gepubliceerd op 21 januari 2000
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 18 november 1999 in zake het openbaar ministerie tegen M. Haspeslagh en L. Haspeslagh, waarvan de expeditie ter griffie van het Arb « Is artikel 11bis van de Sociale Documentenwet, ingevoegd bij artikel 30 van de Programmawet van 6(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 18 november 1999 in zake het openbaar ministerie tegen M. Haspeslagh en L. Haspeslagh, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 9 december 1999, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 11bis van de Sociale Documentenwet, ingevoegd bij artikel 30 van de Programmawet van 6 juli 1989 in het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 zoals deze bepaling toepasselijk was voor 1 april 1994, namelijk voor de wijziging door de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk, en gelet op artikel 29, § 2, van deze wet, waardoor als overgangsbepaling artikel 11bis van kracht blijft op de feiten welke werden gepleegd voor de datum van de inwerkingtreding van de wet van 23 maart 1994, discriminerend ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het naast de strafrechtelijke sanctie sensu stricto voorzien in artikel 11 van de Sociale Documentenwet koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978, voorziet in de veroordeling tot de betaling aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van een vergoeding gelijk aan het drievoud van de bijdragen bedoeld bij artikel 38, §§ 2 en 3, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, en waarbij luidens artikel 15ter deze vergoedingen bedoeld in artikel 11bis worden vermenigvuldigd met het aantal werknemers waarvoor een inbreuk is vastgesteld, en dit in verhouding tot de situatie van elke andere beklaagde die kan worden veroordeeld op strafrechtelijk vlak, sensu stricto en tot de verplichting om de schadelijke gevolgen van het strafbaar feit te herstellen, in zoverre die bijkomende veroordeling, die als maatregel van burgerlijke aard wordt gekwalificeerd, hoewel zij niet een reëel nadeel herstelt en terwijl zij bijdraagt tot het repressieve aspect van de bepaling, niet zou kunnen vallen onder de toepassing van artikel 65 van het Strafwetboek, in het geval waarin een strengere straf zou moeten worden toegepast voor een andere overtreding, als mede van de artikelen 1, 3, 6 en 8 van de wet van 29 juni 1964 ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1839 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.