gepubliceerd op 21 mei 1999
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof I. Bij arrest nr. 78.484 van 2 februari 1999 in zake C. Smits en anderen tegen de Vlaamse Autonome Hogeschool Antwerpen, waarvan de expeditie ter « 1. Schendt artikel 317ter van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaam(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof I. Bij arrest nr. 78.484 van 2 februari 1999 in zake C. Smits en anderen tegen de Vlaamse Autonome Hogeschool Antwerpen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 25 februari 1999, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 317ter van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de respectieve bevoegdheden van de Staat en de gemeenschappen ? 2. Schendt artikel 317ter van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998, de artikelen 10 et 11 van de Grondwet ? » II.Bij drie verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 25 en 26 februari 1999 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 26 februari en 1 maart 1999, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 45, 54, 70, 79, 80 en 83 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 augustus 1998), wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, door : a) J.Baets, wonende te 2000 Antwerpen, Prinsesstraat 7, C. Deboosere, wonende te 9070 Destelbergen, Notaxlaan 5, N. De Buck, wonende te 9830 Sint-Martens-Latem, Bunderweg 7, A.-M. Decock, wonende te 9000 Gent, Sanderswal 18, R. Dehamers, wonende te 9040 Gent, Adolf Baeyensstraat 144, J.-M. Demeyer, wonende te 9000 Gent, Zwijnaardsesteenweg 164 A, L. Demeyer, wonende te 9000 Gent, Jakob Heremansstraat 42, M. Demoor, wonende te 9000 Gent, Sint-Pietersplein 26, E. Leerman, wonende te 8760 Koksijde, Albert I-laan 102, G. Marchal, wonende te 9000 Gent, Simon de Mirabellostraat 39, J.-P. Monbaliu, wonende te 9000 Gent, IJkmeesterstraat 1, L. Monsaert, wonende te 9000 Gent, Oude Houtlei 118, J. Pastijn, wonende te 9040 Sint-Amandsberg, Heiveldstraat 247, H. Schepens, wonende te 9000 Gent, Sint-Lievenslaan 140, J. Vanden Abeel, wonende te 9000 Gent, Begijnengracht 23, N. Van Lierde, wonende te 9000 Gent, Zwijnaardsesteenweg 225, G. Vercaemer, wonende te 9000 Gent, Vaart Links 25, W. Vermoere, wonende te 9041 Oostakker, Drieselstraat 56, en E. Muylaert, wonende te 9000 Gent, Martelaerslaan 399; b) R.Vanhaeren, wonende te 3600 Genk, Weg naar As 113, C. Willems, wonende te 3800 Sint-Truiden, Grote Vinnestraat 31, M. Valgaeren, wonende te 2650 Edegem, Boniverlei 4, en F. Vanattenhove, wonende te 3271 Zichem, Mollenveldwijk 20; c) J.-P. Biesemans, wonende te 1860 Meise, Kraaienbroeklaan 28, E. Van den Bremt, wonende te 1050 Brussel, Augustin Delportestraat 79, F. Dubois, wonende te 2970 Schilde, Prins Boudewijnlaan 25, L. Ouderits, wonende te 2260 Westerlo, Hollandsedreef 2, en J. De Maeyer, wonende te 1800 Vilvoorde, H. Consciencestraat 66.
Die zaken zijn ingeschreven respectievelijk onder de nummers 1627, 1628, 1629 en 1631 van de rol van het Hof en zijn samengevoegd.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 19 maart 1999 in zake de vennootschap naar Amerikaans recht Centocor Inc. tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 maart 1999, heeft de rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 5 van de wet van 8 juli 1977 [houdende goedkeuring van volgende internationale akten : 1. Verdrag betreffende de eenmaking van enige beginselen van het octrooirecht, opgemaakt te Straatsburg op 27 november 1963; 2. Verdrag tot samenwerking inzake octrooien en uitvoeringsreglement, opgemaakt te Washington op 19 juni 1970; 3. Verdrag betreffende de verlening van Europese octrooien (Europees octrooiverdrag), uitvoeringsreglement en vier protocollen, opgemaakt te München op 5 oktober 1973; 4. Verdrag betreffende het Europees octrooi voor de gemeenschappelijke markt (gemeenschapsoctrooiverdrag), en uitvoeringsreglement, opgemaakt te Luxemburg op 15 december 1975], in zoverre het het verkrijgen van de bescherming van een uitvinding krachtens een Europees octrooi afhankelijk maakt van de indiening van de vertaling van dat octrooi binnen een termijn van drie maanden vanaf de publicatie van de vermelding van de verlening van het genoemde octrooi, maar zonder in enige mogelijkheid tot verlenging of herstel te voorzien, in geval van niet-inachtneming van die termijn, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, terwijl het Verdrag van München betreffende de verlening van Europese octrooien het herstel van de rechten mogelijk maakt in geval van verval van een termijn (artikelen 121 en 122), de wet van 28 maart 1984 in de artikelen 20 en 58 ervan termijnverlengingen mogelijk maakt en terwijl, in het bijzonder, de houder van een Belgisch octrooi voor de betaling van de jaarlijkse taks die noodzakelijk is voor handhaving van de geldigheid van het octrooi beschikt over twee periodes tot verlenging zonder voorwaarde en over een periode tot herstel krachtens de artikelen 40 en 41 van de wet van 28 maart 1984 ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1653 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.