gepubliceerd op 01 maart 2006
Besluit 2005/263 houdende uitvoering van het decret van 4 december 2003 van de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de erkenning en de toekenning van subsidies aan diensten voor bijstand aan slachtoffers, verdachten, in vrijheid gestelde veroordeelden, ex-gedetineerden en hun naasten
14 JULI 2005. - Besluit 2005/263 houdende uitvoering van het decret van 4 december 2003 van de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de erkenning en de toekenning van subsidies aan diensten voor bijstand aan slachtoffers, verdachten, in vrijheid gestelde veroordeelden, ex-gedetineerden en hun naasten
Het College, Gelet op het artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot institutionele hervormingen, op het artikel 4, 3°, van het decreet II van 19 juli 1993 van de Franse Gemeenschap tot toewijzing van de uitoefening van bepaalde bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waals Gewest en aan de Franse Gemeenschapscommissie en op het artikel 4, 3°, van het decreet III van 22 juli 1993 van de Franse Gemeenschapscommissie tot toewijzing van de uitoefening van bepaalde bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waals Gewest en aan de Franse Gemeenschapscommissie;
Gelet op het decreet van 4 december 2003 van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning en de toekenning van subsidies aan diensten voor bijstand aan slachtoffers, aan verdachten, in vrijheid gestelde veroordeelden, ex-gedetineerden en hun naasten;
Gelet op het advies van de Afdeling Ambulante Diensten van de Brusselse Franstalige Adviesraad voor Bijstand aan Personen en Gezondheid, gegeven op 3 juni 2004;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 oktober 2004;
Gelet op het akkoord van het Lid van het College bevoegd voor Begroting, gegeven op 17 december 2004;
Gelet op de beraadslaging van het College betreffende het door de Raad van State binnen een termijn van een maand te geven advies;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 16 februari 2005, met toepassing van het artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van het Lid van het College bevoegd voor Sociale Actie en Gezin;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit regelt een aangelegenheid bedoeld in het artikel 128 van de Grondwet krachtens het artikel 138 van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de dienst : een dienst voor het verlenen van bijstand aan slachtoffers, aan verdachten, aan in vrijheid gestelde veroordeelden, aan ex-gedetineerden en aan hun naasten;2° het College : het College van de Franse Gemeenschapscommissie;3° de Minister : het Lid van het College bevoegd voor bijstand aan slachtoffers, verdachten, in vrijheid gestelde veroordeelden, ex-gedetineerden en hun naasten; 4°. de adviesraad : de Afdeling Ambulante Diensten van de Brusselse Franstalige Adviesraad voor Bijstand aan Personen en Gezondheidszorg; 5°. de administratie : de diensten van het College. HOOFDSTUK II. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 3.Voor de uitvoering van zijn opdrachten beschikt de dienst over minstens 1,5 voltijds equivalent bezoldigd niet administratief personeelslid, waarvan minstens : - een psycholoog die minstens half tijds presteert; - een sociaal assistent die minstens half tijds presteert.
Art. 4.Het personeel behorend tot het in artikel 3 bedoelde minimale team moet over de volgende kwalificaties beschikken : - voor de psycholoog : universitair onderwijs dat toegang verleent tot de functie van psycholoog; - voor de sociaal assistent : niet-universitair hoger onderwijs dat toegang verleent tot de functie van sociaal assistent.
Naast de in het artikel 3 vermelde houders van een diploma mogen werknemers die houder zijn van de volgende kwalificaties eveneens deel uitmaken van het team voor het vervullen van taken die aanvullend zijn bij de taken bedoeld in het artikel 3 : 1° houders van een diploma van het universitair onderwijs dat toegang verleent tot de functies van criminoloog, socioloog, jurist of seksuoloog.2° houders van een diploma van het hoger niet-universitair onderwijs dat toegang verleent tot de functies van assistent in de psychologie of gezinsadviseur.De houders van een, voor 30 juni 2006, door een Brussels Centrum voor Gezinsadvies, afgeleverd diploma van gezinsadviseur worden, voor de toepassing van dit besluit, gelijkgesteld met de gezinsadviseurs die houder zijn van een diploma van het hoger niet universitair onderwijs. 3° voor het administratief personeel : houder zijn van een certificaat van het hoger of het lager secondair onderwijs of van een certificaat van de tweede graad van het secondair onderwijs. Het College kan echter, op gemotiveerde vraag van de dienst en na het inwinnen van het advies van de adviesraad, een andere kwalificatie aanvaarden voor de onder 1° en 2° voorziene aanvullende functies, voor zover deze kwalificatie van equivalent niveau is en de werknemer een nuttige ervaring van minstens drie jaar kan bewijzen.
Art. 5.Door de raad van bestuur van de dienst wordt een personeelslid van de dienst aangewezen als contactpersoon met de administratie.
Art. 6.1° De dienst houdt een individueel dossier bij van elke persoon aan wie bijstand wordt verleent. Dit dossier bevat minstens de inlichtingen inzake de identiteit van de geholpen persoon, de gestelde vraag naar hulp en de geboden bijstand, met inbegrip van de eventuele tussenkomsten bij andere organismen die de persoon kunnen helpen.
Deze dossiers worden bewaard in een kast of in een lokaal die op slot kunnen worden gedaan. Indien de geholpen persoon dit wenst kan er een anoniem dossier worden opgemaakt. 2° De dienst houdt een dossier bij van de georganiseerde sensibilisatie-, informatie- en vormingsactiviteiten.Dit dossier bevat minstens : - de behandelde thema's en de nagestreefde doelstellingen, - de doelgroepen, - de identiteit en de kwalificaties van de docenten en vormingswerkers, - de financiële aspecten, - de evaluatie van de activiteit. 3° De dienst wint statistische gegevens in over de geholpen personen en over de verstrekte hulp en bijstand.
Art. 7.De dienst beschikt minstens over de volgende lokalen : - 1 wachtzaal, - 1 kantoor voor de onthaalpermanentie, - 1 kantoor per gelijktijdig verlopende consultatie, - sanitaire installaties voor adviseurs en personeel.
Bij de inrichting van de lokalen en bij de organisatie van activiteiten waarborgt de dienst de confidentiële aard van de raadplegingen en de totale scheiding van de slachtoffers en de daders of vermoedelijke daders van de inbreuken.
Voor het vergemakkelijken van de toegang tot de lokalen voor personen met beperkte mobiliteit treft de dienst elke redelijke maatregel die dat doel kan dienen.
Art. 8.De individuele en de collectieve bijstand wordt gratis verstrekt aan de begunstigden. Er kan enkel een bijdrage aan een begunstigde worden gevraagd indien dat noodzakelijk is voor de therapeutische relatie. Deze bijdrage kan niet gevraagd worden bij het onthaal van de persoon. Ze mag nooit meer bedragen dan vijftien euro (geïndexeerd) per raadpleging. De indexering verloopt zoals vastgesteld in het artikel 25. Bij het vaststellen van de bijdrage van de begunstigden moet rekening worden gehouden met hun bijdrage mogelijkheden. HOOFDSTUK III. - Erkenningsprocedure
Art. 9.De aanvraag om erkenning van een dienst wordt naar de administratie verstuurd met een ter post aangetekende brief of bij de administratie afgegeven tegen ontvangstbewijs.
Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag het volgende omvatten : 1° de naam van de dienst, het adres van de maatschappelijke zetel, de adressen waar activiteiten worden uitgeoefend en het bankrekeningnummer; 2° een afschrift van de statuten van de v.z.w., zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en met de eventuele latere wijzigingen; 3° een door de Voorzitter van de raad van bestuur ondertekend document waarin de naam en de gegevens van de contactpersoon met de administratie worden vermeld;4° de lijst van de personeelsleden die werken aan de opdrachten waarvoor er erkenning wordt gevraagd en, voor elk personeelslid, een afschrift van het diploma en een attest van de werkgever waarin de uitgeoefende functie, de gepresteerde werktijd in de vereniging, de aan de opdrachten gewijde werktijd en de geboortedatum worden vermeld;5° een document waarin de opdrachten worden omschreven waarvoor de dienst de erkenning aanvraagt, met vermelding van de eventuele beperkingen inzake type van inbreuken en misdrijven die hij vraagt;6° een document waarin beschreven wordt op welke wijze de dienst zijn opdrachten uitvoert.In dat document moeten onder meer de verdeling van de taken over het personeel (de taken van elk personeelslid en de werktijd die aan deze taken wordt besteed) en de uren van de activiteiten en van de dienstpermanenties worden vermeld; 7° een plattegrond van de lokalen en een document waaruit blijkt dat de dienst de rechtmatige gebruiker van deze lokalen is. Het dossier moet getekend, gedateerd en voor oprecht en volledig verklaard woorden door de Voorzitter van de raad van bestuur.
Art. 10.Binnen de twee maanden na de ontvangst van de aanvraag om erkenning betekent de administratie de ontvankelijkheid van de aanvraag aan de dienst. Indien de aanvraag onvolledig is nodigt de administratie de dienst uit om ze binnen een maand na deze betekening aan te vullen.
Art. 11.Indien de aanvraag om erkenning ontvankelijk werd verklaard, wordt ze door de administratie onderzocht en wordt er een plaatsbezoek verricht om na te gaan of dienst voldoet aan de erkenningsvoorwaarden.
De Minister legt de aanvraag om erkenning voor aan de Adviesraad die binnen de twee maand na deze voorlegging zijn advies moet geven. De Minister kan in dringende gevallen een kortere termijn opleggen.
Art. 12.Het College doet uitspraak over de erkenning of over de voorlopige erkenning en deelt zijn beslissing ten laatste twee maanden na het geven van advies door de adviesraad aan de dienst mede.
In de beslissing tot erkenning of tot voorlopige erkenning worden vermeld : - de opdrachten voor de welke de dienst wordt erkend; - de eventuele beperkingen inzake types van overtredingen of misdrijven; - het kader van het gesubsidieerd personeel.
Een weigering van erkenning moet met een ter post aangetekende brief worden betekend.
Art. 13.Een aanvraag om hernieuwing van een erkenning moet ten laatste zes maanden voor het vervallen van de lopende erkenning worden ingediend. De aanvraag wordt ingediend volgens de modaliteiten bepaalt in het artikel 10 en omvat alle inlichtingen en documenten vermeld in dat artikel voor deze sinds de erkenning wijzigingen ondergingen. De dienst blijft erkend tot er uitspraak is gedaan over de aanvraag om hernieuwing van de herkenning volgens de procedure bepaald in de artikelen 10 tot 12.
Art. 14.Een aanvraag om wijziging van een erkenning moet voor elke wijziging aan de volgende elementen worden ingediend : - de naam van de dienst of de plaats waar de activiteiten worden uitgeoefend; - de opdrachten van de dienst en, eventueel, de beperkingen inzake type van inbreuken; - het kader van het gesubsidieerd personeel.
In elke aanvraag om wijziging van de erkenning moet het voorwerp van de wijziging verduidelijkt en gemotiveerd worden.
De administratie deelt aan de dienst mede welke elementen er voor het onderzoek van de aanvraag om wijziging van de erkenning nodig zijn. De aanvraag wordt onderzocht en afgehandeld volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen 10 tot 12.
Art. 15.Als een bepaling van het decreet betreffende de erkenning en de toekenning van subsidies aan diensten voor bijstand aan slachtoffers, aan verdachten, in vrijheid gestelde veroordeelden, ex-gedetineerden en hun naasten of van dit besluit niet langer wordt nageleefd of als de dienst niet langer al de opdrachten uitvoert waarvoor hij werd erkend, richt de administratie een gemotiveerde aangetekende brief aan de dienst waarin wordt gevraagd om zich binnen een termijn van twee maanden in order te stellen. Als er na verloop van deze termijn geen orde op zaken werd gesteld of geen wijziging van de erkenning van de dienst werd aangevraagd, stelt de administratie de wijziging of de intrekking van de erkenning aan de Minister voor.
Art. 16.Met een ter post aangetekende brief, met ontvangstbewijs, verwittigt de Minister de dienst dat er een procedure voor de intrekking of de wijziging van de erkenning werd ingezet. Vanaf de dag van deze betekening beschikt de dienst over een termijn van dertig dagen voor het indienen van een verantwoordend verslag bij de Minister. Deze laatste maakt dat verslag over aan de Adviesraad. Bij de ontvangst van dat verslag nodigt de adviesraad een afgevaardigde van de dienst uit voor een hoorzitting, indien de dienst dat wenst en binnen een termijn van één maand. De Adviesraad stelt de dag en het uur voor deze hoorzitting vast en meldt dit aan de betrokken dienst.
De persoon die door de dienst als vertegenwoordiger wordt aangewezen kan zich door een tweede zelf gekozen persoon laten vergezellen. De Adviesraad maakt zijn verslag aan de Minister over in de loop van de maand die op de hoorzitting volgt of binnen een termijn van twee maanden indien er geen hoorzitting wordt gehouden.
Art. 17.De beslissing van het College tot intrekken of wijzigen van de erkenning wordt met een ter post aangetekende brief, met ontvangstbewijs, aan de dienst betekent. Drie maanden na de betekening van een beslissing tot intrekken of wijzigen wordt de subsidiëring stopgezet of beperkt. De dienst moet bij de ontvangst van de beslissing tot intrekken van de erkenning onmiddellijk de personeelsleden, de klanten en elke betrokken persoon of instelling daarvan op de hoogte brengen. Met hun akkoord worden de klanten naar andere erkende diensten doorverwezen en worden hun individuele dossiers aan deze diensten overgemaakt.
Art. 18.Als een dienst zijn activiteiten wil stopzetten moet hij de beslissing daartoe drie maanden voor het ingaan van de stopzetting aan de Minister mededelen. Deze beslissing moet eveneens worden medegedeeld aan de personeelsleden, aan de klanten en aan elke betrokken persoon of instelling. Met hun akkoord worden de klanten naar andere erkende diensten doorverwezen en worden hun individuele dossiers aan deze diensten overgemaakt. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring
Art. 19.De subsidie voor de personeelskosten van het erkende team wordt berekend op basis van de barema's zoals vastgesteld in de bijlage I NM van het besluit van 18 oktober 2001 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie houdende uitvoering van het decreet van 12 juli 2001 van de Franse Gemeenschapscommissie tot wijziging van diverse wetgevingen betreffende de subsidies aan de sectoren gezondheidszorg en bijstand aan personen en betreffende de wijziging van diverse besluiten betreffende de sectoren bijstand aan personen, gezondheidszorg, gehandicapten en socio-professionele inschakeling.
De subsidie omvat de patronale lasten en andere voordelen, zoals vastgesteld in de bijlage V NM van hetzelfde besluit op basis van de anciënniteit vastgesteld in de bijlage IV NM van hetzelfde besluit.
De barema's voor de diverse functies worden in de bijlage II NM van hetzelfde besluit vastgesteld.
De gesubsidieerde functies worden vastgesteld in het artikel 4 van dit besluit.
Art. 20.De subsidies voor bezoldigingen zijn aan de index gekoppeld volgens de regels die gelden voor de bezoldigingen in het openbaar ambt.
Art. 21.Het percentage van de personeelskosten dat in aanmerking komt voor de berekening van de subsidies die toegekend worden voor de voortdurende vorming van de werknemers wordt op één percent vastgesteld. Deze subsidie wordt enkel toegekend na het indienen van een jaarlijks vormingsplan waarin rekening wordt gehouden met alle gesubsidieerde werknemers of met deze die in aanmerking komen voor het voldoen aan de in het artikel 3 bedoelde normen. Dit vormingsplan wordt elk jaar ten laatste op 15 januari voor advies aan de administratie voorgelegd, na het verkrijgen van een gunstig advies vanwege de afgevaardigden van de werknemers.
Art. 22.§ 1. De arbeidsduur die in aanmerking komt voor de berekening van de subsidies voor bezoldigingen en voor de berekening van de compenserende aanwervingen wordt vastgesteld op 38 uren per week, uitgedrukt in voltijdse equivalenten. § 2. Deze arbeidsduur wordt tot 32 uur beperkt voor werknemers van 55 jaar en ouder, tot 34 uur voor deze van 50 tot 55 jaar en tot 36 uur voor deze van 45 tot 50 jaar.
Art. 23.§ 1. De administratie stelt voor 31 januari van elk jaar het jaarlijks aantal uren arbeidsduurverkorting vast dat voor de sector bijstand aan slachtoffers, aan verdachten, in vrijheid gestelde veroordeelden, ex-gedetineerden en hun naasten wordt toegekend, in functie van de door de werknemers bereikte leeftijd op 31 december van het vorige jaar. § 2. De subsidie wordt berekend door het aantal in § 1 bedoelde uren te vermenigvuldigen met een forfaitair uurbedrag dat op 1 januari 2004 op 21,04 euro bedraagt en aan de index wordt gekoppeld. De aldus berekende subsidie wordt toegekend om de op de arbeidsduurverkorting volgende compenserende aanwervingen mogelijk te maken. § 3. Deze subsidie wordt ten laatste op 31 maart van elk jaar uitbetaald aan het Sociaal Fonds of aan de V.Z.W. die daartoe door de sociale gesprekspartners van de sector werden aangewezen. Ze beheren de verdeling van de onder § 2 bedoelde arbeidsplaatsen en fianciële middelen over de erkende diensten op basis van een met het College gesloten overeenkomst. § 4. De werknemers die krachtens artikel 23, § 2, van een arbeidsduurverkorting genieten kunnen enkel in aanmerking komen voor de als compenserende aanwerving toegekende uren tot aan het bereiken van het aantal uren dat overeenstemt met de werktijd van een voltijdse werknemer uit hun leeftijdscategorie. § 5. De verantwoordingsstukken voor de aanwending van de subsidie en een activiteiten verslag waarin de naleving van de met het College gesloten overeenkomst wordt aangetoond, moeten tegen 30 april van het volgende jaar worden voorgelegd.
Art. 24.Voor de werkingskosten worden, aan de index gekoppelde, subsidies van 12.000 euro voor het minimum team en van 1.000 euro voor elk bijkomend gesubventioneerd personeelslid toegekend.
Art. 25.De subsidies bedoeld in de artikelen 23, § 2, en 24 worden elk jaar op 1 januari aangepast door toepassing van de volgende berekening : basisbedrag x gezondheidsindex van december van het vorig jaar gezondheidsindex van december 2004
Art. 26.1° De dienst maakt aan de administratie alle verantwoordingsstukken over die nodig zijn voor de controle op de aanwending van de subsidies. 2° De afschriften van diploma's, de werkgeversattesten met vermelding van de uitgeoefende functie, van de gepresteerde werktijd in de vereniging en van de aan de opdrachten gewijde werktijd, de geboortedatabewijzen en de attesten die de anciënniteit van de gesubsidieerde werknemers verantwoorden, moeten binnen de 15 dagen volgend op de aanwerving van de werknemers aan de administratie worden overgemaakt.3° Van de verantwoordingsstukken beantwoordend aan de presentatie-instructies van de administratie, de resultatenrekening en de balans van de vzw en het activiteitenverslag van de dienst worden ten laatste tegen 30 april twee exemplaren aan de administratie overgemaakt. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen
Art. 27.Het College stelt het kader van het gesubsidieerd personeel van de erkende diensten vast krachtens het artikel 18 van het decreet van 4 december 2003 van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning en de toekenning van subsidies aan diensten voor bijstand aan slachtoffers, aan verdachten, in vrijheid gestelde veroordeelden, ex-gedetineerden en hun naasten.
Art. 28.Het decreet van 4 december 2003 van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning en de toekenning van subsidies aan diensten voor bijstand aan slachtoffers, aan verdachten, in vrijheid gestelde veroordeelden, ex-gedetineerden en hun naasten treedt in werking op 1 juli 2005.
Art. 29.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2005.
Art. 30.Het Lid van het College bevoegd voor Sociale Actie en Gezin wordt met de uitvoering van dit besluit belast.
Brussel, 14 juli 2005.
Voor het College van de Franse Gemeenschapscommissie : E. KIR, Lid van het College bevoegd voor Sociale Actie, Gezin en Sport B. CEREXHE, Voorzitter van het College.