gepubliceerd op 15 oktober 1997
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arresten van 23 juni 1997 in zake het openbaar ministerie tegen respectievelijk J.-P. Carvelli en S. Renert, waarvan de expedities ter griffie « Schendt artikel 135 van het Wetboek van Strafvordering de regels die zijn vastgesteld bij de arti(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arresten van 23 juni 1997 in zake het openbaar ministerie tegen respectievelijk J.-P. Carvelli en S. Renert, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 27 en 30 juni 1997, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 135 van het Wetboek van Strafvordering de regels die zijn vastgesteld bij de artikelen 6 en 6bis (thans 10 en 11) van de Belgische Grondwet en bij artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden in zoverre het, buiten het geval bedoeld in artikel 539 van hetzelfde Wetboek, die verdachte niet toestaat beroep in te stellen tegen een beslissing van de raadkamer waarbij hij naar de correctionele rechtbank wordt verwezen, terwijl een beroep tegen de beslissingen van de raadkamer die krachtens de artikelen 128, 129 en 130 van hetzelfde Wetboek zijn genomen, zowel voor de burgerlijke partij als voor de openbare partij mogelijk is, en terwijl dat beroep met name wordt ingesteld ten gevolge van de weigering van de raadkamer om aan de verdachte het voordeel te verlenen van de opschorting van de uitspraak van de veroordeling, een maatregel die, indien hij door het onderzoeksgerecht zou worden bevolen, een einde zou maken aan de strafvordering in geval van niet-herroeping ? » Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 1112 en 1115 van de rol van het Hof en zijn samengevoegd.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 5 augustus 1997 in zake de b.v.b.a. MTS Communication tegen J. Vancoppenolle en A. Destickere, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 16 september 1997, heeft de vrederechter te Quevaucamps de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 7bis van de jachtwet van 28 februari 1882, gewijzigd bij de wet van 4 april 1900, de bepalingen van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het in het eerste lid bepaalt dat de vergoeding voor schade veroorzaakt door konijnen aan vruchten en gewassen, het dubbele van de geleden schade bedraagt terwijl zij die enige fout hebben begaan en de jagers die de schade dienen te vergoeden die veroorzaakt is door ander wild, slechts gehouden zijn gewoon de schade te vergoeden ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1154 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 12 september 1997 in zake G. Vaessen tegen F. Verjus en J. Jacquemar, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 september 1997, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 322 en 323 van het Burgerlijk Wetboek de nieuwe artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij een onderscheid instellen tussen de kinderen wier moeder op het ogenblik van hun geboorte niet gehuwd was (artikel 322 van het Burgerlijk Wetboek) en de kinderen wier moeder op het ogenblik van hun geboorte wel gehuwd was (artikel 323 van het Burgerlijk Wetboek) door aan eerstgenoemden een bescherming toe te kennen die is gebaseerd op het onderzoek van hun persoonlijk belang en aan laatstgenoemden die bescherming te weigeren ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1155 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 22 september 1997 in zake het openbaar ministerie tegen S. Chourahbil en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 24 september 1997, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de bepaling vervat in artikel 62 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994, die voorschrijft dat, behoudens afwijking, de wetsbepalingen betreffende de vervolgingen in correctionele zaken gelden voor de in titel II, hoofdstuk III, bedoelde procedures, en de bepaling vervat in artikel 46 van voormelde wet niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door een verschil in behandeling in te stellen, in het kader van een procedure voor de jeugdrechtbank op grond van artikel 36, 2°, van de wet van 8 april 1965, tussen, enerzijds, de oorspronkelijke ouders en de opvangouders, en, anderzijds, tussen de kinderen die door hun oorspronkelijke ouders worden opgevoed en de kinderen die door hun opvangouders worden opgevoed, in zoverre, in bovenvermelde procedures, de opvangouders niet in de zaak worden opgeroepen of, met toepassing van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering, hun tussenkomst niet is toegestaan ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1156 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.