gepubliceerd op 18 juni 1998
Wijziging aan de Grondwet (2)
17 JUNI 1998. - Wijziging aan de Grondwet (1) (2)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben, in de door artikel 195 van de Grondwet bepaalde voorwaarden, aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : Enig artikel. Artikel 125 van de Grondwet wordt vervangen als volgt : «
Art. 125.- De leden van een Gemeenschaps- of Gewestregering worden voor misdrijven die zij in de uitoefening van hun ambt mochten hebben gepleegd, uitsluitend berecht door het hof van beroep. Hetzelfde geldt voor misdrijven die de leden van een Gemeenschaps- of Gewestregering buiten de uitoefening van hun ambt mochten hebben gepleegd en waarvoor zij worden berecht tijdens hun ambtstermijn. De artikelen 120 en 59 zijn in voorkomend geval niet van toepassing.
De wet bepaalt op welke wijze tegen hen in rechte wordt opgetreden, zowel bij de vervolging als bij de berechting.
De wet wijst het bevoegde hof van beroep aan, dat in algemene vergadering zitting houdt, en bepaalt de samenstelling ervan. Tegen de arresten van het hof van beroep is beroep mogelijk bij het Hof van Cassatie, in verenigde kamers, dat niet in de beoordeling van de zaken zelf treedt.
De vervolging in strafzaken van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering kan enkel worden ingesteld en geleid door het openbaar ministerie bij het bevoegde hof van beroep.
Voor elke vordering tot regeling van de rechtspleging, voor elke rechtstreekse dagvaarding voor het hof van beroep en, behalve bij ontdekking op heterdaad, voor elke aanhouding is het verlof van de Gemeenschaps- of Gewestraad, ieder wat hem betreft, vereist.
De wet bepaalt de procedure die moet worden gevolgd indien de artikelen 103 en 125 beide van toepassing zijn, evenals in geval van dubbele toepassing van artikel 125.
Aan een overeenkomstig het eerste lid veroordeeld lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering kan geen genade worden verleend dan op verzoek van de betrokken Gemeenschaps- of Gewestraad.
De wet bepaalt in welke gevallen en volgens welke regels de benadeelde partijen een burgerlijke rechtsvordering kunnen instellen.
De wetten bedoeld in dit artikel moeten worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
Overgangsbepaling Dit artikel is niet van toepassing op feiten waarvoor daden van opsporing werden verricht en op vervolgingen ingesteld vóór de inwerkingtreding van de wet tot uitvoering ervan.
Hiervoor geldt de volgende regeling : de Gemeenschaps- en de Gewestraden hebben het recht de leden van hun Regering in beschuldiging te stellen en hen te brengen voor het Hof van Cassatie.
Dit alleen is bevoegd om hen te berechten, in verenigde kamers, in de gevallen en met toepassing van de straffen die in de strafwetten zijn bepaald. De bijzondere wet van 28 februari 1997 houdende tijdelijke en gedeeltelijke uitvoering van artikel 125 van de Grondwet blijft terzake gelden. » Kondigen deze bepaling af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 17 juni 1998.
ALBERT Van koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Binnenlandse Zaken, L. TOBBACK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS
(1) Verklaring tot herziening van de Grondwet ( van 12 april 1995).(2) Gewone zitting 1997-1998. Senaat.
Parlementaire Stukken. - Voorstel en toelichting, nr. 1-899/1. - Amendement, nr. 1-899/2. - Verslag, nr. 1-899/3. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1-899/4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-899/5.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 11 juni 1998.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire Stukken. - Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 1599/1. - Verslag, nr. 1599/2. - Amendement, nr. 1599/3. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering, nr. 1599/4.
Parlementaire Handelingen - Bespreking en aanneming. Vergadering van 16 juni 1998