Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 24 juni 1999

Arrest nr. 49/99 van 29 april 1999 Rolnummer 1368 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 32 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, ingesteld door de Vlaamse Regering. Het Ar samengesteld uit de voorzitters L. De Grève en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens,(...)

bron
arbitragehof
numac
1999021224
pub.
24/06/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 49/99 van 29 april 1999 Rolnummer 1368 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 32 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, ingesteld door de Vlaamse Regering.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters L. De Grève en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, J. Delruelle, G. De Baets en H. Coremans, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter L. De Grève, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 juni 1998 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 juli 1998, heeft de Vlaamse Regering, Martelaarsplein 19, 1000 Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 32 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 februari 1998).

II. De rechtspleging Bij beschikking van 1 juli 1998 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 27 juli 1998 heeft de voorzitter in functie de termijn voor het indienen van een memorie verlengd tot 30 september 1998.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 27 juli 1998 ter post aangetekende brieven; bij dezelfde brieven is kennisgegeven van de beschikking van 27 juli 1998.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 augustus 1998.

Memories zijn ingediend door : - de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, bij op 29 september 1998 ter post aangetekende brief; - de Waalse Regering, rue Mazy 25-27, 5100 Namen, bij op 30 september 1998 ter post aangetekende brief.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 15 oktober 1998 ter post aangetekende brieven.

De Waalse Regering heeft een memorie van antwoord ingediend bij op 16 november 1998 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 26 november 1998 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 30 juni 1999.

Bij beschikking van 10 februari 1999 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 17 maart 1999.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 11 februari 1999 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 17 maart 1999 : - zijn verschenen : . Mr. P. Van Orshoven, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Vlaamse Regering; . Mr. V. Thiry, advocaat bij de balie te Luik, voor de Waalse Regering; . Mr. M. Uyttendaele, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers H. Coremans en L. François verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - A.1. Het enige middel is afgeleid uit een schending van artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 3°, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Volgens de Vlaamse Regering is artikel 32 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap een federale maatregel tot bevordering van de afzet en de uitvoer, waarover niet het door artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 3°, c), vereiste overleg met de gewesten werd gepleegd. Dat artikel vereist overleg met de gewesten over elke maatregel waarmee de federale Regering haar exportbevorderingsbeleid gestalte geeft en dit gebeurt in de eerste plaats met wetgevende initiatieven.

Dat het overlegvereiste van artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 3°, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 niet alleen op de uitvoering van normatieve maatregelen betrekking heeft, vloeit volgens de Vlaamse Regering overigens voort uit de omstandigheid dat de in die bepaling bedoelde federale « voorbehouden » bevoegdheid een uitzondering is op de gewestelijke bevoegdheid. Die gewestelijke bevoegdheid is in de eerste plaats een normatieve bevoegdheid, zoals blijkt uit artikel 39 van de Grondwet en uit artikel 19, § 1, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.

A.2. De Ministerraad verwijst naar de wijsheid van het Hof wat de gegrondheid van het middel betreft.

A.3. Volgens de Waalse Regering is het door artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 3°, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 voorgeschreven overleg met de gewesten een substantieel vormvereiste, te meer daar uit die bepaling de voorkeur van de bijzondere wetgever voor een samenwerkingsakkoord blijkt. Aangezien geen overleg heeft plaatsgevonden - dit blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepaling en dit wordt door de Ministerraad niet betwist - is het middel naar het oordeel van de Waalse Regering gegrond. - B - B.1. In het enig middel voert de Vlaamse Regering aan dat artikel 32 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap een schending inhoudt van artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 3°, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

B.2. De bestreden bepaling vormt hoofdstuk IV « Exportsteun voor ondernemingen » van titel III « Versterking van de financiële draagkracht » van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap. Die bepaling luidt : « Teneinde de toegang aan de ondernemingen tot de Centraal- en Oosteuropese markten te vergemakkelijken en er de uitvoer van hun goederen en diensten te bevorderen, wordt een gesplitst krediet van 20 miljoen frank ingeschreven op B.A. 51.12.31.02 - ' toelagen of andere tegemoetkomingen ten bezwarende of kosteloze titel ter bevordering van de export ' - van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Dit krediet wordt besteed aan de cofinanciering van technische vormingsstages van staatsburgers van de Centraal- en Oosteuropese landen die aan de bevordering van export van ondernemingen naar deze markten kunnen bijdragen, met name distributeurs, agenten of vertegenwoordigers, eindgebruikers (bij levering van uitrustingen), technisch personeel belast met de ' after sales ' service, het personeel van plaatselijke vestigingen van ondernemingen.

De financiële steun bestaat in de betaling van 75 % van de kosten verbonden aan de vorming met inbegrip van de reis-, verblijfs- en onderhoudskosten van de stagiairs en de eigenlijke vormingskosten (prestaties van de opleiders, handboeken, vertaling,...). De duur van de stages bedraagt maximaal vier weken.

Zijn gerechtigd om op het cofinancieringsprogramma beroep te doen de ondernemingen die minder dan 100 personen in dienst hebben in de productiesector (minder dan 50 personen in de dienstensector), met een zakencijfer dat de 14 miljoen ECU niet overschrijdt, met een totale balanswaarde die de 10 miljoen ECU niet overschrijdt en die beantwoorden aan de in deze wet bepaalde autonomieregel.

De aanwending van dit krediet wordt beslist op voorstel van de Adviescommissie voor de toekenning van subsidies voor de exportbevordering. » B.3. In haar doelstelling en haar formulering is de bestreden bepaling een maatregel ter bevordering van de export.

Naar luid van artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 3°, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals vervangen door artikel 2 van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, zijn de gewesten bevoegd voor : « het afzet- en uitvoerbeleid, onverminderd de federale bevoegdheid om : c) een beleid van bevordering te voeren in overleg met de Gewesten en, met het oog op een maximale efficiëntie, bij voorkeur via in artikel 92bis, § 1, bedoelde samenwerkingsakkoorden met één of meer Gewesten ». B.4. De Raad van State wees in zijn advies bij het voorontwerp dat tot de bestreden bepaling heeft geleid, op het voorschrift van overleg : « Wat de exportsteun voor KMO's betreft, zou de ontworpen regeling [...] inderdaad ingepast kunnen worden in de federale bevoegdheid om, in verband met de afzet en de uitvoer, een beleid van bevordering te voeren. Vereist is dan wel dat dit gebeurt ' in overleg met de gewesten ' (artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 3°, c, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980).

Het blijkt niet dat de ontworpen regeling in overleg met de gewesten ontworpen werd. Ook op dit punt moet dus een voorbehoud gemaakt worden. » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1206-1207/1, p. 73) In de memorie van toelichting wordt daarop geantwoord : « De aanwending van dit krediet wordt beslist op voorstel van de Adviescommissie voor de toekenning van subsidies voor de exportbevordering waarin onder andere de twee vertegenwoordigers van elk Gewest zitting hebben, hetgeen neerkomt op systematisch overleg met de Gewesten over elk individueel dossier, in het kader van een bestaand regime. » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1206-1207/1, p. 24) B.5. Om te voldoen aan artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 3°, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, moet het overleg met de gewesten, voorgeschreven door die bepaling, reeds geschieden bij het aannemen van regels die aan een beleid van afzet- en uitvoerbevordering concrete uitwerking geven.

B.6. Nu aan het voorgeschreven overlegvereiste niet is voldaan, zoals mag blijken uit de memorie van de Ministerraad, schendt de bestreden bepaling artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 3°, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Met toepassing van artikel 124bis van de bijzondere wet op het Arbitragehof moet zij worden vernietigd.

B.7. Te dezen is het, gelet op de aard van de bepaling, aangewezen de gevolgen van de te vernietigen bepaling te handhaven tot de bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad.

Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 32 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap; - handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling tot de bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 29 april 1999, door de voormelde zetel, waarin rechter H. Coremans voor de uitspraak is vervangen door rechter A. Arts, overeenkomstig artikel 110 van de voormelde wet.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, L. De Grève.

^