens die wet eershalve verleent (artikel 2). Artikel 3 bepaalt dat de termijnen voor het indienen van aanvragen tot het verkrijgen van een der statuten van nationale erkentelijkheid vermeld in die bepaling worden heropend.
Artikel 4 bepaalt : « De toekenning van een statuut, ingevolge de heropening van de termijnen bedoeld in artikel 3, kan geen financiële weerslag hebben. » Artikel 5 bepaalt dat het statuut wordt verleend aan de aanvrager die voldoet aan de voorwaarden waarin is voorzien bij de wetten en besluiten van het betrokken statuut. Het bepaalt tevens de wijze waarop de aanvragen tot het verkrijgen van het statuut moeten worden ingediend.
Hoofdstuk IV bevat bepalingen die de leden van de joodse gemeenschap betreffen.
IV. In rechte - A - A.1.1. De Algemene Centrale van het Militair Personeel, afgekort A.C.M.P., laat gelden dat zij een beroepsvereniging is waarvan de militairen van alle categorieën en gewezen militairen van de actieve kaders lid kunnen worden. De vereniging stelt zich ten doel : a) de belangen van allerlei aard van haar leden te verdedigen en b) alle nodige acties te voeren ter verdediging van de plaats van de militair in de Natie. Zij is bij koninklijk besluit van 17 december 1990 erkend als vakbondsorganisatie van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst. De Controlecommissie inzake de representativiteit van de professionele syndicale organisaties van de militairen heeft op 20 mei 1999 vastgesteld dat zij voldoet aan de bepalingen van de wet van 11 juni 1978 en representatief wordt geacht. Zij heeft derhalve als erkende beroepsvereniging de vereiste hoedanigheid om bepalingen aan te vechten die de belangen van haar leden rechtstreeks en onrechtstreeks raken. De directieraad besliste op 22 juli 1999 overeenkomstig de van kracht zijnde statuten om het dossier aanhangig te maken bij het Hof, aangezien de belangen van de militairen ernstig kunnen worden aangetast door de bestreden bepaling.
A.1.2. De Ministerraad betwist het belang van de verzoekende partij.
De verzoekster is een erkende vakbondsorganisatie van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst. Luidens vaste rechtspraak van het Hof kan de verzoekster als feitelijke vereniging slechts op ontvankelijke wijze een beroep tot vernietiging instellen wanneer zij optreedt in aangelegenheden waarvoor zij wettelijk als afzonderlijke juridische entiteit is erkend en wanneer, terwijl zij wettelijk als dusdanig betrokken is bij de werking van overheidsdiensten, de voorwaarden zelf voor haar betrokkenheid bij die werking in het geding zijn. De verzoekster doet te dezen niet blijken van het rechtens vereiste belang, nu zij geenszins een wettelijke bepaling aanvecht die tot gevolg heeft dat haar betrokkenheid bij de werking van een overheidsdienst wordt beperkt of er een rechtstreekse weerslag op heeft. Het beroep tot vernietiging is mitsdien niet ontvankelijk.
A.1.3. De verzoekende partij wijst in haar memorie van antwoord er nog op dat zij een beroepsvereniging is waarvan de militairen van alle categorieën en gewezen militairen van de actieve kaders lid kunnen worden. Ook in ruste gestelde militairen kunnen lid worden, met inbegrip van de personen bedoeld in de wet van 26 januari 1999. De belangen van haar leden worden rechtstreeks geraakt door de bestreden bepaling. Het Hof heeft reeds eerder beslist dat een erkende beroepsvereniging de vereiste hoedanigheid heeft om bepalingen aan te vechten die de belangen van haar leden rechtstreeks en onrechtstreeks raken. - B B.1.1. De Algemene Centrale van het Militair Personeel, afgekort A.C.M.P., is blijkens artikel 1 van haar gewijzigde statuten (Belgisch Staatsblad van 27 juni 1997 en Belgisch Staatsblad van 12 januari 1999) een vakbondsorganisatie opgericht in het kader van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst.De militairen van alle categorieën en gewezen militairen van de actieve kaders kunnen er lid van worden (artikel 2). De A.C.M.P. is « een sectoraal beroepssyndicaat dat zich tot doel stelt de belangen van allerlei aard van zijn leden te verdedigen » en « alle nodige acties te voeren ter verdediging van de plaats van de militair in de Natie ».
Bij koninklijk besluit van 17 december 1990 is zij erkend als vakbondsorganisatie voor de toepassing van de voormelde wet van 11 juli 1978. De Controlecommissie inzake de representativiteit van de professionele syndicale organisaties van de militairen heeft op 20 mei 1999 vastgesteld dat zij voldoet aan de bepalingen van voornoemde wet en representatief wordt geacht (Belgisch Staatsblad van 12 juni 1999).
Overeenkomstig artikel 12 van de voormelde statuten heeft de directieraad op 22 juli 1999 beslist het beroep in te stellen.
B.1.2. In beginsel heeft een feitelijke vereniging, te dezen een professionele vakbondsorganisatie van militairen, niet de vereiste bekwaamheid om bij het Hof een beroep tot vernietiging in te stellen.
Anders is het wanneer zij optreedt in aangelegenheden waarvoor zij wettelijk als een afzonderlijke juridische entiteit is erkend en wanneer, terwijl zij wettelijk als dusdanig betrokken is bij de werking van overheidsdiensten, de voorwaarden zelf voor haar betrokkenheid bij die werking in het geding zijn.
In zoverre zij in rechte treedt ter vernietiging van bepalingen die tot gevolg hebben dat aan haar prerogatieven wordt geraakt, moet zulk een organisatie voor de toepassing van artikel 2, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 met een persoon worden gelijkgesteld.
B.1.3. De bestreden bepaling betreft de voorwaarden waaronder een der statuten van nationale erkentelijkheid van de oorlog 1940-1945 en van de veldtocht in Korea kan worden toegekend aan natuurlijke personen, ten gevolge van de heropening van de termijnen bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 januari 1999 houdende nieuwe maatregelen ten voordele van de oorlogsslachtoffers.
De bestreden bepaling valt niet onder de toepassing van de in B.1.2 omschreven voorwaarden.
B.1.4. Het beroep is niet ontvankelijk.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 6 april 2000, door de voormelde zetel, waarin rechter R. Henneuse voor de uitspraak is vervangen door rechter P. Martens, overeenkomstig artikel 110 van de voormelde wet.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, G. De Baets.