Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 05 augustus 1999

Arrest nr. 67/99 van 17 juni 1999 Rolnummer 1339 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 27 november 1997 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrim Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
1999021336
pub.
05/08/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Arrest nr. 67/99 van 17 juni 1999 Rolnummer 1339 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 27 november 1997 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium, ingesteld door de n.v. in vereffening Charbonnages du Borinage en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters H. Boel, L. François, G. De Baets, E. Cerexhe en R. Henneuse, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 20 mei 1998 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 25 mei 1998, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van het decreet van het Waalse Gewest van 27 november 1997 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 februari 1998), wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, door de n.v. in vereffening Charbonnages du Borinage, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 7340 Colfontaine, rue des Alliés 115, P. Devleminck, wonende te 7850 Edingen, Bellestraat 9, P. Verhaert, wonende te 2280 Grobbendonk, Kasteelstraat 9, J. Ronvaux, wonende te 5000 Namen, avenue Albert Ier 145, J. De Graeve, wonende te 8400 Oostende, Oude Molenstraat, en de v.z.w.

Nationale Vereniging van Meetkundige Schatters (N.V.M.S.), waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 1852 Grimbergen, Grote Heirbaan 19.

II. De rechtspleging Bij beschikking van 25 mei 1998 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 13 juli 1998 heeft de voorzitter in functie de termijn voor het indienen van een memorie verlengd tot 30 september 1998.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 13 juli 1998 ter post aangetekende brieven; bij dezelfde brieven is kennisgegeven van de beschikking van 13 juli 1998.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 16 juli 1998.

Memories zijn ingediend door : - de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, bij op 22 september 1998 ter post aangetekende brief; - de Waalse Regering, rue Mazy 25-27, 5100 Namen, bij op 30 september 1998 ter post aangetekende brief.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 6 oktober 1998 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door : - de verzoekers, bij op 28 oktober 1998 ter post aangetekende brief; - de Ministerraad, bij op 30 oktober 1998 ter post aangetekende brief; - de Waalse Regering, bij op 5 november 1998 ter post aangetekende brief.

Bij beschikkingen van 29 oktober 1998 en 28 april 1999 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 20 mei 1999 en 20 november 1999.

Bij beschikking van 13 januari 1999 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 17 februari 1999.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 15 januari 1999 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 17 februari 1999 : - zijn verschenen : - Mr. P. Vande Casteele, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekers; . Mr. M. Mahieu, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - Mr. V. Thiry, advocaat bij de balie te Luik, voor de Waalse Regering; - hebben de rechters-verslaggevers E. Cerexhe en H. Boel verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. De bestreden bepalingen Het aangevochten artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 november 1997 bepaalt : « Boek 1, met uitzondering van hoofdstuk VI van titel IV, boek II en boek III, met uitzondering van de titels IV en V, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium worden gewijzigd als volgt : [...] » Daarna volgen 184 nieuwe artikelen van het voormelde Wetboek, waaronder artikel 11, dat ook wordt aangevochten en dat voorkomt onder hoofdstuk VI van de eerste titel, luidende als volgt : « Erkenningen en subsidies

Art. 11.De Regering erkent, op basis van de criteria en volgens de procedure die ze zelf vaststelt, de privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die belast kunnen worden met de opmaak of de herziening van de ruimtelijke plannen, plannen van aanleg, stedebouwkundige reglementen of verkavelingsvergunningen. [...] ».

Ten slotte preciseert het aangevochten artikel 19 van het decreet van 27 november 1997 : « Dit decreet treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. » IV. In rechte - A - Verzoekschrift Ten aanzien van het belang A.1.1. De eerste verzoekster, de n.v. in vereffening Charbonnages du Borinage, bezit verscheidene eigendommen waaronder de bovengrond van de mijnen. Zij wordt rechtstreeks getroffen door het decreet van 27 november 1997 en de uitvoeringsbesluiten ervan. Haar eigendommen kunnen aldus worden verkocht of verhuurd voor een duur van meer dan negen jaar bij wege van verkaveling. Zij zal een beroep doen op verscheidene personen om de procedures uit te voeren waarmee de verkavelingsvergunningen gepaard gaan. Die personen treden op als zelfstandigen in bijberoep, ook al zouden zij tevens personeelsleden zijn, zoals P. Devleminck, tweede verzoekende partij, die beëdigd landmeter-expert is. Het is niet uitgesloten dat zij ook een beroep doet op een landmeter die niet in het bezit zou zijn van één van de diploma's bedoeld in artikel 282, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium (hierna : W.W.R.O.S.P.).

De tweede, de derde, de vierde en de vijfde verzoekers zijn landmeters die op het tableau van de landmeters zijn ingeschreven en die een belang hebben bij het betwisten van artikel 11 van het voormelde Wetboek, dat de Waalse Regering ertoe machtigt aan een derde de bevoegdheden toe te kennen die zijn voorbehouden aan de beëdigde landmeters-experten van het Beroepsinstituut van landmeters (B.I.L.).

De laatste verzoekende partij, die luidens artikel 3 van haar statuten het beroep van de landmeters verdedigt, heeft er harerzijds belang bij het decreet van 27 november 1997 aan te vechten, dat de juridische gevolgen vaststelt die aan de diploma's van landmeter zijn verbonden.

A.1.2. De Waalse Regering doet gelden dat, doordat de eerste verzoekende partij zich beperkt tot het aanvoeren van haar hoedanigheid van eigenaar van goederen die kunnen worden verkocht of verhuurd bij wege van verkaveling, zij niet van het vereiste belang doet blijken om voor het Hof op te treden, aangezien haar belang louter hypothetisch is.

Als landmeters die op het tableau van de landmeters B.I.L. zijn ingeschreven, doen de tweede, de derde en de vierde verzoekers niet van het in rechte vereiste belang blijken om in rechte te treden tegen een decreetsbepaling die zich ertoe beperkt te bepalen dat de Waalse Regering ertoe gemachtigd is, op basis van de criteria en volgens de procedure die ze vaststelt, de natuurlijke personen of rechtspersonen te erkennen die kunnen worden belast met de opmaak of de herziening van de ruimtelijke plannen, plannen van aanleg, stedenbouwkundige reglementen of verkavelingsvergunningen. Die decreetsbepaling heeft op zichzelf geen ongunstige weerslag op het recht om de titel van landmeter te voeren, noch op de uitoefening van het beroep. Bovendien hebben talrijke in het verzoekschrift geformuleerde grieven betrekking op de bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 5 maart 1998, dat aan de toetsing van het Hof ontsnapt.

De vierde verzoekende partij is een vereniging zonder winstoogmerk die, volgens artikel 3 van haar statuten, tot maatschappelijk doel heeft de volledige vrijheid van de uitoefening van het beroep van landmeter, landmeetkundige, meetkundige-schatter van onroerende goederen en mijnmeter te verdedigen. De bestreden decreetsbepaling heeft op zichzelf geen ongunstige weerslag op de uitoefening van die beroepen.

Ten aanzien van de draagwijdte van het beroep A.2.1. Zowel de Ministerraad als de Waalse Regering doen gelden dat zelfs indien het beroep zich ertoe beperkt drie bepalingen van het Waalse decreet van 27 november 1997 aan te vechten, het wel degelijk schijnt te strekken tot de vernietiging van andere bepalingen, en in het bijzonder van de artikelen 279 tot 283 van hetzelfde « nieuwe » W.W.R.O.S.P., zoals die zijn ingevoegd bij een besluit van de Waalse Regering van 5 maart 1998. Die bepalingen, die het voorwerp hebben uitgemaakt van een schorsingsarrest nr. 47.949 uitgesproken op 3 juli 1998 door de XIIIde kamer in kort geding van de Raad van State, zijn van verordenende en niet van wetgevende aard, zodat bij ontstentenis van bekrachtiging door een decreet, het Hof niet bevoegd is om uitspraak te doen over hun grondwettigheid of wettigheid.

Het beroep dient dus te worden onderzocht, uitsluitend in zoverre het strekt tot de vernietiging van de artikelen 1 en 19 van het decreet van 27 november 1997, die vanaf 1 maart 1998 een nieuw artikel 11 invoeren in het W.W.R.O.S.P. A.2.2. De verzoekende partijen antwoorden hierop dat zij niet de vernietiging van de artikelen 279 tot 283 van het W.W.R.O.S.P. vorderen, zelfs indien niet kan worden betwist dat de vernietiging van de decreetsbepalingen de latere vernietiging van de genoemde verordenende bepalingen teweeg zal brengen.

Ten gronde A.3. Twee middelen worden aangevoerd ter staving van het beroep tot vernietiging, waarvan het eerste middel is opgedeeld in twee onderdelen.

Ten aanzien van het eerste middel A.4.1. Het eerste onderdeel van het eerste middel is afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels en in het bijzonder van de artikelen 1, 39 en 134 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6, § 1, I en VI, 10 en 19 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en met het beginsel van de federale loyauteit, in zoverre artikel 11 van het nieuwe W.W.R.O.S.P. bepaalt dat op basis van de criteria en volgens een procedure vastgesteld door de Waalse Regering, privaat- of publiekrechtelijke, natuurlijke of rechtspersonen zullen worden erkend, die belast kunnen worden met de opmaak of de herziening van de ruimtelijke plannen, plannen van aanleg, stedenbouwkundige reglementen of verkavelingsvergunningen, terwijl, met een dergelijke erkenningsprocedure, afbreuk wordt gedaan aan de exclusieve bevoegdheid van de federale overheid om de vestigingsvoorwaarden en de voorwaarden voor de uitoefening van een beroep te regelen, en terwijl, in het bijzonder, enkel de federale overheid bevoegd is om de voorwaarden vast te stellen voor de uitoefening van het beroep van opmeter, meetkundige-schatter van onroerende goederen of beëdigd landmeter-expert.

A.4.2. De Ministerraad gedraagt zich naar de wijsheid van het Hof wat betreft dat eerste onderdeel.

A.4.3. De Waalse Regering doet gelden dat de bevoegdheid die aan de Gewesten is toegekend bij artikel 6, § 1, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 de bevoegdheid insluit om te voorzien in het beginsel van de erkenning van de auteurs van plannen in verband met de opmaak of de herziening van de ruimtelijke plannen, plannen van aanleg, stedenbouwkundige reglementen of verkavelingsvergunningen en, bijgevolg, om de criteria en de procedure van die erkenning vast te stellen.

De betwiste bepaling heeft op zichzelf niet tot doel de vestigingsvoorwaarden voor een of ander beroep vast te stellen.

Zij stelt evenmin de voorwaarden vast waaronder het beroep van landmeter kan en moet worden uitgeoefend : het middel mist dus feitelijke grondslag.

Het staat aan de administratieve of de gewone rechter na te gaan of de Waalse Regering, doordat ze het besluit van 5 maart 1998 heeft aangenomen, eventueel inbreuk heeft gemaakt op de bevoegdheden die bij die bepaling van de bijzondere wet aan de federale overheid zijn toegekend.

Zelfs in de veronderstelling dat het beginsel van federale loyauteit een bevoegdheidverdelende regel is waaraan het Hof zou kunnen toetsen - wat niet het geval is -, dan nog dient te worden vastgesteld dat de verzoekers niet uiteenzetten hoe dat beginsel door de bestreden decreetsbepaling zou kunnen worden geschonden.

A.4.4. In zijn memorie van antwoord is de Ministerraad van mening dat het eerste onderdeel van het eerste middel in rechte moet worden beoordeeld en niet in feite, en bijgevolg gegrond dient te worden verklaard. In het arrest nr. 88/95 van 21 december 1995 heeft het Hof immers gepreciseerd dat de federale bevoegdheid inzake vestigingsvoorwaarden onder meer de bevoegdheid insluit om « algemene regels of bekwaamheidseisen te stellen in verband met de uitoefening van sommige beroepen en om beroepstitels te beschermen ». De gewesten mogen bepaalde beroepen geen bijkomende voorwaarde opleggen voor de uitoefening ervan, in het bijzonder wanneer de vestigingsvoorwaarden reeds zijn vastgesteld bij of krachtens de federale wet. Omgekeerd kunnen de gewesten evenmin, voor personen die niet voldoen aan de voorwaarden die vereist zijn voor de uitoefening van een gereglementeerd beroep, toegang verlenen tot activiteiten die bij of krachtens de federale wet aan dat beroep zijn voorbehouden.

Het aangevochten decreet schendt die twee vereisten : enerzijds, legt het aan de meetkundigen-schatters van onroerende goederen die voldoen aan de in het koninklijk besluit van 18 januari 1995 bedoelde voorwaarden een bijzondere voorwaarde op voor de uitoefening van de activiteiten bedoeld in het aangevochten decreet, een andere voorwaarde dan die welke voortvloeien uit de federale wetgeving en reglementering; die voorwaarde is te dezen de vereiste van een erkenning. Anderzijds, maakt het aangevochten decreet het mogelijk aan personen die niet voldoen aan de in het koninklijk besluit van 18 januari 1995 bedoelde voorwaarden, toegang te verlenen tot activiteiten die bij de federale wetgeving en reglementering zijn voorbehouden aan de enkele meetkundigen-schatters van onroerende goederen. De omstandigheid dat het te dezen om een bijkomende reglementering bij een hoofdbevoegdheid zou gaan, wat de Waalse Regering in haar memorie van antwoord betoogt, namelijk de ruimtelijke ordening en de stedenbouw, heeft geen belang, in zoverre de reglementering van de toegang tot het beroep een aan de federale wetgever voorbehouden bevoegdheid is, zonder dat het Waalse Gewest het beroep op de impliciete bevoegdheden in de zin van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 kan aanvoeren.

A.5.1. Het tweede onderdeel van het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet in zoverre artikel 11 van het nieuwe W.W.R.O.S.P. de Waalse Regering voortaan ertoe machtigt, op basis van de criteria die zij zal vaststellen, de natuurlijke of rechtspersonen te erkennen die belast kunnen worden met de opmaak of de herziening van de ruimtelijke plannen, plannen van aanleg, stedenbouwkundige reglementen of verkavelingsvergunningen, terwijl het in artikel 23 van de Grondwet verankerde wettigheidsbeginsel het een parlementaire vergadering, zoals het Waalse Parlement, niet mogelijk maakt haar bevoegdheden over te dragen aan de Waalse Regering.

A.5.2. Wat dit onderdeel betreft, gedraagt de Ministerraad zich naar de wijsheid van het Hof.

A.5.3. De Waalse Regering betoogt dat dit onderdeel onbegrijpelijk is en bijgevolg onontvankelijk, omdat het niet uitlegt tussen welke categorieën van personen de decreetsbepaling een onderscheid in behandeling zou maken en niet uitlegt waarom zij discriminerend zou zijn.

A.5.4. In hun memorie van antwoord betogen de verzoekende partijen dat artikel 23 van de Grondwet de wetgever - de federale of de decretale de verplichting oplegt om zelf de grenzen vast te stellen waarin bepaalde bevoegdheden - met name in verband met de uitoefening van een beroep - kunnen worden uitgeoefend. De wetgever kan niet aan de Regering een bevoegdheid overdragen die de Grondwet hem heeft voorbehouden. Zelfs in de veronderstelling dat een andere overheid dan de federale overheid de vestigingsvoorwaarden heeft kunnen vaststellen, dan nog is het noodzakelijk dat de decreetgever zelf dat wettelijk kader vaststelt in overeenstemming met het wettigheidsbeginsel.

Ten aanzien van het tweede middel A.6.1. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met het beginsel van rechtszekerheid en van de gewettigde overtuiging, in zoverre artikel 11 van het nieuwe W.W.R.O.S.P. het de Waalse Regering mogelijk maakt personen te erkennen die zich in fundamenteel verschillende omstandigheden bevinden, namelijk zowel diegenen die zijn ingeschreven bij het B.I.L. als diegenen die dat niet zijn en in zoverre het de Waalse Regering ook toestaat onder de beëdigde landmeters-experten die tot het B.I.L. behoren een onderscheid te maken tussen diegenen die erkend zullen zijn en degenen die dat niet zullen zijn, terwijl de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, in positieve zin, ertoe verplichten analoge of soortgelijke situaties op dezelfde wijze te behandelen en, in negatieve zin, verbieden dat categorieën van personen die zich in verschillende situaties bevinden op dezelfde wijze worden behandeld.

A.6.2. De Ministerraad gedraagt zich omtrent dit middel naar de wijsheid van het Hof.

A.6.3. Voor de Waalse Regering zijn de grieven die in dit middel door de verzoekende partijen worden aangevoerd in feite hoofdzakelijk gericht tegen artikel 282 van het koninklijk besluit van 5 maart 1998, waarvan de toetsing niet aan het Hof toekomt. Voor het overige bevestigt het nieuwe artikel 11 van het W.W.R.O.S.P., voor het Waalse Gewest, enkel een systeem van erkenning voor de handelingen die het beoogt, wat op zich het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet kan schenden.

Wat betreft, ten slotte, de aangeklaagde schending van het beginsel van rechtszekerheid, bestaat de essentie van een wetswijziging erin dat ze onmiddellijk op de adressaten ervan wordt toegepast.

A.6.4. Voor de verzoekende partijen kan het beginsel van een systeem van gewestelijke erkenning een discriminatie teweegbrengen, in zoverre de niet-inachtneming van de federale bevoegdheden betekent dat een in de Grondwet vervat fundamenteel recht wordt ontzegd, hetgeen dus zonder verantwoording is ten aanzien van de Grondwet zelf. - B - Ten aanzien van het belang B.1. De Waalse Regering betwist de ontvankelijkheid van het beroep bij ontstentenis van belang van de verschillende verzoekende partijen. De n.v. in vereffening Charbonnages du Borinage, die zich ertoe beperkt zich op haar hoedanigheid te beroepen van eigenaar van goederen die verkocht of verhuurd kunnen worden bij wege van verkaveling, zou niet doen blijken van het vereiste belang om voor het Hof in rechte te treden, aangezien haar belang om de vernietiging te verkrijgen van de betwiste bepalingen louter hypothetisch is. In hun hoedanigheid van landmeters die zijn ingeschreven op het tableau van de landmeters B.I.L. (Beroepsinstituut van landmeters), zouden de tweede, de derde, de vierde en de vijfde verzoekers niet doen blijken van het vereiste belang om in rechte te treden tegen een decreetsbepaling die zich ertoe beperkt te stellen dat de Waalse Regering ertoe gemachtigd is de personen te erkennen die belast kunnen worden met de opmaak of de herziening van de ruimtelijke plannen en de verkavelingsvergunningen.

Die bepaling zou op zichzelf geen gevolg hebben voor het recht om de titel van landmeter te voeren, noch zelfs op de uitoefening van het beroep. Ten slotte zou de bestreden decreetsbepaling op zichzelf geen ongunstige weerslag hebben op de uitoefening van de beroepen die de zesde verzoekende partij, volgens haar maatschappelijk doel, beoogt te verdedigen.

B.2. Wat betreft de exceptie die is afgeleid uit de ontstentenis van belang van de n.v. in vereffening Charbonnages du Borinage, dient te worden opgemerkt dat de mogelijke vernietiging door het Hof van de bestreden bepalingen, die voorzien in het beginsel van een erkenning van de personen die zijn belast met de opmaak, met name van de verkavelingsvergunningen, geen rechtstreeks gevolg zou hebben voor de belangen van die verzoekster.

De exceptie van onontvankelijkheid is gegrond.

B.3. De verzoekers P. Devleminck, P. Verhaert, J. Ronvaux en J. De Graeve hebben, in hun hoedanigheid van landmeters-experten ingeschreven op het tableau van de landmeters, belang bij het betwisten van de bepalingen die, in zoverre zij voorzien in het beginsel van een erkenning van bepaalde personen die door landmeters gestelde handelingen kunnen uitvoeren, een ongunstige weerslag kunnen hebben op de uitoefening van hun beroep.

De exceptie van onontvankelijkheid is niet gegrond.

B.4. De Nationale Vereniging van Meetkundige Schatters (N.V.M.S.) is een vereniging zonder winstoogmerk die luidens artikel 3 van haar statuten « de wettelijke erkenning van het beroep van landmeter, meetkundige landmeter, meetkundige schatter van onroerende goederen, en van mijnlandmeter » als maatschappelijk doel heeft, alsmede « de verdediging van de volstrekte vrijheid tot het uitoefenen van het beroep ». Gelet op die omschrijving van het maatschappelijk doel is het beroep van de Nationale Vereniging van Meetkundige Schatters ontvankelijk.

De exceptie van onontvankelijkheid is niet gegrond.

Ten aanzien van de draagwijdte van het beroep B.5. Zelfs indien, zoals de Ministerraad en de Waalse Regering betogen, het beroep, dat zich ertoe beperkt de artikelen 1 en 19 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 november 1997 aan te vechten, in zoverre zij een nieuw artikel 11 invoegen in het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium (W.W.R.O.S.P.), in werkelijkheid andere bepalingen beoogt die zijn ingevoegd in het voormelde Wetboek bij een besluit van de Waalse Regering van 5 maart 1998, beperkt het Hof het onderzoek van het beroep tot die aldus omschreven artikelen, de enige artikelen die in het verzoekschrift worden aangevoerd, enerzijds, en de enige bepalingen, anderzijds, waarvoor het Hof, rekening houdend met het reglementaire karakter van de andere mogelijkerwijze bedoelde bepalingen, de bevoegdheid heeft om ze te onderzoeken.

Ten gronde Ten aanzien van de beide onderdelen van het eerste middel B.6. De verzoekende partijen klagen de schending aan van de bevoegdheidverdelende regels en in het bijzonder van de artikelen 1, 10, 11, 23, 39 en 134 van de Grondwet in samenhang gelezen met de artikelen 6, § 1, I en VI, 10 en 19 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, in zoverre artikel 11 van het nieuwe W.W.R.O.S.P. bepaalt dat zullen worden erkend, op basis van de criteria en een procedure vastgesteld door de Waalse Regering, de privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die belast kunnen worden met de opmaak of de herziening van de ruimtelijke plannen, plannen van aanleg, stedenbouwkundige reglementen of verkavelingsvergunningen. Aldus wordt, volgens de verzoekende partijen, afbreuk gedaan, enerzijds, aan de exclusieve bevoegdheid van de federale overheid om de vestigingsvoorwaarden van landmeter-expert te regelen en, anderzijds, aan de aan de Waalse wetgever voorbehouden bevoegdheid om zelf de criteria tot erkenning vast te stellen zonder, zoals te dezen, een beroep te doen op een machtiging verleend aan de Waalse Regering.

B.7. Luidens artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen omvat de aan de federale wetgever voorbehouden bevoegdheid om de vestigingsvoorwaarden te regelen, met name de bevoegdheid om regels te kunnen vaststellen inzake de toegang tot sommige beroepen, algemene regels uit te vaardigen of vereisten inzake bekwaamheden die eigen zijn aan de uitoefening van bepaalde beroepen en om bepaalde beroepstitels te beschermen.

De bevoegdheid inzake vestigingsvoorwaarden omvat niet de bevoegdheid om toelatingsvoorwaarden tot openbare ambten vast te stellen, die immers geen beroepen zijn in de zin van artikel 6, § 1, VI, laatste lid, 6°, van de wet van 8 augustus 1980. Dit geldt niet alleen voor de personen die deel uitmaken van de openbare diensten in de organieke betekenis van de term, maar ook voor de personen die, ongeacht de aard van hun juridische relatie met de administratie, een taak van algemeen belang verrichten en die aldus een openbare dienst verlenen in de functionele betekenis van het woord.

B.8.1. Doordat het bestreden artikel 11 van het voormelde Wetboek bepaalt dat de Waalse Regering, op basis van de criteria die ze zelf vaststelt, de natuurlijke of rechtspersonen erkent die belast kunnen worden met de opmaak of de herziening van de ruimtelijke plannen, plannen van aanleg, stedenbouwkundige reglementen of verkavelingsvergunningen, stelt het noch de vestigingsvoorwaarden, noch de voorwaarden tot uitoefening van enig beroep vast. In tegenstelling tot wat de Ministerraad betoogt, legt de bestreden bepaling geen enkele bijkomende voorwaarde op aan de landmeters-experten voor de uitoefening van hun beroep en geeft ze evenmin toegang tot de uitoefening van het beroep van landmeter-expert aan personen die niet zouden voldoen aan de door de federale wetgever vastgestelde vestigingsvoorwaarden om dat beroep in die hoedanigheid en met die titel uit te oefenen.

B.8.2. Met de aanneming van het bestreden artikel 11 heeft het Waalse Gewest de bevoegdheid uitgeoefend die aan de gewesten is toegewezen bij artikel 6, § 1, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen inzake stedenbouw en ruimtelijke ordening.

De Grondwetgever en de bijzondere wetgever hebben, in zoverre zij geen andere bepalingen terzake hebben uitgevaardigd, aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid toegekend om regels uit te vaardigen die eigen zijn aan de aangelegenheden die aan hen zijn overgedragen.

B.8.3. Te dezen bepaalt het decreet van 27 november 1997 dat de ruimtelijke ordening en de stedenbouw worden vastgesteld bij ruimtelijke plannen, plannen van aanleg, stedenbouwkundige reglementen en verkavelingsvergunningen die enkel kunnen worden vastgesteld door personen die door het Waalse Gewest zijn erkend. Het decreet kan, overeenkomstig wat nader is bepaald sub B.7, erin voorzien dat het Waalse Gewest, voor de vervulling van de taak van algemeen belang waarmee het is belast, een beroep kan doen op personen, die, volgens door de Regering vastgestelde algemene criteria, worden geacht de kennis en de kwalificaties te bezitten die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van die akten. De vereiste van een erkenning is, te dezen, een modaliteit van de uitoefening van de bevoegdheid die aan de gewesten is overgedragen bij het voormelde artikel 6, § 1, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.

B.9. Uit wat voorafgaat volgt dat het niet noodzakelijk is te onderzoeken of artikel 23 van de Grondwet elke bevoegdheidsoverdracht aan een regering inzake de voorwaarden voor de uitoefening van een beroep verbiedt, aangezien het aangevochten artikel 11 van het voormelde Wetboek niet tot doel heeft de vestigingsvoorwaarden te regelen.

B.10. Het eerste middel kan niet worden aangenomen.

Ten aanzien van het tweede middel B.11. De verzoekende partijen betogen dat het bestreden artikel 11 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, omdat het toestaat, in de eerste plaats, personen die zich in fundamenteel verschillende situaties bevinden, namelijk de bij het B.I.L. ingeschreven landmeters-experten en andere personen aan wie prerogatieven van landmeter zouden worden toevertrouwd, gelijk te behandelen en, in de tweede plaats, de in het B.I.L. ingeschreven landmeters-experten verschillend te behandelen door ze al dan niet te erkennen.

B.12. De wetgever vermocht redelijkerwijze te oordelen dat de opmaak of de herziening van de ruimtelijke plannen, plannen van aanleg, stedenbouwkundige reglementen of verkavelingsvergunningen, bedoeld in artikel 11, bijzondere en diverse kwalificaties impliceerden en dat het bijgevolg verantwoord was ook een beroep te kunnen doen op de medewerking van andere personen dan landmeters-experten.

Ten aanzien van een mogelijke discriminatie tussen de bij het B.I.L. ingeschreven landmeters, doet artikel 11 geen afbreuk aan het recht dat zij allen hebben om een erkenning aan te vragen. Bovendien heeft de Waalse wetgever, doordat hij een erkenning vereist, geoordeeld dat moest kunnen worden nagegaan of, hoewel zij bij het B.I.L. zijn ingeschreven, de landmeters-experten, volgens voorafgaandelijk vastgestelde criteria, de noodzakelijke technische kwalificaties hadden.

B.13. Voor het overige stelt het Hof vast dat de uiteenzetting van het tweede middel hoofdzakelijk gericht is tegen artikel 282 van het besluit van de Waalse Regering van 5 maart 1998. Het staat aan de administratieve rechter of aan de rechterlijke macht te onderzoeken of de Waalse Regering, door die bepaling aan te nemen, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet heeft geschonden.

B.14. Het tweede middel kan niet worden aangenomen.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 juni 1999.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^