Etaamb.openjustice.be
Wet van 29 januari 2022
gepubliceerd op 20 mei 2022

Wet houdende instemming met het Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen, gedaan te Santiago de Compostella op 25 maart 2015 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2022031260
pub.
20/05/2022
prom.
29/01/2022
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

29 JANUARI 2022. - Wet houdende instemming met het Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen, gedaan te Santiago de Compostella op 25 maart 2015 (1)(2)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen, gedaan te Santiago de Compostella op 25 maart 2015, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 29 januari 2022.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, S. WILMES De Minister van Volksgezondheid, F. VANDENBROUCKE De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be): Stukken: 55-2173.

Integraal verslag: 12/10/2021. (2) Gebonden Staten

Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen Preambule De lidstaten van de Raad van Europa en de andere staten die dit verdrag hebben ondertekend, Indachtig de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is afgekondigd en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (1950, ETS nr.5);

Indachtig het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde: Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (1997, ETS nr. 164) en het aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde betreffende orgaan- en weefseltransplantatie van menselijke herkomst (2002, ETS nr. 186);

Indachtig het aanvullend Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad (2000) en het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel (2005, CETS nr. 197);

Overwegend dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden;

Overwegend dat de handel in menselijke organen een aanslag is op de menselijke waardigheid en het recht op leven, en een ernstig gevaar vormt voor de volksgezondheid;

Vastberaden om significant bij te dragen aan de uitroeiing van de handel in menselijke organen door de invoering van nieuwe strafbare feiten ter aanvulling van de bestaande internationale rechtsinstrumenten op het gebied van mensenhandel met als doel het wegnemen van organen;

Overwegend dat het doel van dit verdrag is het voorkomen en bestrijden van de handel in menselijke organen en dat de bepalingen van het verdrag inzake het materieel strafrecht overeenkomstig dat doel en het proportionaliteitsbeginsel ten uitvoer moeten worden gelegd;

Erkennend dat een nauwe internationale samenwerking tussen lidstaten en niet-lidstaten van de Raad van Europa moet worden aangemoedigd om de wereldwijde bedreiging gevormd door de handel in menselijke organen efficiënt aan te pakken.

Zijn het volgende overeengekomen: HOOFDSTUK I. - Doelstellingen, toepassingsgebied en begripsomschrijvingen

Artikel 1.Doelstellingen 1. De doelstellingen van dit verdrag zijn: a.het voorkomen en bestrijden van de handel in menselijke organen door in de strafbaarstelling van bepaalde handelingen te voorzien; b. het beschermen van de rechten van de slachtoffers van de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten;c. het bevorderen van de nationale en internationale samenwerking in de bestrijding van de handel in menselijke organen.2. Met het oog op een doeltreffende uitvoering van de bepalingen door de partijen, wordt bij dit verdrag een specifiek toezichtsmechanisme ingesteld.

Art. 2.Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen 1. Dit verdrag is van toepassing op de handel in menselijke organen met het oog op transplantatie of andere doeleinden, en andere vormen van illegaal wegnemen en illegaal inplanten van organen.2. Voor de toepassing van dit verdrag wordt verstaan onder: - "handel in menselijke organen": enige illegale activiteit in verband met menselijke organen zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, en de artikelen 5, 7, 8 en 9 van dit verdrag; - "menselijk orgaan": een gedifferentieerd deel van het menselijk lichaam, dat is opgebouwd uit verschillende weefsels en zijn structuur, vascularisatie en vermogen om met een aanzienlijke autonomie fysiologische functies te ontwikkelen, behoudt; een deel van een orgaan wordt ook als orgaan beschouwd als het als functie heeft in het menselijk lichaam te worden gebruikt voor dezelfde doeleinden als die van het gehele orgaan, met behoud van de vereisten inzake structuur en vascularisatie.

Art. 3.Beginsel van non-discriminatie De uitvoering van de bepalingen van dit verdrag door de partijen, met name het genot van maatregelen ter bescherming van de rechten van slachtoffers, wordt gewaarborgd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, leeftijd, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, seksuele geaardheid, gezondheid, handicap of enige andere status. HOOFDSTUK II. - Materieel strafrecht

Art. 4.Illegaal wegnemen van menselijke organen 1. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om het wegnemen van menselijke organen van levende of overleden donoren strafbaar te stellen krachtens haar nationale recht indien de handeling opzettelijk is gepleegd: a.indien het wegnemen gebeurt zonder de vrije, geïnformeerde en specifieke toestemming van de levende of overleden donor, of ingeval de donor is overleden, indien het wegnemen niet is toegestaan overeenkomstig het nationale recht; b. indien, in ruil voor het wegnemen van organen, de levende donor of een derde een profijt of een vergelijkbaar voordeel werd aangeboden of heeft verkregen;c. indien, in ruil voor het wegnemen van organen bij een overleden donor, een derde een profijt of een vergelijkbaar voordeel werd aangeboden of heeft verkregen.2. Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van de ondertekening of de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, door middel van een verklaring gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa, verklaren dat hij of zij zich het recht voorbehoudt om het eerste lid, punt a, van dit artikel niet toe te passen op het wegnemen van menselijke organen bij levende donoren, in uitzonderlijke gevallen en overeenkomstig de relevante waarborgen of bepalingen inzake de toestemming krachtens het nationale recht.Elk voorbehoud dat overeenkomstig dit lid wordt gemaakt, dient een korte uiteenzetting van het relevante nationale recht te bevatten. 3. Voor de toepassing van het eerste lid, punten b en c, wordt onder de uitdrukking "een profijt of een vergelijkbaar voordeel" geen enkele vergoeding verstaan van de inkomstenderving en enige andere verantwoorde uitgaven die voortvloeien uit het wegnemen of de medische onderzoeken ter zake, noch de vergoeding van enige schade die niet inherent is aan het wegnemen van organen.4. Elke partij moet overwegen de wetgevende of andere maatregelen te nemen die nodig zijn om het wegnemen van menselijke organen van levende of overleden donoren strafbaar te stellen krachtens haar nationale recht indien het wegnemen is gebeurd buiten haar nationale transplantatiesysteem of wanneer het wegnemen is gebeurd in strijd is met de wezenlijke beginselen van de nationale wetten of regelgevingen inzake transplantatie.Indien een partij feiten overeenkomstig deze bepaling strafbaar stelt, stelt zij tevens alles in het werk om de artikelen 9 tot 22 op die strafbare feiten toe te passen.

Art. 5.Gebruik van illegaal weggenomen organen met het oog op inplanting of andere doeleinden dan inplanting Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om het gebruik van ongeoorloofd weggenomen organen, zoals beschreven in artikel 4, eerste lid, met het oog op inplanting of andere doeleinden dan inplanting strafbaar te stellen krachtens haar nationale recht indien de handeling opzettelijk is gepleegd.

Art. 6.Inplanting van organen buiten het nationale transplantatiesysteem of in strijd met de wezenlijke beginselen van de nationale wetten inzake transplantatie Elke partij moet overwegen de wetgevende of andere maatregelen te nemen die nodig zijn om de inplanting van menselijke organen van levende of overleden donoren strafbaar te stellen krachtens haar nationale recht indien de handeling opzettelijk is gepleegd en indien de inplanting is gebeurd buiten haar nationale transplantatiesysteem of wanneer de inplanting in strijd is met de wezenlijke beginselen van de nationale wetten of regelgevingen inzake transplantatie. Indien een partij feiten overeenkomstig deze bepaling strafbaar stelt, stelt zij tevens alles in het werk om de artikelen 9 tot 22 op die strafbare feiten toe te passen.

Art. 7.Illegale benadering en werving, aanbod van en verzoek om onterechte voordelen 1. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de benadering en de werving van een donor of van een ontvanger van organen met het oog op een profijt of een vergelijkbaar voordeel voor de benaderende of wervende persoon of voor een derde strafbaar te stellen krachtens haar nationale recht indien de handeling opzettelijk is gepleegd.2. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de belofte, het aanbod of de overhandiging, rechtstreeks of onrechtstreeks, door enige persoon van een onterecht voordeel aan gezondheidswerkers, ambtenaren of personen die in eender welke hoedanigheid bij een entiteit in de private sector werkzaam zijn of die entiteit leiden, opdat die personen overgaan tot het wegnemen of het inplanten van een menselijk orgaan of een dergelijke handeling vergemakkelijken, strafbaar te stellen krachtens haar nationale recht indien de handeling opzettelijk is gepleegd en indien een dergelijke wegneming of inplanting is gebeurd in de omstandigheden zoals beschreven in artikel 4, eerste lid, of artikel 5 en, in voorkomend geval, artikel 4, vierde lid, of artikel 6.3. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om het feit dat gezondheidswerkers, ambtenaren of personen die in eender welke hoedanigheid bij een entiteit in de private sector werkzaam zijn of die entiteit leiden een onterecht voordeel vragen of ontvangen opdat die personen overgaan tot het wegnemen of het inplanten van een menselijk orgaan of een dergelijke handeling vergemakkelijken, strafbaar te stellen krachtens haar nationale recht indien de handeling opzettelijk is gepleegd en indien een dergelijke wegneming of inplanting is gebeurd in de omstandigheden zoals beschreven in artikel 4, eerste lid, of artikel 5 en, in voorkomend geval, artikel 4, vierde lid, of artikel 6.

Art. 8.Voorbereiding, preservatie, opslag, vervoer, overbrenging, ontvangst, invoer en uitvoer van ongeoorloofd weggenomen menselijke organen Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de volgende feiten strafbaar te stellen krachtens haar nationale recht indien de handeling opzettelijk is gepleegd: a. de voorbereiding, de preservatie en de opslag van illegaal weggenomen menselijke organen zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, en, in voorkomend geval, artikel 4, vierde lid;b. het vervoer, de overbrenging, de ontvangst, de invoer en de uitvoer van illegaal weggenomen menselijke organen zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, en, in voorkomend geval, artikel 4, vierde lid.

Art. 9.Medeplichtigheid en poging tot strafbaar feit 1. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om enige medeplichtigheid met het oog op het plegen van een in overeenstemming met dit verdrag omschreven strafbaar feit strafbaar te stellen indien zulks opzettelijk geschiedt.2. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de opzettelijke poging tot het plegen van een in overeenstemming met dit verdrag omschreven strafbaar feit strafbaar te stellen.3. Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van de ondertekening of de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, door middel van een verklaring gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa, verklaren dat hij of zij zich het recht voorbehoudt het tweede lid niet, of slechts in specifieke gevallen of omstandigheden, toe te passen op de overeenkomstig de artikelen 7 en 8 omschreven strafbare feiten.

Art. 10.Rechtsmacht 1. Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig kunnen zijn om haar rechtsmacht te vestigen met betrekking tot een in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit, wanneer het strafbaar feit is gepleegd: a.op haar grondgebied; of b. aan boord van een vaartuig dat onder de vlag van deze partij vaart; of c. aan boord van een luchtvaartuig dat krachtens de wetgeving van die partij is geregistreerd;of d. door een van haar onderdanen;of e. door een persoon die op haar grondgebied zijn of haar gewone verblijfplaats heeft.2. Elke partij streeft ernaar de wetgevende of andere maatregelen te nemen die nodig zijn om haar rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de in overeenstemming met dit verdrag omschreven strafbare feiten wanneer het strafbaar feit is gepleegd tegen een van haar onderdanen of een persoon die zijn of haar gewone verblijfplaats op haar grondgebied heeft.3. Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van de ondertekening of de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, door middel van een verklaring gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa, verklaren dat hij of zij zich het recht voorbehoudt de in het eerste lid van dit artikel, punten d en e, omschreven bevoegdheidsregels niet, of slechts in specifieke gevallen of omstandigheden, toe te passen.4. Voor de vervolging van de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten neemt iedere partij de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de vestiging van haar rechtsmacht uit hoofde van het eerste lid van dit artikel, punten d en e, niet afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat vervolging slechts kan worden ingesteld na een klacht van het slachtoffer of een aangifte door de staat van de plaats waar het feit is gepleegd.5. Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van de ondertekening of de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, door middel van een verklaring gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa, verklaren dat hij of zij zich het recht voorbehoudt het vierde lid van dit artikel niet, of slechts in specifieke gevallen, toe te passen.6. Elke partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om haar rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten, wanneer de vermoedelijke dader zich op haar grondgebied bevindt en zij die persoon niet kan uitleveren aan een andere staat, uitsluitend op grond van diens nationaliteit.7. Wanneer meer dan een partij rechtsmacht opeist met betrekking tot een vermoedelijk in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit, plegen de betrokken partijen, wanneer dat passend is, overleg teneinde te bepalen wiens rechtsmacht het meest geëigend is ten behoeve van strafvervolging.8. Onverminderd de algemene regels van het internationaal recht sluit dit verdrag geen enkele rechtsmacht in strafzaken uit die een partij conform haar nationale recht uitoefent.

Art. 11.Aansprakelijkheid van rechtspersonen 1. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor een in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit, wanneer dit te zijner voordeel wordt gepleegd door een natuurlijke persoon, individueel handelend of als lid van een orgaan van de rechtspersoon, die binnen die rechtspersoon een leidinggevende functie vervult die gebaseerd is op: a.een bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen; b. een bevoegdheid om in naam van de rechtspersoon beslissingen te nemen;c. een bevoegdheid om controle binnen de rechtspersoon uit te oefenen.2. Afgezien van de reeds in het eerste lid van dit artikel voorziene gevallen, neemt elke partij de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld, wanneer het gebrek aan toezicht of controle van de zijde van een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid het plegen van een in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit ten voordele van genoemde rechtspersoon door een aan diens gezag onderworpen natuurlijke persoon mogelijk heeft gemaakt.3. Met inachtneming van de rechtsbeginselen van de partij, kan deze aansprakelijkheid van een rechtspersoon strafrechtelijk, burgerrechtelijk of bestuursrechtelijk zijn.4. Deze aansprakelijkheid geldt onverminderd de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen die het strafbare feit hebben gepleegd.

Art. 12.Sancties en maatregelen 1. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat op de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen worden gesteld.Deze straffen omvatten, voor de overeenkomstig artikel 4, eerste lid, en in voorkomend geval, artikel 5 en de artikelen 7 tot 9 strafbaar gestelde feiten indien zij door natuurlijke personen worden gepleegd, straffen die vrijheidsbeneming meebrengen en tot uitlevering kunnen leiden. 2. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat op de overeenkomstig artikel 11 aansprakelijk gestelde rechtspersonen doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen worden gesteld, waaronder geldboeten van strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke aard, en eventueel andere maatregelen zoals: a.een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van een handelsactiviteit; b. een plaatsing onder gerechtelijke bewaking;c. een gerechtelijke ontbinding.3. Elke partij neemt de wetgevende en anderen maatregelen die nodig zijn om: a.de inbeslagneming en de verbeurdverklaring mogelijk te maken van de opbrengsten van de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten, of van de goederen met eenzelfde waarde als die opbrengsten; b. de tijdelijke of definitieve sluiting mogelijk te maken van enige inrichting gebruikt voor het plegen van een in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit, zulks onverminderd de rechten van derden te goeder trouw, of de dader van dat strafbaar feit, overeenkomstig de relevante bepalingen van het nationale recht, tijdelijk of definitief, te verbieden een beroepsactiviteit uit te oefenen die verband houdt met het plegen van een van de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feiten.

Art. 13.Verzwarende omstandigheden Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de volgende omstandigheden overeenkomstig de relevante bepalingen van het nationale recht worden beschouwd als verzwarende omstandigheden bij de strafbepaling voor de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten, voor zover zij nog geen constitutief bestanddeel van het strafbaar feit uitmaken: a. het strafbaar feit heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer of heeft ernstige schade berokkend aan zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid;b. het strafbaar feit werd gepleegd door een persoon die misbruik maakt van zijn positie;c. het strafbaar feit werd gepleegd in het kader van een criminele organisatie;d. de dader werd reeds veroordeeld wegens een in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit;e. het strafbaar feit werd gepleegd ten aanzien van een kind of van enige andere bijzonder kwetsbare persoon.

Art. 14.Eerdere veroordelingen Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om te voorzien in de mogelijkheid om bij het bepalen van de straf rekening te houden met onherroepelijke veroordelingen uitgesproken in een andere partij met betrekking tot in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten. HOOFDSTUK III. - Procedureel strafrecht

Art. 15.Invoering en voortzetting van de procedure Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de onderzoeken of de vervolgingen met betrekking tot de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten niet afhankelijk worden gesteld van een klacht en de procedure kan worden voortgezet, zelfs indien de klacht wordt ingetrokken.

Art. 16.Strafrechtelijke onderzoeken Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om, overeenkomstig de beginselen van haar nationale recht, doeltreffende strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen met betrekking tot de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten te waarborgen.

Art. 17.Internationale samenwerking 1. De partijen werken, overeenkomstig de bepalingen van dit verdrag en met toepassing van de toepasselijke relevante internationale en regionale instrumenten, de regelingen op basis van uniforme of wederkerige wetgevingen en overeenkomstig hun nationale recht, in zo ruim mogelijke mate samen ten behoeve van de onderzoeken en de procedures betreffende in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten, daaronder begrepen door middel van maatregelen van inbeslagneming en verbeurdverklaring.2. De partijen werken in zo ruim mogelijke mate samen overeenkomstig de toepasselijke en relevante internationale, regionale en bilaterale verdragen inzake uitlevering en wederzijdse rechtshulp in strafzaken met betrekking tot de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten.3. Indien een partij die de uitlevering of de wederzijdse rechtshulp in strafzaken afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering of wederzijdse rechtshulp in strafzaken ontvangt van een partij waarmee zij geen dergelijk verdrag heeft gesloten, kan zij conform de verplichtingen die uit het internationale recht voortvloeien en onverminderd de voorwaarden waarin in het nationale recht van de aangezochte partij is voorzien, dit verdrag beschouwen als wettelijke basis voor de uitlevering of de wederzijdse rechtshulp in strafzaken met betrekking tot de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten. HOOFDSTUK IV. - Beschermingsmaatregelen

Art. 18.Bescherming van de slachtoffers Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de rechten en de belangen van de slachtoffers van een in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit te beschermen, inzonderheid door: a. erop toe te zien dat de slachtoffers toegang hebben tot de informatie die relevant is voor hun zaak en die nodig is voor de bescherming van hun gezondheid en andere betrokken rechten;b. de slachtoffers bij te staan bij hun lichamelijk, psychologisch en sociaal herstel;c. in haar nationale recht erin te voorzien dat de slachtoffers recht hebben op een schadeloosstelling van de daders van strafbare feiten.

Art. 19.Statuut van de slachtoffers in de strafrechtelijke procedures 1. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de rechten en de belangen van de slachtoffers te beschermen in alle fasen van strafrechtelijke onderzoeken en procedures, inzonderheid door: a.hen in kennis te stellen van hun rechten, de beschikbare diensten en, op hun verzoek, het gevolg dat aan hun klacht werd gegeven, de in aanmerking genomen tenlastelegging, de stand van de strafrechtelijkeprocedure - tenzij die kennisgeving in uitzonderlijke gevallen het goede verloop van de zaak kan schaden - en hun rol daarin, alsmede de uitkomst van de zaak waarbij zij betrokken zijn; b. hen in de gelegenheid te stellen, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht, te worden gehoord, bewijzen aan te dragen en de wijze te kiezen waarop hun opvattingen, behoeften en punten van zorg kenbaar worden gemaakt, rechtstreeks of via een tussenpersoon, en in aanmerking worden genomen;c. hen te voorzien van passende ondersteuning zodat hun rechten en belangen naar behoren kenbaar worden gemaakt en in aanmerking worden genomen;d. effectieve maatregelen te treffen om hen en hun familie te beschermen tegen intimidatie en represailles.2. Elke partij zorgt ervoor dat de slachtoffers vanaf hun eerste contact met de bevoegde autoriteiten toegang hebben tot informatie betreffende de relevante gerechtelijke en bestuurlijke procedures.3. Elke partij ziet erop toe dat de slachtoffers die partij zijn bij de strafrechtelijke procedures overeenkomstig het nationale recht toegang hebben tot enige rechtsbijstand, die indien gerechtvaardigd kosteloos wordt toegekend.4. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de slachtoffers van een in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gesteld feit gepleegd op het grondgebied van een andere partij dan de partij op het grondgebied waarvan zij wonen, klacht kunnen indienen bij de bevoegde autoriteiten van de staat waarin zij wonen.5. Elke partij waarborgt, door middel van wetgevende of andere maatregelen, in overeenstemming met de voorwaarden voorzien in haar nationale recht, dat elke groep, stichting, vereniging of gouvernementele of niet-gouvernementele organisatie de mogelijkheid heeft de slachtoffers met hun toestemming bij te staan en/of te ondersteunen tijdens het strafproces met betrekking tot de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten.

Art. 20.Bescherming van de getuigen 1. Elke partij neemt, overeenkomstig de middelen te harer beschikking en in overeenstemming met de voorwaarden voorzien in haar nationale recht, passende maatregelen om een doeltreffende bescherming te bieden tegen mogelijke represailles of intimidatie ten aanzien van de getuigen in strafrechtelijke procedures die een verklaring afleggen met betrekking tot de in overeenstemming met dit verdrag strafbaar gestelde feiten en, in voorkomend geval, ten aanzien van hun familie en andere naasten.2. Het eerste lid van dit artikel is eveneens van toepassing op de slachtoffers wanneer zij getuige zijn. HOOFDSTUK V. - Voorzorgsmaatregelen

Art. 21.Maatregelen op nationaal niveau 1. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om het volgende te waarborgen: a het bestaan van een transparant nationaal systeem voor de transplantatie van menselijke organen;b. een eerlijke toegang tot de transplantatiediensten voor de patiënten;c. de verzameling, de analyse en de uitwisseling van informatie met betrekking tot de in dit verdrag bedoelde strafbare feiten, in samenwerking met alle relevante autoriteiten.2. Teneinde de handel in menselijke organen te voorkomen en te bestrijden, neemt elke partij in voorkomend geval maatregelen om: a de gezondheidswerkers en de betrokken personeelsleden te informeren over het voorkomen of bestrijden van de handel in menselijke organen, of hun vorming te versterken;b. campagnes te organiseren om het publiek bewust te maken omtrent de onwettigheid en de gevaren van de handel in menselijke organen.3. Elke partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om reclame omtrent de behoefte aan menselijke organen, of de beschikbaarheid ervan, met het oogmerk een profijt of een vergelijkbaar voordeel te bieden of na te streven, te verbieden.

Art. 22.Maatregelen op internationaal niveau De partijen werken in zo ruim mogelijke mate samen om de handel in menselijke organen te voorkomen. Zij zijn inzonderheid ermee belast: a. aan het Comité van de Partijen, op diens verzoek, verslag uit te brengen over het aantal gevallen van handel in menselijke organen op hun respectievelijke grondgebied;b. een nationaal aanspreekpunt aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor de uitwisseling van informatie over de handel in menselijke organen. HOOFDSTUK VI. - Mechanisme voor toezicht

Art. 23.Comité van de Partijen 1. Het Comité van de Partijen is samengesteld uit vertegenwoordigers van de partijen bij het verdrag.2. Het Comité van de Partijen wordt bijeengeroepen door de secretaris-generaal van de Raad van Europa.De eerste vergadering vindt plaats binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag nadat de tiende ondertekenaar het verdrag heeft bekrachtigd. Daarna komt het bijeen telkens wanneer minstens een derde van de partijen of de secretaris-generaal daarom verzoekt. 3. Het Comité van de Partijen stelt zijn eigen reglement van orde vast.4. Het secretariaat van de Raad van Europa staat het Comité van de Partijen bij tijdens de uitoefening van zijn functies.5. Een verdragsluitende partij die geen lid is van de Raad van Europa draagt bij in de financiering van het Comité van de Partijen overeenkomstig de door het Comité van Ministers te bepalen nadere regels, na overleg met die partij.

Art. 24.Andere vertegenwoordigers 1. De Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, het Europees Comité voor Strafrechtelijke Vraagstukken (CDPC), alsook de andere bevoegde intergouvernementele of wetenschappelijke comités van de Raad van Europa, wijzen elk een vertegenwoordiger aan bij het Comité van de Partijen teneinde bij te dragen aan een multisectorale en multidisciplinaire aanpak.2. Het Comité van Ministers kan andere organen van de Raad van Europa verzoeken een vertegenwoordiger bij het Comité van de Partijen aan te wijzen, na overleg met het Comité.3. Vertegenwoordigers van relevante internationale organen kunnen als waarnemer worden toegelaten bij het Comité van de Partijen overeenkomstig de procedure die voortvloeit uit de relevante regels van de Raad van Europa.4. Vertegenwoordigers van relevante officiële organen van de partijen kunnen als waarnemer worden toegelaten bij het Comité van de Partijen overeenkomstig de procedure die voortvloeit uit de relevante regels van de Raad van Europa.5. Vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, en inzonderheid niet-gouvernementele organisaties, kunnen als waarnemer worden toegelaten bij het Comité van de Partijen overeenkomstig de procedure die voortvloeit uit de relevante regels van de Raad van Europa.6. Een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende sectoren en disciplines moet worden gewaarborgd bij de benoeming van de vertegenwoordigers overeenkomstig het tweede tot vijfde lid van dit artikel.7. De overeenkomstig bovenstaande leden 1 tot 5 aangewezen vertegenwoordigers nemen zonder stemrecht deel aan de vergaderingen van het Comité van de Partijen.

Art. 25.Taken van het Comité van de Partijen 1. Het Comité van de Partijen houdt toezicht op de toepassing van dit verdrag.. Het reglement van orde van het Comité van de Partijen omschrijft de evaluatieprocedure voor de uitvoering van het verdrag, waarbij een multisectorale en multidisciplinaire aanpak wordt gehanteerd. 2. Het Comité van de Partijen bevordert eveneens de verzameling, de analyse en de uitwisseling van informatie, ervaringen en goede handelwijzen tussen de staten met het oogmerk hun vermogen te versterken om de handel in menselijke organen te voorkomen en bestrijden.Het Comité kan rekenen op de competentie van andere relevante comités en organen van de Raad van Europa. 3. Het Comité van de Partijen is in voorkomend geval eveneens ermee belast: a.het daadwerkelijke gebruik en de uitvoering van dit verdrag te bevorderen, inzonderheid door mogelijke problemen en de weerslag van enige verklaring of enig voorbehoud jegens dit verdrag te identificeren; b. een advies over enige vraag betreffende de toepassing van dit verdrag te formuleren en de uitwisseling van informatie over de belangrijke juridische, politieke of technische ontwikkelingen te bevorderen;c. specifieke aanbevelingen aan de partijen te richten met betrekking tot de uitvoering van dit verdrag.4. Het Europees Comité voor Strafrechtelijke Vraagstukken (CDPC) wordt regelmatig geïnformeerd over de in het eerste tot derde lid van dit artikel vermelde activiteiten. HOOFDSTUK VII. - Verhouding tot andere internationale instrumenten

Art. 26.Verhouding tot andere internationale instrumenten 1. Dit verdrag laat de rechten en verplichtingen onverlet die voortvloeien uit de bepalingen van andere internationale instrumenten waarbij de partijen bij dit verdrag partij zijn of zullen worden en die bepalingen bevatten over aangelegenheden waarop dit verdrag van toepassing is.2. De partijen bij het verdrag kunnen onderling bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten betreffende in dit verdrag geregelde aangelegenheden teneinde de bepalingen ervan aan te vullen of te versterken of de toepassing van de erin gehuldigde beginselen te vergemakkelijken. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingen van het verdrag

Art. 27.Wijzigingen 1. Elk voorstel tot wijziging van dit verdrag dat door een partij wordt ingediend, wordt meegedeeld aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa en door hem of haar toegezonden aan de lidstaten van de Raad van Europa, de staten die het statuut van waarnemer bij de Raad van Europa hebben, de Europese Unie en elke staat die is uitgenodigd dit verdrag te ondertekenen.2. Elke door een partij voorgestelde wijziging wordt meegedeeld aan het Europees Comité voor Strafrechtelijke Vraagstukken (CDPC), alsook aan de andere bevoegde intergouvernementele of wetenschappelijke comités van de Raad van Europa, die hun oordeel over de voorgestelde wijziging voorleggen aan het Comité van de Partijen.3. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa onderzoekt de voorgestelde wijziging en het door het Comité van de Partijen voorgelegde oordeel en kan, na raadpleging van de partijen bij dit verdrag die geen lid zijn van de Raad van Europa, de wijziging aannemen bij meerderheid van de stemmen zoals bedoeld in artikel 20, punt d, van het Statuut van de Raad van Europa.4. De tekst van elke wijziging aangenomen door het Comité van Ministers overeenkomstig het derde lid van dit artikel wordt toegezonden aan de partijen voor aanvaarding.5. Iedere overeenkomstig het derde lid van dit artikel aangenomen wijziging treedt in werking op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een tijdvak van een maand na de datum waarop alle partijen de secretaris-generaal hebben medegedeeld dat zij haar hebben aanvaard. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 28.Ondertekening en inwerkingtreding 1. Dit verdrag staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa, de Europese Unie en de niet-lidstaten die het statuut van waarnemer bij de Raad van Europa hebben.Het staat eveneens open voor ondertekening door enige andere niet-lidstaat van de Raad van Europa op uitnodiging van het Comité van Ministers. De beslissing om een niet-lidstaat uit te nodigen het verdrag te ondertekenen wordt genomen met de in artikel 20, punt d, van het Statuut van de Raad van Europa bepaalde meerderheid en met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de verdragsluitende staten die gerechtigd zijn zitting te hebben in het Comité van Ministers. Die beslissing wordt genomen na het unanieme akkoord te hebben verkregen van de andere lidstaten/Europese Unie die hun instemming tot uitdrukking hebben gebracht om door het verdrag te worden gebonden. 2. Dit verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de secretaris-generaal van de Raad van Europa. 3. Dit verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop vijf ondertekenaars, waaronder ten minste drie lidstaten van de Raad van Europa, hun instemming door het verdrag te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht overeenkomstig het bepaalde in het voorgaande lid.4. Ten aanzien van iedere staat of de Europese Unie die daarna het feit dat hij of zij ermee instemt door dit verdrag te worden gebonden, tot uitdrukking brengt, treedt het verdrag in werking op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van de neerlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.

Art. 29.Territoriale toepassing 1. Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, het grondgebied waarop dit verdrag van toepassing is, nader aanduiden.2. Elke partij kan op een later tijdstip door middel van een verklaring gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa de toepassing van dit verdrag uitbreiden tot ieder ander grondgebied dat in de verklaring wordt genoemd en voor de internationale betrekkingen van welk grondgebied zij verantwoordelijk is of namens welk grondgebied zij bevoegd is verbintenissen aan te gaan.Ten aanzien van een dergelijk grondgebied treedt het verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die verklaring door de secretaris-generaal. 3. Iedere krachtens de twee voorgaande leden gedane verklaring kan, met betrekking tot elk in die verklaring nader aangeduid grondgebied, worden ingetrokken door middel van een aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving.De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de secretaris-generaal.

Art. 30.Voorbehouden 1. Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, verklaren gebruik te maken van een of meer voorbehouden voorzien in artikel 4, tweede lid, artikel 9, derde lid, en artikel 10, derde en vijfde lid.2. Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van de ondertekening of de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, eveneens verklaren dat hij of zij zich het recht voorbehoudt artikel 5 en artikel 7, tweede en derde lid, uitsluitend toe te passen op de strafbare feiten gepleegd met het oog op inplanting of andere doeleinden zoals nader bepaald door de partij.3. Geen enkel ander voorbehoud is toegestaan.4. Elke partij die een voorbehoud heeft gemaakt, kan dit voorbehoud te allen tijde geheel of gedeeltelijk intrekken door een kennisgeving te richten aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa.De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de secretaris-generaal.

Art. 31.Geschillenregeling Het Comité van de Partijen houdt, in nauwe samenwerking met het Europees Comité voor Strafrechtelijke Vraagstukken (CDPC) en de andere bevoegde intergouvernementele of wetenschappelijke comités van de Raad van Europa, toezicht op de toepassing van dit verdrag en bevordert, indien nodig, de regeling in der minne van enige moeilijkheid bij de toepassing ervan.

Art. 32.Opzegging 1. Iedere partij kan dit verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa.2. Deze opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de secretaris-generaal.

Art. 33.Kennisgeving De secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt de lidstaten van de Raad van Europa, de niet-lidstaten die het statuut van waarnemer bij de Raad van Europa hebben, de Europese Unie en enige andere staat die overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 is uitgenodigd dit verdrag te ondertekenen, in kennis van: a. elke ondertekening;b. de neerlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;c. elke datum van inwerkingtreding van het verdrag in overeenstemming met artikel 28;d. elke wijziging die overeenkomstig artikel 27 is aangenomen en de datum waarop een dergelijke wijziging in werking treedt;e. elk voorbehoud en elke intrekking van voorbehoud ingevolge artikel 30;f. elke opzegging uit hoofde van de bepalingen van artikel 32;g. elke andere akte, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit verdrag. Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te Santiago de Compostella, op 25 maart 2015, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar dat zal worden neergelegd in het archief van de Raad van Europa. De secretaris-generaal van de Raad van Europa doet een gewaarmerkt afschrift toekomen aan iedere lidstaat van de Raad van Europa, aan de niet-lidstaten die het statuut van waarnemer bij de Raad van Europa hebben, aan de Europese Unie en aan elke staat die is uitgenodigd dit verdrag te ondertekenen.

Gebonden Staten

Staat of internationale organisatie

Ondertekening

Ratificatie

Inwerkingtreding


Leden van de Raad van Europa

Albanië

25-03-15

06-06-16

01-03-18

Armenië

24-01-18


België

25-03-15

22-02-22

01-06-22

Frankrijk

25-11-19


Griekenland

25-03-15


Ierland

08-10-15


Italië

25-03-15


Kroatië

29-11-18

16-05-19

01-09-19

Letland

30-03-17

09-07-19

01-11-19

Luxemburg

25-03-15


Malta

07-11-17

07-11-17

01-03-18

Montenegro

16-02-18

05-02-19

01-06-19

Noorwegen

25-03-15

12-09-17

01-03-18

Oekraïne

11-09-17


Oostenrijk

25-03-15


Polen

25-03-15


Portugal

25-03-15

08-11-18

01-03-19

Republiek Moldavië

25-03-15

21-06-17

01-03-18

Slovenië

06-12-18


Spanje

25-03-15

15-12-20

01-04-21

Tsjechische Republiek

25-03-15

21-09-17

01-03-18

Turkije

25-03-15


Verenigd Koninkrijk

25-03-15


Zwitserland

10-11-16

21-10-20

01-02-21


Niet-leden van de Raad van Europa

Costa Rica

16-04-18

24-11-21

01-03-22

Rusland

24-09-15


België: Voorbehoud bij artikel 9 van het Verdrag "Overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, paragraaf 3, en van artikel 30, paragraaf 1, van het Verdrag, behoudt de regering van het Koninkrijk België zich het recht voor om artikel 9, paragraaf 2, niet toe te passen met betrekking tot de overeenkomstig artikel 7, § 2 en 3 strafbaar gestelde feiten." Voorbehoud bij artikel 10 van het Verdrag "Overeenkomstig de bepalingen van artikel 10, paragrafen 3 en 5, en van artikel 30, paragraaf 1, van het Verdrag, behoudt de regering van het Koninkrijk België zich het recht voor om de regels inzake rechtsmacht waarin is voorzien in artikel 10, paragraaf 1, d en e, en paragraaf 4, van het Verdrag, toe te passen binnen de grenzen waarin is voorzien in hoofdstuk II van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering." Verklaring bij artikel 22 van het Verdrag "De Regering van het Koninkrijk België verklaart dat haar `nationaal aanspreekpunt dat verantwoordelijk is voor de uitwisseling van informatie over de handel in menselijke organen' de Federale Overheidsdienst Justitie, directoraat-generaal Wetgeving en Fundamentele Rechten en Vrijheden, Waterloolaan 115, 1000 Brussel, België (tel. +32 2 542 65 11), is.

Bezwaar tegen het voorbehoud van de Tsjechische Republiek bij artikel 5 van het Verdrag "De regering van het Koninkrijk België heeft de inhoud onderzocht van de verklaring die de Tsjechische Republiek heeft afgelegd op 25 maart 2015 met betrekking tot het Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen. Volgens die verklaring behoudt de Tsjechische Republiek zich het recht voor om, in het geval van organen die zijn weggenomen bij een overleden persoon, artikel 5 van het Verdrag enkel toe te passen op de strafbare feiten gepleegd met persoonlijke verrijking of verrijking van derden als oogmerk.

De regering van het Koninkrijk België merkt op dat het voorbehoud het toepassingsgebied van artikel 5 van het Verdrag beperkt op een wijze die niet in overeenstemming is met artikel 30, paragraaf 2. In het toelichtend verslag bij het Verdrag is immers duidelijk uitgelegd dat de term `doeleinden' zoals gebruikt in artikel 5 begrepen moet worden in de zin van een `gebruik' (nr. 48). In nr. 21 van dat verslag is ook het volgende verduidelijkt: "Onder `andere doeleinden' wordt verstaan `alle andere doeleinden dan transplantatie waarvoor de illegaal bij een donor weggenomen organen onmiddellijk of later zouden kunnen worden gebruikt'. Wat die andere doeleinden betreft, hebben de onderhandelaars met name geduid op het wetenschappelijk onderzoek en op het gebruik van organen om daaruit weefsels en cellen weg te nemen, bijvoorbeeld het gebruik van de hartkleppen van een hart dat op illegale wijze is weggenomen of het gebruik van de cellen van een orgaan dat op illegale wijze is weggenomen voor celtherapie."

^