Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof van 05 juni 2002
gepubliceerd op 19 juni 2002

Omzendbrief nr. 523. - Arrest van het Arbitragehof van 8 mei 2002 inzake de prejudiciële vraag over de toepassing van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2002002131
pub.
19/06/2002
prom.
05/06/2002
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE


5 JUNI 2002. - Omzendbrief nr. 523. - Arrest van het Arbitragehof van 8 mei 2002 inzake de prejudiciële vraag over de toepassing van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector


Aan de besturen en andere diensten van de federale overheidsdiensten en ministeries en aan de federale openbare instellingen die onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat staan.

Mevrouw de Minister, Mijnheer de Minister, Mijnheer de Staatssecretaris, Het Arbitragehof werd gevat voor de behandeling van een prejudiciële vraag betreffende de toepassing van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.

De gestelde vraag betrof de datum waarop de interesten in verband met de eisbare rente verschuldigd zijn.

De wetttelijke bepalingen hebben verschillende uitwerkingsdata voorzien, naargelang het om privé-stelsel of om openbaar stelsel gaat, vermits artikel 20bis van de wet van 3 juli 1967 bepaalt dat : « De renten en de kapitalen bepaald bij deze wet brengen van rechtswege intrest op vanaf de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand waarin ze eisbaar worden. » Van zijn kant preciseert artikel 42, derde lid, van de wet van 10 april 1971 dat : « Op de in deze wet bedoelde uitkeringen is van rechtswege intrest verschuldigd vanaf het ogenblik waarop zij eisbaar worden. » Het geschil loopt niet over het verschil tussen de twee systemen, wat het oordeel van het Hof helemaal niet in vraag stelt, maar wel over de conclusie die hieruit wordt getrokken inzake de datum vanaf wanneer de eisbare en nog niet betaalde rente tot interest leidt.

Voor de wet van 1967 betreffende de openbare sector, had het Hof van Cassatie inderdaad bepaald dat de renten pas eisbaar zouden worden, en dus interest zouden opbrengen, vanaf het ogenblik dat de rechter hierover had beslist met een uitvoerbare beslissing.

Voor de wet van 1971 betreffende de privé-sector, had het Hof van Cassatie integendeel bepaald dat de renten interest zouden opbrengen vanaf elke datum van verplichte betaling.

In zijn arrest nr. 82/2002 van 8 mei 2002, heeft het Arbitragehof beslist dat zowel in het ene als in het andere geval of het nu zou gaan om de wet van 1967 of om deze van 1971, het steeds noodzakelijk zou zijn opdat er geen discriminatie zou gebeuren, dat « de in het geding zijnde interesten beginnen te lopen vanaf de datum waarop het recht op de uitkeringen is ontstaan ».

Het is deze interpretatie die bijgevolg zal moeten gevolgd worden. Er zijn dus interesten verschuldigd vanaf de datum van consolidatie.

De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^