Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 12 augustus 1999

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij arrest van 29 maart 1999 in zake de Belgische Staat tegen S. Gurmeet en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Luik, waarvan « Schendt artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra(...)

bron
arbitragehof
numac
1999021395
pub.
12/08/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij arrest van 29 maart 1999 in zake de Belgische Staat tegen S. Gurmeet en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Luik, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 april 1999, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals het is ingevoegd bij de wet van 30 december 1992, de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet ? » b. Bij vonnis van 4 juni 1999 in zake J.Bombil Osenge tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Luik, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 15 juni 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals gewijzigd bij artikel 65 van de wet van 15 juli 1996, de artikelen 10, 11, 23 en 191 van de Grondwet niet, doordat het het recht op maatschappelijke dienstverlening voor de vreemdelingen die gevraagd hebben om als vluchteling erkend te worden en wier aanvraag door de Minister van Binnenlandse Zaken werd afgewezen met toepassing van de artikelen 51, 5°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en 8 van de Overeenkomst betreffende de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij één van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend, goedgekeurd bij de wet van 11 mei 1995 (Belgisch Staatsblad van 30 september 1995, p. 27902), zou beperken zodra de aanvrager een verzoekschrift tot vernietiging en een verzoekschrift tot schorsing bij de Raad van State heeft ingediend tegen de ministeriële beslissing van weigering en het bevel om het grondgebied te verlaten ? » Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 1665 en 1704 van de rol van het Hof en zijn samengevoegd.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 7 mei 1999 in zake X. Leblicq, in aanwezigheid van B. Van Cutsem en R. De Cooman, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 25 mei 1999, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 361 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het op het vlak van het ouderlijk gezag een verschil in behandeling instelt voor de geadopteerde, naargelang de adoptant al dan niet met de moeder van de geadopteerde is gehuwd ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1686 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 12 mei 1999 in zake Dumbi Di Paka, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 25 mei 1999, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Zou artikel 11bis, § 1, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit (Belgisch Staatsblad van 12 juli 1984), zoals gewijzigd bij de wet van 13 juni 1991, artikel 2, en ingevoegd als artikel 11bis, § 1, in de genoemde wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden, doordat het vereist, opdat een in België geboren kind de Belgische nationaliteit kan genieten, dat de voorwaarde van hoofdverblijfplaats in België gedurende de tien jaren die onmiddellijk aan de genoemde verklaring voorafgaan door beide ouders of adoptanten wordt vervuld, terwijl artikel 11bis, § 2, diezelfde voorwaarde van hoofdverblijfplaats alleen vereist voor een van de ouders of adoptanten wanneer een van hen zijn verblijfplaats niet langer in België heeft, maar toestemt in de toekenning van de Belgische nationaliteit, of wanneer hij zich in de onmogelijkheid bevindt zijn wil te kennen te geven ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1687 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 25 mei 1999 in zake de procureur des Konings, Gil Bianco, L. Bianco, Giuseppe Bianco, P. Gondry, M. Regini, A. Regnier, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Charleroi, de n.v. Royale Belge, de Gemeenschappelijke Verzekeringskas tegen Arbeidsongevallen P & V, P. Rombouts, W. Platteau, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de stad Brussel, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 2 juni 1999, heeft de Correctionele Rechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 14 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, door, wanneer het ongeval wordt veroorzaakt door de werkgever van het slachtoffer of door een aangestelde van die werkgever, een onderscheid te maken tussen de slachtoffers van een arbeidsongeval en de slachtoffers van een ongeval op de weg naar of van het werk en door louter op basis van dat onderscheid de slachtoffers van een arbeidsongeval uit te sluiten van de volledige gemeenrechtelijke schadeloosstelling die aan elke burger en ook aan het slachtoffer van een ongeval op de weg naar of van het werk toekomt, de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1690 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 17 juni 1999 in zake de procureur des Konings tegen E. Verheyden en S. Verheyden, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 24 juni 1999, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 6 van de wet van 2 juni 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken, strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het in overgangsmaatregelen voorziet voor een bepaalde categorie van veroordeelden en nalaat in dezelfde maatregelen te voorzien voor een andere categorie van veroordeelden, die nochtans uitdrukkelijk worden beoogd in de andere artikelen van die wet, waardoor aldus een discriminatie tussen die beide categorieën wordt teweeggebracht ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1713 van de rol van het Hof en werd samengevoegd met de zaken met rolnummers 1641 en 1663.

De griffier, L. Potoms.

^