Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 29 april 1999

Arrest nr. 10/99 van 28 januari 1999 Rolnummer 1307 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 3 van de wet van 17 juli 1991 tot wijziging van de wetten op de vergoedingspensioenen, samengeordend op 5 oktober 1948, wat het vergoedingspensio Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters P. (...)

bron
arbitragehof
numac
1999021194
pub.
29/04/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 10/99 van 28 januari 1999 Rolnummer 1307 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 3 van de wet van 17 juli 1991 tot wijziging van de wetten op de vergoedingspensioenen, samengeordend op 5 oktober 1948, wat het vergoedingspensioen voor de langstlevende echtgenoot van een invalide militair betreft, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters P. Martens, G. De Baets, E. Cerexhe, A. Arts en R. Henneuse, bijgestaan door referendaris R. Moerenhout, waarnemend griffier, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest nr. 71.553 van 4 februari 1998 in zake de Belgische Staat tegen G. Moonen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 maart 1998, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 3 van de wet van 17 juli 1991 tot wijziging van de wetten op de vergoedingspensioenen, gecoördineerd op 5 oktober 1948, wat het vergoedingspensioen voor de langstlevende echtgenoot van een invalide militair betreft, waarin het recht op een pensioen, toegekend door het nieuwe artikel 21 van de genoemde gecoördineerde wetten, afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat het overlijden van de persoon die het slachtoffer is van het schadelijke feit moet hebben plaatsgehad na 24 september 1991, in strijd met de artikel 10 en 11 van de Grondwet ? » II. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikking van 12 maart 1998 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van de verwijzingsbeslissing is kennisgegeven overeenkomstig artikel 77 van de organieke wet bij op 31 maart 1998 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 april 1998.

Memories zijn ingediend door : - G. Moonen, wonende te 6010 Charleroi, rue du Congo 58, bij op 6 mei 1998 ter post aangetekende brief; - de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, bij op 15 mei 1998 ter post aangetekende brief.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 18 juni 1998 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door : - G. Moonen, bij op 14 juli 1998 ter post aangetekende brief; - de Ministerraad, bij op 17 juli 1998 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 30 juni 1998 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 12 maart 1999.

Bij beschikking van 18 november 1998 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 16 december 1998 na de partijen te hebben uitgenodigd zich ter terechtzitting nader te verklaren over de vraag of, rekening houdend met artikel 2 van de wet van 19 mei 1998 waarbij artikel 3 van de wet van 17 juli 1991 is opgeheven (Belgisch Staatsblad van 28 juli 1998, tweede editie, p. 24.355), de prejudiciële vraag niet zonder voorwerp is geworden.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 20 november 1998 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 16 december 1998 : - zijn verschenen : . Mr. B. Gribomont, advocaat bij de balie te Brussel, voor de G. Moonen; . Mr. A. Vagman loco Mr. N. Cahen, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers P. Martens en G. De Baets verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte 1. Aan het Hof wordt een prejudiciële vraag gesteld over de grondwettigheid van artikel 3 van de wet van 17 juli 1991 tot wijziging van de wetten op de vergoedingspensioenen, samengeordend op 5 oktober 1948, wat het vergoedingspensioen voor de langstlevende echtgenoot van een invalide militair betreft.Dat artikel bepaalt : « De bij deze wet aangebrachte wijzigingen zijn slechts van toepassing wanneer het overlijden van de persoon die slachtoffer is van het schadelijk feit, plaatsvindt na de inwerkingtreding van deze wet. » 2. Artikel 2 van de wet van 19 mei 1998, dat dit artikel 3 opheft, bepaalt : « Artikel 3 van de wet van 17 juli 1991 tot wijziging van de wetten op de vergoedingspensioenen, samengeordend op 5 oktober 1948, wat het vergoedingspensioen voor de langstlevende echtgenoot van een invalide militair betreft, wordt opgeheven. De wijzigingen aangebracht door de huidige wet zijn niet van toepassing op de langstlevende echtgenoten en de wezen van de invaliden bedoeld in artikel 1, § 1, a), van de wet van 4 juni 1982 tot wijziging van de pensioenregeling der oorlogsweduwen. » 3. Daaruit volgt, enerzijds, dat de in het geding zijnde bepaling wordt opgeheven maar, anderzijds, dat die wijziging de categorie van langstlevende echtgenoten waartoe, volgens de Ministerraad, de persoon in het geding voor de Raad van State zou behoren, niet raakt.Uit het arrest waarin aan het Hof een vraag wordt gesteld blijkt evenwel dat de wet van 17 juli 1991 wel degelijk van toepassing zou zijn op die persoon. Tot slot rijst de vraag naar de mogelijke weerslag op de oplossing van het geschil ten gronde van een wet die is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 juli 1998 en die, naar luid van artikel 3 ervan, in werking is getreden de eerste dag van de maand die volgt op die bekendmaking. 4. Het staat aan de verwijzende rechter uit te maken welke bepaling van toepassing is op het geschil dat hij dient te beslechten.Vanwege de vragen die door de nieuwe wet worden opgeworpen, dient de zaak opnieuw naar de Raad van State te worden verwezen zodat hij kan beslissen of hij de vraag, zoals hij ze heeft gesteld, handhaaft.

Om die redenen, het Hof verwijst de zaak terug naar de Raad van State.

Aldus uitgesproken in het Frans en in het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 januari 1999.

De voorzitter, M. Melchior De wnd. griffier, R. Moerenhout

^