Etaamb.openjustice.be
Arrest van 27 mei 1999
gepubliceerd op 29 januari 2000

Besluit houdende uitvoering van de ordonnantie van 22 april 1999 betreffende de erkenning en de financiering van de inschakelingsondernemingen

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1999031274
pub.
29/01/2000
prom.
27/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/27/1999031274/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 MEI 1999. - Besluit houdende uitvoering van de ordonnantie van 22 april 1999 betreffende de erkenning en de financiering van de inschakelingsondernemingen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, IX, gewijzigd door de bijzondere wetten van 8 augustus 1988 en 6 juli 1989;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 4;

Gelet op de wet van 28 december 1984 tot afschaffing of herstructurering van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 14;

Gelet op de ordonnantie van 22 april 1999 houdende de erkenning en de financiering van de inschakelingsondernemingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 1988 tot vaststelling van de organisatie en de werking van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, inzonderheid op artikel 4, 1°;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 18 mei 1999;

Gelet op het advies van de Minister van Begroting, gegeven op 27 mei 1999;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de toestand van de arbeidsmarkt voor de Brusselse werkzoekenden, die het moeilijk hebben inzake socio-professionele inschakeling, vereist dat de toepassingsmodaliteiten van de ordonnantie van 22 april 1999 betreffende de erkenning en de financiering van de inschakelingsondernemingen zo vlug mogelijk vastgelegd worden;

Overwegende dat een aantal kandidaat-inschakelingsondernemingen dringend wachten op de uitvoeringsmodaliteiten om van deze maatregelen gebruik te maken teneinde tewerkstelling van werkzoekenden uit de doelgroep te kunnen realiseren;

Op de voordracht van de Minister-Voorzitter belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, en van de Minister van Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen;

Na erover te hebben beraadslaagd, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° de ordonnantie : de ordonnantie van 22 april 1999 betreffende de erkenning en de financiering van de inschakelingsondernemingen;2° het Bestuur : het gewestelijk Bestuur voor Economie en Werkgelegenheid;3° de BGDA : de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling;4° de onderneming : de inschakelingsonderneming die is erkend overeenkomstig de bepalingen vastgesteld in artikel 4 van de ordonnantie en waarvan de bedrijfszetel zich bevindt op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;5° de Economische Inspectie : de diensten voor Economische Inspectie van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;6° de Sociale Inspectie : de diensten voor Sociale Inspectie van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;7° de werkzoekende : de niet-werkende werkzoekende, ingeschreven bij de BGDA, die voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 4, § 1, 4°, van de ordonnantie en wiens hoofdplaats van tewerkstelling zich bevindt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;8° het begeleidend personeel : elke persoon die een verantwoordelijkheidsfunctie vervult in de onderneming op gebied van het personeelsbeleid, op handelseconomisch of technisch gebied, en op dit vlak beschikt over de nodige vaardigheden door zijn opleiding of professionele ervaring. HOOFDSTUK II. - Erkenning Afdeling 1. - Procedure

Art. 2.De aanvraag tot erkenning als inschakelingsonderneming zoals bepaald in artikel 5 van de ordonnantie wordt ingediend bij het Bestuur door middel van het document dat door haar ter beschikking gesteld wordt. Afdeling 2. - Controle

Art. 3.De Economische Inspectie, de Sociale Inspectie en de diensten van de BGDA oefenen, elk voor wat hen betreft, de inspectie van en de controle over de inschakelingsondernemingen uit, overeen-komstig de artikelen 55 tot 58 van de op 17 juli 1991 gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit. Afdeling 3. - Intrekking of schorsing van de erkenning

Art. 4.Op basis van de verslagen die hen worden toegestuurd door de Economische Inspectie en de Sociale Inspectie en de diensten van de BGDA, kunnen de Ministers die bevoegd zijn voor Tewerkstelling en Economie de erkenning intrekken of opschorten.

Art. 5.De inschakelingsondernemingen, waarvan de erkenning werd ingetrokken of opgeschort in toepassing van artikel 9 van de ordonnantie, worden overeenkomstig de artikelen 57 en 58 van de op 17 juli 1991 gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit verplicht tot de terugbetaling van alle of een gedeelte van de steun die hen werd verleend.

De inschakelingsonderneming die opzettelijk onjuiste en onvolledige inlichtingen verstrekt om steun te verkrijgen wordt van het voordeel van de steun, zoals bepaald in artikel 9 van de ordonnantie, uitgesloten vanaf vaststelling ervan. De periode van uitsluiting strekt zich uit over drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de onderneming de totaal ontvangen steun heeft terugbetaald.

Hernieuwing van de erkenning

Art. 6.De ondernemingen kunnen bij de administratie een aanvraag indienen tot hernieuwing van de erkenning met behulp van het document dat deze hen ter beschikking stelt.

Deze aanvraag moet ten vroegste 12 maanden en ten laatste 9 maanden voor het verstrijken van de erkenning worden ingediend.

De hernieuwing van de erkenning wordt verleend door de Regering na advies van de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of van het interne orgaan dat deze hiertoe mandateert.

Dit advies zal moeten worden verstrekt binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag. Bij gebrek aan een advies binnen de voorziene termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn. HOOFDSTUK III. - Financiering Afdeling 1. - Subsidiëring van het begeleidend personeel

Art. 7.§ 1. Binnen de grenzen van de begrotingskredieten kan het Gewest aan de ondernemingen een jaarlijkse forfaitaire subsidie verlenen voor het begeleidend personeel. De subsidie wordt door het Bestuur uitgekeerd; § 2. Deze subsidie wordt verleend voor maximaal een voltijds equivalent en voor een periode met een maximumduur van vier jaar, te rekenen vanaf de maand waarin de onderneming wordt erkend; § 3. De subsidie bedraagt : - BEF 1 250 000 het eerste jaar; - BEF 1 000 000 het tweede jaar; - BEF 750 000 het derde jaar; - BEF 500 000 het vierde jaar; § 4. De subsidies bedoeld in § 3 worden jaarlijks uitgekeerd in twee schijven; § 5. In geval van hernieuwing van de erkenning kan een jaarlijkse subsidie van BEF 500 000 worden toegekend voor het omkaderingspersoneel en dit gedurende drie jaar.

Art. 8.De arbeidsovereenkomst van het begeleidingspersoneel wordt gesloten voor onbepaalde duur en minstens voor halftijdse prestaties.

De bedragen bepaald in artikel 7, § 3 en § 5, worden verminderd ten belope van de werkelijke prestatietijd indien het begeleidend personeel niet minstens overeenstemt met één voltijdse betrekking.

Art. 9.De aanvraag tot tussenkomst voor het begeleidend personeel moet ten laatste binnen de twee maanden die volgen op de datum van aanwerving worden gericht aan het Bestuur. Na deze termijn vervalt het recht op de tussenkomst.

Voor het begeleidend personeel, dat voor de erkenning van de onderneming zou zijn aangeworven, en ten vroegste op de datum van de indiening van de aanvraag tot erkenning, moet de tussenkomst ten laatste binnen de 2 maanden die volgen op de datum van de erkenning worden aangevraagd.

De eerste schijf wordt uitbetaald na de erkenning van de onderneming.

De volgende schijven worden uitbetaald elke zes maanden op basis van de verantwoordingsstukken van de 6 voorafgaande maanden.

Deze aanvraag moet worden ingediend met behulp van het document dat door het Bestuur ter beschikking wordt gesteld aan de onderneming. Bij de aanvraag moet een afschrift van de arbeidsovereenkomst(en) van de aangeworven persoon(personen) worden gevoegd.

Art. 10.Het activiteitenverslag bedoeld bij artikel 8 van de ordonnantie wordt ingediend bij het Bestuur uiterlijk twee maanden volgend op de verjaardag van de erkenning. Het omvat : - de balans en de resultatenrekening van het vorige boekjaar; - een verslag van de onderneming dat met name betrekking heeft op haar voorbije en komende activiteiten en op haar sociale balans voor wat betreft het scheppen van arbeidsplaatsen en de socio-professionele integratie; - een overzicht van het door de onderneming tewerkgesteld personeel met opgave van de lonen en kwalificaties. Afdeling 2. - Loontoelage voor het uitvoerend personeel

Art. 11.Binnen de grenzen van het begrotingskrediet, kan een loontoelage worden toegekend per voltijds of minstens halftijds persoon uit de doelgroep zoals bepaald in art. 4, § 1, 4 van de ordonnantie. De toelage wordt door de BGDA uitgekeerd.

Deze toelage wordt toegekend voor een duur van vier jaar te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de werkzoekende wordt aangeworven.

Deze toelage mag voor dezelfde persoon niet gecumuleerd worden met de toelage voorzien in artikel 8 noch met een ander voordeel, uitgezonderd een vermindering van de bijdragen voor sociale zekerheid.

Het bedrag van de toelage bedraagt : - het eerste jaar BEF 270 000; - het tweede jaar BEF 202 500; - het derde jaar BEF 135.000; - het vierde jaar BEF 67 500.

Art. 12.De arbeidsovereenkomst voor het uitvoerend personeel wordt gesloten voor onbepaalde duur, voltijds of minstens halftijds;

De bedragen bepaald in artikel 12, laatste lid, worden verminderd ten belope van de werkelijke prestatietijd voor aanwervingen die niet of niet meer voltijds zijn.

Art. 13.De aanvraag tot tussenkomst voor het uitvoerend personeel moet, op straffe van nietigheid, worden ingediend op het document dat ter beschikking wordt gesteld door de BGDA aan de onderneming en hem overgemaakt worden bij ter post aangetekende brief ten laatste binnen de twee maanden volgend op de aanwerving. Na deze termijn vervalt het recht op de tussenkomst.

Dit document moet vergezeld zijn van : 1° de copie van de erkenning;2° de copie van het document afgeleverd door de BGDA aan de werkzoekende waarin bevestigd wordt dat deze laatste voldoet aan de voorwaarden bepaald in het artikel 4, § 1, 4°, van de ordonnantie;3° de copie van de arbeidsovereenkomst van de werkzoekende voor dewelke het voordeel van de toelage wordt gevraagd.

Art. 14.De toelage wordt per trimester uitbetaald.

Binnen de drie maanden volgend op elk verstreken kalenderkwartaal stuurt de onderneming aan de BGDA kopie van de loonfiches van de werknemer waarvoor het voordeel van de toelage wordt gevraagd en die betrekking hebben op dit kalenderkwartaal.

De toelage is niet verschuldigd voor de maanden waarvoor deze termijn niet werd nageleefd.

Voor de uitbetaling van de premie wordt de aanwerving van de werkzoekende geacht te beginnen op de eerste dag van de maand en te eindigen op de laatste dag van de maand.

De premie is niet verschuldigd voor de maanden waarin de onderneming geen loon heeft gestort.

Art. 15.Indien de werknemer de onderneming vrijwillig verlaat of ontslagen wordt voor zware fout, dan zal de onderneming kunnen genieten van een nieuwe toelage beginnende aan 100 % wanneer zij ter vervanging een werkzoekende aanwerft die beantwoordt aan de voorwaarden zoals bepaald bij artikel 4, § 1, 4°, van de ordonnantie.

In geval van een ander ontslag dan wegens een zware fout, zal de onderneming die de ontslagen werknemer vervangt van een toelage kunnen genieten naar rata van het saldo van de periode van vier jaar.

Behoudens tegenbewijs zal elke aanwerving na ontslag, ander dan wegens zware fout, worden beschouwd als een vervanging.

De onderneming dient de BGDA binnen de dertig dagen op de hoogte brengen van elke beëindigde arbeidsovereenkomst met precisering van de motieven middels het document dat hiervoor is voorzien en door de BGDA ter beschikking wordt gesteld. Bij het document dienen alle nodige bewijsstukken gevoegd te worden.

Zolang de bewijsstukken niet gekend zijn door de BGDA wordt de uitbetaling van de premies voor alle nieuwe aanwervingen opgeschort tot de ontvangst van deze stukken. Afdeling 3. - Terugbetaling en teruggave van de toegekende steun

Art. 16.De steun toegekend ingevolge de erkenning moet worden terugbetaald indien er is vastgesteld dat deze steun niet of niet meer zou zijn toegekend indien de begunstigde inschakelingsonderneming juiste en volledige inlichtingen zou hebben verstrekt.

Aan de terugbetalingen bedoeld in dit artikel kunnen interesten gekoppeld worden berekend tegen de wettelijke interestvoet en dit vanaf de datum van ingebrekestelling.

Art. 17.De teruggaven of terugbetalingen van de tussenkomsten bedoeld in artikel 7 van onderhavig besluit geschieden aan het Fonds voor Hulp aan Ondernemingen, zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van de ordonnantie van 12 december 1991 tot oprichting van de begrotingsfondsen.

De teruggaven of terugbetalingen van de tussenkomsten bedoeld in artikel 11 van onderhavig besluit geschieden aan de BGDA. Afdeling 4. - Lening

Art. 18.De erkende onderneming zal bovendien een lening kunnen verkrijgen voor haar materiële investeringen tegen bijzondere voorwaarden en onder voorbehoud van de naleving van voorwaarden bepaald door de Gewestelijke Investeringsmaatschappij van Brussel die met name belast is met de uitvoering van deze door de Regering gedelegeerde opdracht.

Art. 19.De Minister bevoegd voor Werkgelegenheid en de Minister bevoegd voor Economie, zijn ieder voor wat hem betreft, belast met de uitvoering van onderhavig besluit.

Art. 20.Onderhavig besluit treedt in werking op de dag van de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.

Brussel, 27 mei 1999.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, J. CHABERT

^