Etaamb.openjustice.be
Wet van 27 mei 2014
gepubliceerd op 09 september 2014

Wet houdende instemming met de Overeenkomst betreffende het eengemaakt octrooigerecht, gedaan te Brussel op 19 februari 2013 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2014015211
pub.
09/09/2014
prom.
27/05/2014
ELI
eli/wet/2014/05/27/2014015211/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

27 MEI 2014. - Wet houdende instemming met de Overeenkomst betreffende het eengemaakt octrooigerecht, gedaan te Brussel op 19 februari 2013 (1)(2)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.De Overeenkomst betreffende het eengemaakt octrooigerecht, gedaan te Brussel op 19 februari 2013, zal volkomen gevolg hebben.

Art. 3.De herzieningen en de wijzigingen van de Overeenkomst die met toepassing van artikel 87 ervan worden aangenomen, zullen volkomen gevolg hebben.

Art. 4.De bevoegde ministers brengen, binnen de drie maanden na de datum van de in artikel 87, § 1 en 2, van de Overeenkomst bedoelde besluiten van het administratief comité, tot wijziging of herziening van de Overeenkomst, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, op de hoogte van deze besluiten.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 27 mei 2014.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota's (1) Senaat (www.senate.be) : Stukken : 5-2478.

Handelingen van de Senaat : 13/03/2014.

Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be): Stukken : 53-3454.

Integraal verslag : 23/04/2014. (2) Gebonden Staten. OVEREENKOMST BETREFFENDE EEN EENGEMAAKT OCTROOIGERECHT De overeenkomstsluitende lidstaten, Overwegende dat samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van octrooien aanzienlijk bijdraagt tot het integratieproces in Europa, in het bijzonder door de totstandbrenging van een interne markt binnen de Europese Unie, gekenmerkt door het vrije verkeer van goederen en diensten, en de invoering van een stelsel ter voorkoming van concurrentievervalsing in de interne markt;

Overwegende dat de gefragmenteerde markt voor octrooien en de aanzienlijke verschillen in rechterlijk bestel tussen de lidstaten ten koste gaan van innovatie, met name bij kleine en middelgrote ondernemingen, die moeite ondervinden hun octrooirechten te doen gelden en zich te verdedigen tegen ongegronde vorderingen en vorderingen betreffende octrooien die nietig verklaard zouden moeten worden;

Overwegende dat het Europees Octrooiverdrag (EOV), dat door alle lidstaten van de Europese Unie is bekrachtigd, één enkele procedure voor het verlenen van Europese octrooien door het Europees Octrooibureau voorschrijft;

Overwegende dat octrooihouders krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012) (1)voor hun Europese octrooien eenheidswerking kunnen vragen zodat zij eenheidsoctrooibescherming krijgen in de lidstaten van de Europese Unie die deelnemen aan de nauwere samenwerking;

Geleid door de wens de handhaving van octrooien en het verweer tegen ongegronde vorderingen en octrooien die nietig zouden moeten worden verklaard, te verbeteren en de rechtszekerheid te vergroten door het instellen van een eengemaakt octrooigerecht voor geschillen over inbreuken op en de geldigheid van octrooien;

Overwegende dat het eengemaakt octrooigerecht zo moet worden opgezet dat het snel zeer deugdelijke beslissingen kan geven, waarbij een redelijk evenwicht tussen de belangen van rechthebbenden en andere partijen wordt betracht, en rekening wordt gehouden met de vereiste evenredigheid en flexibiliteit;

Overwegende dat het eengemaakt octrooigerecht een rechtbank voor alle overeenkomstsluitende lidstaten moet zijn en zo onderdeel moet worden van hun rechterlijk bestel, met uitsluitende bevoegdheid inzake Europese octrooien met eenheidswerking en inzake Europese octrooien die worden verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV;

Overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie ervoor moet zorgen dat de rechtsorde van de Unie eenvormig blijft en dat het primaat van het recht van de Europese Unie gewaarborgd wordt;

Herinnerend aan de verplichtingen die krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de overeenkomstsluitende lidstaten rusten, zoals de verplichting loyaal samen te werken (artikel 4, lid 3, VEU) en via het eengemaakt octrooigerecht zorg te dragen voor de algehele uitvoering en eerbiediging van het Unierecht op hun grondgebied en de rechterlijke bescherming van de in het Unierecht neergelegde individuele rechten;

Overwegende dat het eengemaakt octrooigerecht het Unierecht moet eerbiedigen en uitvoeren en, in samenwerking met het Hof van Justitie van de Europese Unie als bewaker van het Unierecht, moet zorgen voor de correcte toepassing en eenvormige uitlegging ervan, in het bijzonder moet het eengemaakt octrooigerecht, in samenwerking met het Hof van Justitie van de Europese Unie, het Europees recht correct uitleggen door te steunen op de jurisprudentie van het Hof en overeenkomstig artikel 267 VWEU prejudiciële beslissingen te vragen;

Overwegende dat de overeenkomstsluitende lidstaten, conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, aansprakelijk moeten zijn voor schade ten gevolge van inbreuken op het Unierecht door het eengemaakt octrooigerecht, zoals het verzuim een zaak met het oog op een prejudiciële beslissing naar het Hof van Justitie van de Europese Unie te verwijzen;

Overwegende dat inbreuken op het Unierecht door het eengemaakt octrooigerecht, zoals het verzuim het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing te verzoeken, rechtstreeks worden toegerekend aan de overeenkomstsluitende lidstaten, waartegen dus op grond van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU een inbreukprocedure kan worden aangespannen om het primaat van het Unierecht te doen handhaven en de correcte toepassing ervan te verzekeren;

Herinnerend aan het primaat van het Unierecht, omvattende het VEU, het VWEU, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de algemene beginselen van het Unierecht, die het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft ontwikkeld - in het bijzonder het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel en op een eerlijke en openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank - de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het afgeleid Unierecht;

Overwegende dat elke lidstaat van de Europese Unie tot deze overeenkomst moet kunnen toetreden. Lidstaten die hebben besloten niet deel te nemen aan de nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming mogen aan deze overeenkomst deelnemen met betrekking tot Europese octrooien die voor hun grondgebied zijn verleend;

Overwegende dat deze overeenkomst in werking dient te treden op de laatste van de volgende data: op 1 januari 2014, of op de eerste dag van de vierde maand na de dertiende nederlegging - op voorwaarde dat tot de overeenkomstsluitende lidstaten die hun bekrachtigings- of toetredingsakte zullen hebben nedergelegd de drie staten behoren met het grootste aantal geldende Europese octrooien in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomst wordt ondertekend - of op de eerste dag van de vierde maand na de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1215/2012 (2) inzake de verhouding van de verordening tot deze overeenkomst;

Zijn het volgende overeengekomen: DEEL I ALGEMENE EN INSTITUTIONELE BEPALINGEN HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN ARTIKEL 1 Eengemaakt octrooigerecht Een eengemaakt octrooigerecht voor de beslechting van geschillen over Europese octrooien en Europese octrooien met eenheidswerking wordt ingesteld.

Het eengemaakt octrooigerecht is een gerecht voor de overeenkomstsluitende lidstaten en valt dus onder de Unierechtelijke verplichtingen die op de nationale gerechten van de overeenkomstsluitende lidstaten rusten.

ARTIKEL 2 Definities In deze overeenkomst wordt verstaan onder: a) "Gerecht", het eengemaakt octrooigerecht dat bij deze overeenkomst wordt ingesteld.b) "lidstaat", een lidstaat van de Europese Unie.c) "overeenkomstsluitende lidstaat": een lidstaat die partij is bij deze overeenkomst.d) "EOV", het Verdrag van 5 oktober 1973 inzake de verlening van Europese octrooien, zoals gewijzigd.e) "Europees octrooi", een octrooi dat wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV en dat eenheidswerking heeft krachtens Verordening (EU) nr.1257/201 2. f) "Europees octrooi met eenheidswerking", een octrooi dat wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV en dat eenheidswerking heeft krachtens Verordening (EU) nr.1257/2012. g) "octrooi", een Europees octrooi en/of een Europees octrooi met eenheidswerking.h) "aanvullend beschermingscertificaat", een aanvullend beschermingscertificaat, verleend op grond van Verordening (EG) nr. 469/2009 (3) of van Verordening (EG) nr. 1610/96 (4). i) "statuut", het in bijlage I vervatte statuut van het Octrooigerecht, dat integraal onderdeel van deze overeenkomst vormt.j) "Reglement voor de procesvoering", het reglement voor de procesvoering van het Gerecht, vastgesteld overeenkomstig artikel 41. ARTIKEL 3 Werkingssfeer Deze overeenkomst is van toepassing op: a) het Europees octrooi met eenheidswerking;b) het voor een door een octrooi beschermd product afgegeven aanvullend beschermingscertificaat;c) het Europees octrooi dat nog niet is verstreken op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, of dat na die datum is verleend, onverminderd artikel 83;en d) de aanvraag voor een Europees octrooi die nog in behandeling is op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, of na die datum is ingediend, onverminderd artikel 83. ARTIKEL 4 Rechtsvorm 1. In elke overeenkomstsluitende lidstaat bezit het Gerecht rechtspersoonlijkheid en de ruimste handelingsbevoegdheid die bij de wetgeving van die staat aan rechtspersonen wordt verleend.2. Het Gerecht wordt vertegenwoordigd door de president van het Hof van beroep, die overeenkomstig het statuut wordt verkozen. ARTIKEL 5 Aansprakelijkheid 1. De contractuele aansprakelijkheid van het Gerecht wordt beheerst door het op het contract toepasselijke recht, overeenkomstig Verordening (EG) nr.593/2008 (5) (Rome I), indien van toepassing, of bij ontstentenis daarvan overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt. 2. De niet-contractuele aansprakelijkheid van het Gerecht voor de door het Gerecht of door het personeel bij de ambtsuitoefening veroorzaakte schade, voor zover het geen burger- of handelsrechtelijke zaak in de zin van Verordening (EG) nr.864/2007 (6) (Rome II) betreft, wordt beheerst door het recht van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de schade is ontstaan. Deze bepaling laat de toepassing van artikel 22 onverlet. 3. De rechtbank die bevoegd is om kennis te nemen van de in lid 2 bedoelde geschillen is een rechterlijke instantie van de overeenkomstsluitende staat waar de schade in de zin van lid 2 is opgetreden. HOOFDSTUK II - INSTITUTIONELE BEPALINGEN ARTIKEL 6 Het Gerecht 1. Het Gerecht bestaat uit een Gerecht van eerste aanleg, een Hof van beroep en een griffie.2. Het Gerecht vervult de bij deze overeenkomst toegekende taken. ARTIKEL 7 Het Gerecht van eerste aanleg 1. Het Gerecht van eerste aanleg bestaat uit een centrale afdeling en lokale en regionale afdelingen.2. De centrale afdeling zetelt in Parijs en heeft afdelingen in Londen en München.De zaken voor de centrale afdeling worden verdeeld overeenkomstig bijlage II, die integraal onderdeel is van deze overeenkomst. 3. Een overeenkomstsluitende lidstaat kan, op zijn verzoek, overeenkomstig het statuut op zijn grondgebied een lokale afdeling laten oprichten.De overeenkomstsluitende lidstaat waar een lokale afdeling wordt gevestigd, bepaalt de zetel van die afdeling. 4. Op verzoek van een overeenkomstsluitende lidstaat wordt in die staat een aanvullende lokale afdeling opgericht per honderd octrooizaken die zijn ingeleid gedurende elk van de drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. In een overeenkomstsluitende lidstaat zijn ten hoogste vier lokale afdelingen gevestigd. 5. Overeenkomstig het statuut wordt voor twee of meer overeenkomstsluitende lidstaten op hun verzoek een regionale afdeling opgericht.Zij bepalen de zetel van de afdeling. De regionale afdeling kan zaken op meerdere locaties behandelen.

ARTIKEL 8 Samenstelling van de kamers van het Gerecht van eerste aanleg 1. Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft een multinationale samenstelling.Onverminderd lid 5 en artikel 33, lid 3, onder a), telt zij drie rechters. 2. Elke kamer van een lokale afdeling in een overeenkomstsluitende lidstaat waar gedurende drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst gemiddeld minder dan vijftig octrooizaken per kalenderjaar zijn ingeleid, telt één juridisch geschoolde rechter die onderdaan is van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de lokale afdeling zetelt, en twee juridisch geschoolde rechters die geen onderdaan zijn van die overeenkomstsluitende lidstaat en die overeenkomstig artikel 18, lid 3, per zaak uit de pool van rechters worden toegewezen.3. Onverminderd het bepaalde in lid 2, telt elke kamer van een lokale afdeling in een overeenkomstsluitende lidstaat waar gedurende drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst gemiddeld vijftig of meer octrooizaken per kalenderjaar zijn ingeleid, twee juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de lokale afdeling zetelt, en één juridisch geschoolde rechter die geen onderdaan is van die overeenkomstsluitende lidstaat en die overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de pool van rechters wordt toegewezen.Deze derde rechter blijft aan de lokale afdeling verbonden, indien dat in geval van een hoge werklast met het oog op de efficiëntie is vereist. 4. Elke kamer van een regionale afdeling telt twee juridisch geschoolde rechters die worden gekozen uit een regionale lijst en die onderdaan zijn van de betrokken overeenkomstsluitende lidstaten, en één juridisch geschoolde rechter die geen onderdaan van een van die lidstaten is en die overeenkomstig artikel 18, lid 3 uit de pool van rechters wordt toegewezen.5. Op verzoek van een der partijen, verzoekt een kamer van een lokale of regionale afdeling de President van het Gerecht van eerste aanleg om overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de pool van rechters een bijkomende technisch geschoolde rechter met toepasselijke kwalificaties en ervaring toe te wijzen.Voorts kan een kamer van een lokale of regionale afdeling, na de partijen te hebben gehoord, in voorkomend geval op eigen initiatief een dergelijk verzoek doen.

In geval van toewijzing van een dergelijke technisch geschoolde rechter mag geen technisch geschoold rechter op grond van artikel 33, lid 3, onder a), worden toegewezen. 6. Elke kamer van de centrale afdeling telt twee juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten, en één technisch geschoolde rechter met toepasselijke kwalificaties en ervaring die overeenkomstig artikel 18, lid 3 uit de pool van rechters wordt toegewezen.Elke kamer van de centrale afdeling die vorderingen in de zin van artikel 32, lid 1, onder i), behandelt, telt echter drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten. 7. Onverminderd de leden 1 tot en met 6, kunnen de partijen er overeenkomstig het reglement voor de procesvoering mee instemmen dat hun zaak door één juridisch geschoolde rechter wordt behandeld.8. Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg wordt voorgezeten door een juridisch geschoolde rechter. ARTIKEL 9 Het Hof van beroep 1. Elke kamer van het Hof van beroep heeft een multinationale samenstelling en telt vijf rechters.Zij telt drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten en twee technisch geschoolde rechters met toepasselijke kwalificaties en ervaring. Die technisch geschoolde rechters worden overeenkomstig artikel 18 door de president van het Hof van beroep uit de pool van rechters aan de kamer toegewezen. 2. Niettegenstaande lid 1 telt elke kamer die vorderingen in de zin van artikel 32, lid 1, onder i), behandelt, drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten.3. Elke kamer van het Hof van beroep wordt voorgezeten door een juridisch geschoolde rechter.4. De kamers van het Hof van beroep worden ingesteld overeenkomstig het statuut.5. Het Hof van beroep heeft zijn zetel in Luxemburg. ARTIKEL 10 De griffie 1. In de zetel van het Hof van beroep wordt een griffie ingesteld.Zij staat onder leiding van de griffier en vervult de haar overeenkomstig het statuut toegewezen taken. Het door de griffie bijgehouden register is voor het publiek toegankelijk volgens de voorwaarden van deze overeenkomst en het reglement voor de procesvoering. 2. Bij elke afdeling van het Gerecht van eerste aanleg wordt een subalterne griffie ingesteld.3. De griffie houdt een register van alle zaken voor het Gerecht.Elke zaak wordt bij de registratie door de subalterne griffie ter kennis gebracht van de centrale griffie. 4. Het Gerecht benoemt overeenkomstig artikel 22 van het statuut de griffier en stelt de dienstvoorschriften vast. ARTIKEL 11 Comités Een administratief comité, een begrotingscomité en een raadgevend comité worden opgericht, die ervoor zorgen dat deze overeenkomst daadwerkelijk wordt uitgevoerd en toegepast. Zij verrichten met name de in deze overeenkomst en het statuut bepaalde taken.

ARTIKEL 12 Het administratief comité 1. In het administratief comité heeft een vertegenwoordiger van elke overeenkomstsluitende lidstaat zitting.De Europese Commissie wordt in de vergaderingen van het administratief comité als waarnemer vertegenwoordigd. 2. Elke overeenkomstsluitende lidstaat heeft één stem.3. Tenzij in deze overeenkomst of het statuut anders is bepaald, besluit het administratief comité bij meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigde en aan de stemming deelnemende overeenkomstsluitende lidstaten.4. Het administratief comité stelt zijn reglement van orde vast.5. Het administratief comité kiest‚voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter.

Deze termijn kan worden verlengd.

ARTIKEL 13 Het Begrotingscomité 1. Het begrotingscomité is samengesteld uit een vertegenwoordiger van elke overeenkomstsluitende lidstaat.2. Elke overeenkomstsluitende lidstaat heeft één stem.3. Het begrotingscomité besluit bij gewone meerderheid van de vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende lidstaten.De begroting wordt evenwel bij meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende lidstaten vastgesteld. 4. Het begrotingscomité stelt zijn reglement van orde vast.5. Het begrotingscomité kiest;voor een termijn van drie jaar; uit zijn midden de voorzitter. Deze termijn kan worden verlengd.

ARTIKEL 14 Het raadgevend comité 1. Het raadgevend comité: a) helpt het administratief comité bij de voorbereiding van de benoeming van rechters van het Gerecht;b) stelt aan het in artikel 15 van het statuut bedoelde presidium richtsnoeren voor het in artikel 19 bedoelde opleidingsprogramma voor rechters voor;en c) dient het administratief comité van advies over de in artikel 48, lid 2, bedoelde criteria waaraan de kwalificaties moeten voldoen.2. Het raadgevend comité bestaat uit octrooirechters en juristen die als uiterst kundig bekend staan op het gebied van het octrooirecht en de behandeling van octrooigeschillen.Zij worden volgens de bij het statuut vastgestelde procedure voor een termijn van zes jaar benoemd.

Deze termijn kan worden verlengd. 3. Het raadgevend comité wordt met aandacht voor een breed spectrum aan deskundigheid en met vertegenwoordiging van elk van de overeenkomstsluitende lidstaten samengesteld.De leden van het raadgevend comité verrichten hun taken geheel onafhankelijk en zijn niet gebonden aan aanwijzingen. 4. Het raadgevend comité stelt zijn reglement van orde vast.5. Het administratief comité kiest‚voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter.

Deze termijn kan worden verlengd. HOOFDSTUK III - DE RECHTERS VAN HET GERECHT ARTIKEL 15 Selectiecriteria voor de benoeming van rechters 1. Het Gerecht bestaat uit juridisch en uit technisch geschoolde rechters.De rechters moeten aan de hoogste bekwaamheidsnormen voldoen en bewezen ervaring met de behandeling van octrooigeschillen hebben. 2. De juridisch geschoolde rechters beschikken over de nodige kwalificaties om benoemd te worden in een rechterlijk ambt in een overeenkomstsluitende lidstaat.3. De technisch geschoolde rechters bezitten een universitair diploma en bewezen deskundigheid op een bepaald technologisch gebied.Zij hebben tevens een bewezen kennis van het burgerlijk recht en het burgerlijk procesrecht die van pas komt in octrooigeschillen.

ARTIKEL 16 Benoemingsprocedure 1. Het raadgevend comité stelt een lijst op van de kandidaten die het meest geschikt zijn om overeenkomstig het statuut tot rechter van het Gerecht te worden benoemd.2. Op basis van de lijst benoemt het administratief comité in onderlinge overeenstemming de rechters van het Gerecht.3. De uitvoeringsbepalingen betreffende de benoeming van de rechters worden in het statuut opgenomen. ARTIKEL 17 Rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid 1. Het Gerecht, de rechters en de griffier genieten rechterlijke onafhankelijkheid.Zij zijn bij de ambtsuitoefening niet gebonden aan aanwijzingen. 2. Juridisch geschoolde en technisch geschoolde rechters die voltijdrechter zijn, mogen geen andere, al dan niet bezoldigde beroepswerkzaamheid verrichten, tenzij het administratief comité een uitzondering toestaat.3. Onverminderd lid 2 sluit de uitoefening van het ambt van rechter de uitoefening van andere rechterlijke functies op nationaal niveau niet uit.4. De uitoefening van het ambt van technisch geschoolde rechter in deeltijd sluit de uitoefening van een andere functie niet uit, mits er geen belangenconflict bestaat.5. In geval van een belangenconflict neemt de betrokken rechter niet deel aan de procedure.De regels inzake belangenconflicten worden in het statuut opgenomen.

ARTIKEL 18 Pool van rechters 1. Overeenkomstig het statuut wordt een pool van rechters gevormd.2. De pool van rechters bestaat uit alle juridisch geschoolde en technisch geschoolde rechters van het Gerecht van eerste aanleg die in voltijd of deeltijd rechter bij het Gerecht zijn.De pool van rechters bevat per technologisch gebied ten minste één technisch geschoolde rechter met passende kwalificaties en ervaring. De technische geschoolde rechters uit de pool van rechters staan ook ter beschikking van het Hof van beroep. 3. In de gevallen waarin zulks in deze overeenkomst of het statuut is bepaald, worden de rechters door de president van het Gerecht van eerste aanleg uit de pool van rechters aan de betrokken afdeling toegewezen.De toewijzing van rechters geschiedt op basis van hun juridische of technische deskundigheid, talenkennis en passende ervaring. De toewijzing van rechters garandeert dat in alle kamers van het Gerecht van eerste aanleg dezelfde kwaliteit van het werk en hetzelfde hoge niveau van juridische en technische deskundigheid geldt.

ARTIKEL 19 Opleidingsprogamma 1. Een opleidingsprogramma voor rechters wordt opgezet (de nadere gegevens staan in het statuut) opdat de beschikbare deskundigheid inzake octrooigeschillen wordt verbeterd en uitgebreid en deze specifieke kennis en ervaring over een groot geografisch gebied worden verspreid.De voor het programma benodigde voorzieningen bevinden zich in Boedapest. 2. Het opleidingsprogramma omvat in het bijzonder: a) stages in nationale octrooigerechten of afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg waarin een aanzienlijk aantal octrooigeschillen worden behandeld;b) verbetering van de talenkennis;c) technische aspecten van het octrooirecht;d) de verspreiding van kennis en ervaring op het gebied van civielrechtelijke procedures ten behoeve van technisch geschoolde rechters;e) de voorbereiding van kandidaat-rechters.3. Het opleidingsprogramma zal voorzien in permanente opleiding. Regelmatig worden bijeenkomsten van alle rechters van het Gerecht gehouden waarop ontwikkelingen in het octrooirecht worden besproken en de consistentie van de rechtspraak van het Gerecht wordt bewaakt. HOOFDSTUK IV - HET PRIMAAT VAN HET UNIERECHT, AANSPRAKELIJKHEID EN VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE LIDSTATEN ARTIKEL 20 Het primaat van het Unierecht en de eerbieding ervan Het Gerecht past het Unierecht onverkort toe en eerbiedigt het primaat ervan.

ARTIKEL 21 Verzoek om een prejudiciële beslissing In het bijzonder overeenkomstig artikel 267 VWEU werkt het Gerecht, als gemeenschappelijk gerecht van alle overeenkomstsluitende lidstaten en als onderdeel van hun rechterlijk bestel, en evenals ieder nationaal gerecht, samen met het Hof van Justitie van de Europese Unie aan de correcte toepassing en eenvormige uitlegging van het Unierecht.

De beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn bindend voor het Gerecht.

ARTIKEL 22 Aansprakelijkheid voor schade als gevolg van inbreuken op het Unierecht 1. De overeenkomstsluitende lidstaten zijn, overeenkomstig het Unierecht inzake de nietcontractuele aansprakelijkheid van de lidstaten voor schade veroorzaakt door hun gerechten die het Unierecht schenden, gezamenlijk en ieder afzonderlijk aansprakelijk voor schade die het gevolg is van een inbreuk op het Unierecht door het Hof van beroep.2. De schadevordering wordt ingesteld tegen de overeenkomstsluitende lidstaat waar de eiser zijn verblijfplaats of hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, zijn vestiging heeft, bij de bevoegde instantie van die lidstaat.Als de eiser geen verblijfplaats of hoofdvestiging noch, bij ontstentenis daarvan, een vestiging heeft in een overeenkomstsluitende lidstaat, kan hij de vordering instellen tegen de overeenkomstsluitende lidstaat waar het Hof van beroep zetelt, bij de bevoegde instantie van die lidstaat.

De bevoegde instantie past de lex fori, met uitzondering van het internationaal privaatrecht, toe in alle aangelegenheden kwesties die niet door het Unierecht of deze overeenkomst worden geregeld. De eiser heeft recht op het gehele bedrag aan schadevergoeding dat is toegekend door de bevoegde instantie van de overeenkomstsluitende lidstaat waartegen de vordering was ingesteld. 3. De overeenkomstsluitende lidstaat die schadevergoeding heeft betaald, kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 37, leden 3 en 4, naar evenredigheid regres nemen op de andere overeenkomstsluitende lidstaten.Het regres wordt nader geregeld door het administratief comité.

ARTIKEL 23 Aansprakelijkheid van de overeenkomstsluitende lidstaten De handelingen van het Gerecht worden rechtstreeks toegerekend aan elk van de overeenkomstsluitende lidstaten afzonderlijk, ook voor de toepassing van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU, en aan alle overeenkomstsluitende lidstaten gezamenlijk. HOOFDSTUK V - RECHTSBRONNEN EN MATERIEEL RECHT ARTIKEL 24 Rechtsbronnen 1. Geheel in overeenstemming met artikel 20 beslist het Gerecht, in zaken die op grond van deze overeenkomst aanhangig zijn gemaakt, op grond van: a) het Unierecht, inclusief Verordening (EU) nr.1257/2012 en Verordening (EU) nr. 1260/2012 (7)); b) deze overeenkomst;c) het EOV;d) andere internationale overeenkomsten die toepasselijk zijn op octrooien en bindend zijn voor alle overeenkomstsluitende lidstaten; en e) het nationaal recht.2. Voor zover het Gerecht beslist op grond van het nationaal recht van de overeenkomstsluitende lidstaten en, indien nodig, van andere staten, wordt het toepasselijke recht bepaald: a) door de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van Unierecht die regels van internationaal privaatrecht bevatten, of b) bij ontstentenis van rechtstreeks toepasselijke bepalingen van Unierecht of, indien het Unierecht niet van toepassing is, door internationale regelgeving die voorschriften van internationaal privaatrecht bevat;of c) bij ontstentenis van de onder a) en b) bedoelde bepalingen, door de door het Gerecht aangewezen nationale regels van internationaal privaatrecht.3. Het recht van niet-overeenkomstsluitende staten is van toepassing indien het op grond van de in lid 2 bedoelde regels is aangewezen, in het bijzonder met betrekking tot de artikelen 25 tot en met 28, 54, 55, 64, 68 en 72. ARTIKEL 25 Recht om de directe toepassing van de uitvinding te verbieden Een octrooi verleent de houder ervan het recht om iedere derde die hiertoe niet de toestemming van de houder heeft verkregen, het volgende te verbieden: a) een product waarop het octrooi betrekking heeft, te vervaardigen, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, dan wel met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben;b) een werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, toe te passen of, indien de derde weet of behoorde te weten dat toepassing van de werkwijze zonder toestemming van de octrooihouder verboden is, aan te bieden voor toepassing op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten waar dat octrooi werking heeft;c) een product dat rechtstreeks is vervaardigd volgens de werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, of met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben. ARTIKEL 26 Recht om de indirecte toepassing van de uitvinding te verbieden 1. Een octrooi verleent de houder het recht om iedere derde die hiertoe niet de toestemming van de houder heeft verkregen, te verbieden in de overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi werking heeft, aan een ander dan degene die gerechtigd is de geoctrooieerde uitvinding toe te passen, middelen die een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding betreffen, voor de toepassing van die uitvinding aan te bieden of te leveren, indien de derde weet of behoorde te weten dat deze middelen voor die toepassing geschikt en bestemd zijn.2. Lid 1 geldt niet indien de daarin bedoelde middelen algemeen in de handel verkrijgbare producten zijn, met uitzondering van het geval dat de derde degene aan wie hij levert, aanzet tot het verrichten van een krachtens artikel 25 verboden handeling.3. Hij die de in artikel 27, onder a) tot en met e), bedoelde handelingen verricht, wordt niet geacht in de zin van lid 1 gerechtigd te zijn de uitvinding toe te passen. ARTIKEL 27 Beperking van de werking van een octrooi De uit een octrooi voortvloeiende rechten zijn niet van toepassing op: a) in de particuliere sfeer en zonder commerciële doeleinden verrichte handelingen;b) proefnemingen die het voorwerp van de geoctrooieerde uitvinding betreffen;c) het gebruik van biologisch materiaal voor het kweken, of ontdekken en ontwikkelen van andere gewasvariëteiten;d) handelingen die zijn toegestaan op grond van artikel 13, lid 6 van Richtlijn 2001/82/EG (8) of artikel 10, lid 6 van Richtlijn 2001/83/EG (9), met betrekking tot een octrooi voor het product in de zin van een van deze richtlijnen;e) de bereiding voor direct gebruik ten behoeve van individuele gevallen op medisch voorschrift van geneesmiddelen door apotheken, of handelingen betreffende de aldus bereide geneesmiddelen;f) het gebruik van de geoctrooieerde uitvinding aan boord van schepen van andere landen van de Internationale Unie tot bescherming van de industriële eigendom (Unie van Parijs) of van andere leden van de Wereldhandelsorganisatie dan de overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi werking heeft, in het schip zelf, de machines, het scheepswant, de tuigage en andere bijbehorende zaken, ingeval die schepen zich tijdelijk of per ongeluk in de wateren van een overeenkomstsluitende lidstaat begeven waar het octrooi werking heeft, mits dit gebruik uitsluitend ten behoeve van het schip plaatsvindt;g) het gebruik van de geoctrooieerde uitvinding bij de bouw of het gebruik van luchtvaartuigen of landvoertuigen of andere middelen van vervoer van andere landen van de Internationale Unie tot bescherming van de industriële eigendom (Unie van Parijs) of van andere leden van de Wereldhandelsorganisatie dan de overeenkomstsluitende lidstaten waar dat octrooi werking heeft, of van toebehoren van deze luchtvaartuigen of landvoertuigen, ingeval zij zich tijdelijk of per ongeluk op het grondgebied van een overeenkomstsluitende lidstaat begeven waar dat octrooi werking heeft;h) de handelingen vermeld in artikel 27 van het Verdrag van 7 december 1944 (10) inzake de internationale burgerlijke luchtvaart, ingeval deze handelingen betrekking hebben op een luchtvaartuig van een ander land dat partij is bij dat Verdrag dan een overeenkomstsluitende lidstaat waar dat octrooi werking heeft;i) het gebruik door een landbouwer van zijn oogst voor de voortplanting of vermenigvuldiging door hem in zijn eigen bedrijf, op voorwaarde dat het plantaardig voortplantingsmateriaal voor gebruik in de landbouw aan de landbouwer is verkocht of anderszins verhandeld door of met instemming van de houder van het octrooi.De draagwijdte en de voorwaarden voor dit gebruik zijn bepaald in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2100/94 (11); j) het gebruik voor landbouwdoeleinden, door een landbouwer, van vee dat onder octrooibescherming valt, op voorwaarde dat het fokvee of ander dierlijk fokmateriaal door de octrooihouder of met zijn instemming aan de landbouwer is verkocht of anderszins is verhandeld. Dit gebruik omvat het beschikbaar stellen van het dier of ander dierlijk fokmateriaal met het oog op de activiteit van de landbouwer, doch niet de verkoop daarvan in het kader van of ten behoeve van een commerciële reproductieve bedrijvigheid; k) de handelingen en het gebruik van de verkregen informatie, toegestaan op grond van de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2009/24/EG (12) van de Raad, met name de bepalingen inzake decompilatie en compatibiliteit;en l) de handelingen die overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 98/44/EG (13) zijn toegestaan. ARTIKEL 28 Recht van voorgebruik van de uitvinding Eenieder die, indien voor een uitvinding een nationaal octrooi was verleend, in een overeenkomstsluitende lidstaat een recht op grond van voorgebruik van die uitvinding of een recht van persoonlijk bezit van die uitvinding zou hebben gehad, geniet in die overeenkomstsluitende lidstaat dezelfde rechten met betrekking tot een octrooi voor dezelfde uitvinding.

ARTIKEL 29 Uitputting van de aan het Europees octrooi verbonden rechten De aan het Europees octrooi verbonden rechten strekken zich niet uit tot handelingen die met betrekking tot een product worden verricht nadat het in de Unie door of met toestemming van de octrooihouder in de handel is gebracht, tenzij de octrooihouder zich op legitieme gronden tegen verdere verkoop van het product kan verzetten.

ARTIKEL 30 Effecten van aanvullende beschermingscertificaten Een aanvullend beschermingscertificaat verleent dezelfde rechten als een octrooi en op een dergelijk certificaat zijn dezelfde beperkingen en verplichtingen van toepassing. HOOFDSTUK VI - INTERNATIONALE RECHTSMACHT EN BEVOEGDHEID ARTIKEL 31 Internationale rechtsmacht De internationale rechtsmacht van het Gerecht wordt vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1215/2012 of, in voorkomend geval, op grond van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verdrag van Lugano) (14).

ARTIKEL 32 Bevoegdheid van het Gerecht 1. Het Gerecht is bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van: a) vorderingen wegens feitelijke inbreuk of dreiging van inbreuk op octrooien en aanvullende beschermingscertificaten, met inbegrip van reconventionele vorderingen betreffende licenties;b) vorderingen tot verklaring van niet-inbreuk op octrooien en aanvullende beschermingscertificaten;c) vorderingen tot het verkrijgen van voorlopige en bewarende maatregelen of van een verbodsmaatregel;d) vorderingen tot nietigverklaring van een octrooi en tot nietigverklaring van het aanvullende beschermingscertificaat;e) reconventionele vorderingen tot nietigverklaring van een octrooi en tot nietigverklaring van het aanvullende beschermingscertificaat;f) vorderingen tot schadevergoeding op grond van de voorlopige bescherming die wordt verleend door een gepubliceerde Europese octrooiaanvraag;g) vorderingen in verband met het gebruik van de uitvinding voordat het octrooi is verleend of met het recht dat stoelt op voorgebruik van de uitvinding;h) vorderingen tot vergoeding voor licenties op grond van artikel 8 van Verordening (EU) nr.1257/2012; en i) vorderingen met betrekking tot besluiten van het Europees Octrooibureau bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) nr.1257/2012. 2. De nationale gerechten van de overeenkomstsluitende lidstaten blijven bevoegd ter zake van vorderingen betreffende octrooien en aanvullende beschermingscertificaten die buiten de exclusieve bevoegdheid van het Gerecht vallen. ARTIKEL 33 Bevoegdheid van de afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg 1. Onverminderd lid 6, worden de in artikel 32, lid 1, onder a), c), f) en g), bedoelde vorderingen aanhangig gemaakt bij: a) de lokale afdeling die is ondergebracht in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de feitelijke inbreuk of dreigende inbreuk zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, of de regionale afdeling waaraan die overeenkomstsluitende lidstaat deelneemt;of b) de lokale afdeling die is ondergebracht in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de verweerder of een van de verweerders zijn verblijfplaats of hoofdvestiging heeft of, bij ontstentenis daarvan" zijn vestiging heeft, of de regionale afdeling waaraan die overeenkomstsluitende lidstaat deelneemt.Tegen meerdere verweerders kan alleen een vordering worden ingesteld als zij tot elkaar in een commerciële relatie staan en de vordering op dezelfde vermeende inbreuk betrekking heeft.

Overeenkomstig de eerste alinea, onder b), worden de vorderingen, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder h), bij de lokale of regionale afdeling ingesteld.

Vorderingen tegen verweerders die hun verblijfplaats of hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, hun vestiging buiten het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten hebben, worden overeenkomstig punt a) van de eerste alinea bij de lokale of regionale afdeling of bij de centrale afdeling ingesteld. Indien de betrokken overeenkomstsluitende lidstaat niet het gastland van een lokale afdeling is en niet aan een regionale afdeling deelneemt, wordt de vordering bij de centrale afdeling ingesteld. 2. Indien een vordering, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a), c), f), g) en h), aanhangig is bij een afdeling van het Gerecht van eerste aanleg, mag een dergelijke vordering tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde octrooi niet bij een andere afdeling worden ingesteld. Indien een vordering, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a), aanhangig is bij een regionale afdeling en de inbreuk is gepleegd op het grondgebied van drie of meer regionale afdelingen, verwijst de regionale afdeling de zaak op verzoek van de verweerder naar de centrale afdeling.

Als een vordering tussen dezelfde partijen over hetzelfde octrooi bij verscheidene afdelingen aanhangig zijn, is de afdeling waar de vordering het eerst aanhangig is gemaakt bevoegd voor de gehele zaak, en verklaren de afdelingen waar de vordering later is ingesteld deze overeenkomstig het reglement voor de procesvoering niet-ontvankelijk. 3. In het geval van een vordering wegens inbreuk, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder e), kan een reconventionele vordering tot nietigverklaring, in de zin van artikel 32, lid 1, onder a),worden ingesteld.De betrokken lokale of regionale afdeling heeft, na de partijen te hebben gehoord, de keuze om: a) zowel de vordering wegens inbreuk als de reconventionele vordering tot nietigverklaring te behandelen en de president van het Gerecht van eerste aanleg te verzoeken om overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de pool van rechters een technisch geschoolde rechter met toepasselijke kwalificaties en ervaring toe te wijzen;b) de reconventionele vordering tot nietigverklaring naar de centrale afdeling te verwijzen en de inbreukprocedure te behandelen of op te schorten;of c) met goedvinden van de partijen de zaak ter afdoening naar de centrale afdeling te verwijzen.4. De in artikel 32, lid 1, onder b) en d), bedoelde vorderingen worden bij de centrale afdeling aanhangig gemaakt.Deze vorderingen kunnen echter, indien een vordering wegens inbreuk, in de zin van artikel 32, lid 1, onder a), tussen dezelfde partijen over hetzelfde octrooi bij een lokale of regionale afdeling is ingesteld, uitsluitend bij dezelfde lokale of regionale afdeling worden ingesteld. 5. Indien bij de centrale afdeling een vordering tot nietigverklaring, in de zin van artikel 32, lid 1, onder d), aanhangig is, kan, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, een vordering wegens inbreuk, in de zin van artikel 32, lid 1, onder a), tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde octrooi, bij eender welke afdeling of bij de centrale afdeling worden ingesteld.De betrokken lokale of regionale afdeling heeft de keuze om overeenkomstig lid 3 van dit artikel te handelen. 6. Een vordering tot verklaring van niet-inbreuk, in de zin van artikel 32, lid 1, onder b), die aanhangig is bij de centrale afdeling, wordt opgeschort indien binnen drie maanden na de datum waarop de vordering bij de centrale afdeling is ingesteld, bij een lokale of regionale afdeling tussen dezelfde partijen of tussen de houder van een exclusieve licentie en de partij die een verklaring van niet-inbreuk vordert, over hetzelfde octrooi een vordering wegens inbreuk, zoals bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a), wordt ingesteld.7. De partijen kunnen overeenkomen de in artikel 32, lid 1, onder a) tot en met h), bedoelde vorderingen in te stellen bij de afdeling van hun keuze, waaronder de centrale afdeling.8. De in artikel 32, lid 1, onder d) en e), bedoelde vorderingen kunnen worden ingesteld zonder dat de aanvrager bij het Europees Octrooibureau oppositie hoeft in te stellen.9. De in artikel 32, lid 1, onder i), bedoelde vorderingen worden aanhangig gemaakt bij de centrale afdeling.10. Een partij stelt het Gerecht in kennis van elke nietigheids-, beperkings- of oppositieprocedure die, en van elk verzoek om versnelde behandeling dat bij het Europees Octrooibureau aanhangig is. Het Gerecht kan de procedure opschorten indien een spoedige beslissing van het Europees Octrooibureau wordt verwacht.

ARTIKEL 34 Territoriale toepassingsgebied van beslissingen De beslissingen van het Gerecht hebben, in het geval van een Europees octrooi, gelding op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten waar het Europees octrooi werking heeft. HOOFDSTUK VII OCTROOIBEMIDDELING EN -ARBITRAGE ARTIKEL 35 Centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage 1. Een centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage ("het Centrum") wordt opgericht.Het Centrum zetelt in Ljubljana en Lissabon. 2. Het Centrum voorziet in de behoefte aan bemiddeling en arbitrage bij octrooigeschillen die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen.Artikel 82 is mutatis mutandis van toepassing op iedere schikking die door gebruikmaking van de faciliteiten van het Centrum, en ook door bemiddeling, wordt bereikt. In de bemiddelings- of arbitrageprocedure kan het octrooi echter niet worden nietig verklaard of beperkt. 3. Het Centrum stelt de bemiddelings- en arbitrageregels vast.4. Het Centrum stelt een lijst van bemiddelaars en scheidsrechters op die de partijen bijstaan bij de beslechting van geschil. DEEL II - FINANCI"LE BEPALINGEN ARTIKEL 36 Begroting van het Gerecht 1. De begroting van het Gerecht wordt gefinancierd uit de eigen inkomsten van het Gerecht en, ten minste tijdens de in artikel 83 bepaalde overgangsperiode, voor zover nodig uit bijdragen van de overeenkomstsluitende lidstaten.Inkomsten en uitgaven zijn in evenwicht. 2. De eigen inkomsten van het Gerecht omvatten de griffierechten en andere inkomsten.3. De griffierechten worden door het administratief comité bepaald. Zij bestaan uit een vast recht, in combinatie met een waarde-afhankelijk recht boven een van te voren bepaald maximum.

De griffierechten worden zo bepaald dat het juiste evenwicht ontstaat tussen het beginsel dat toegang tot de rechter op billijke grondslag moet worden verzekerd, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen, micro-entiteiten, natuurlijke personen, organisaties zonder winstoogmerk, universiteiten en openbare organisaties voor onderzoek, en de regel dat de partijen in passende mate moeten bijdragen in de gerechtskosten, met inachtneming van het door hen genoten economisch voordeel en de doelstelling van het Gerecht zelf in zijn uitgaven te voorzien en het financiële evenwicht te handhaven.

Het niveau van de griffierechten wordt op gezette tijden door het administratief comité geëvalueerd. Gerichte steunmaatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen en micro-entiteiten kunnen worden overwogen. 4. Als het Gerecht er niet in slaagt de begroting met eigen inkomsten in evenwicht te brengen, worden door de overeenkomstsluitende lidstaten bijzondere financiële bijdragen verstrekt. ARTIKEL 37 Financiering van het Gerecht 1. De administratie van het Gerecht wordt, overeenkomstig het statuut, uit de begroting gefinancierd. Overeenkomstsluitende lidstaten die een lokale afdeling opzetten, treffen daartoe de nodige voorzieningen. Overeenkomstsluitende lidstaten die een regionale afdeling delen, treffen daartoe gezamenlijk de nodige voorzieningen. De overeenkomstsluitende lidstaten waar zich de centrale afdeling, haar afdelingen of het Hof van beroep zetelen, treffen daartoe de nodige voorzieningen.

Gedurende een eerste overgangsperiode van zeven jaar, die ingaat op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt, leveren de betrokken overeenkomstsluitende lidstaten ook ondersteunend administratief personeel, onverminderd het statuut van dat personeel. 2. Op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt betalen de overeenkomstsluitende lidstaten de eerste financiële bijdragen voor de oprichting van het Gerecht.3. Tijdens de eerste overgangsperiode van zeven jaar, die ingaat op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt, wordt de bijdrage van iedere overeenkomstsluitende lidstaat die de overeenkomst vóór de inwerkingtreding heeft geratificeerd of ertoe is toegetreden, berekend aan de hand van het aantal Europese octrooien dat op het grondgebied van die lidstaat op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst werking heeft en het aantal Europese octrooien ten aanzien waarvan er bij nationale gerechten van die staat in de drie jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomst vorderingen wegens inbreuk of tot nietigverklaring zijn ingesteld. Tijdens dezelfde overgangsperiode van zeven jaar worden, ten aanzien van lidstaten die de overeenkomst na de inwerkingtreding bekrachtigen of ertoe toetreden, de bijdragen berekend aan de hand van het aantal Europese octrooien dat op de datum van bekrachtiging of toetreding op het grondgebied van de bekrachtigende of toetredende lidstaat werking heeft en het aantal Europese octrooien ten aanzien waarvan er bij de nationale gerechten van de bekrachtigende of toetredende lidstaat in de drie jaar voorafgaand aan de bekrachtiging of toetreding vorderingen wegens inbreuk of tot nietigverklaring zijn ingesteld. 4. Zodra het Gerecht, na afloop van de eerste overgangsperiode van zeven jaar, geacht wordt zelf in zijn financiering te voorzien, worden de eventueel benodigde bijdragen van de overeenkomstsluitende lidstaten bepaald volgens de schaal voor de verdeling van jaarlijkse vernieuwingstaksen voor Europese octrooien met eenheidswerking die van toepassing is wanneer de bijdrage nodig is. ARTIKEL 38 Financiering van het opleidingsprogramma voor rechters Het opleidingsprogramma voor rechters wordt uit de begroting van het Gerecht gefinancierd.

ARTIKEL 39 Financiering van het Centrum De administratie van het Centrum wordt uit de begroting van het Gerecht gefinancierd.

DEEL III ORGANISATORISCHE EN PROCEDUREBEPALINGEN HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN ARTIKEL 40 Statuut 1. In het statuut zijn de nadere voorschriften betreffende de organisatie en de werking van het Gerecht vastgelegd.2. Het statuut is aan deze overeenkomst gehecht.Het kan, op voorstel van het Gerecht of op voorstel van een overeenkomstsluitende lidstaat na overleg met het Gerecht, bij besluit van het administratief comité worden gewijzigd. Strijdigheid met of wijziging van deze overeenkomst is evenwel niet toegestaan. 3. Het statuut garandeert dat de werking van het Gerecht op de meest efficiënte en kostenefficiënte wijze wordt georganiseerd en waarborgt toegang tot de rechter op billijke grondslag. ARTIKEL 41 Reglement voor de procesvoering 1. In het reglement voor de procesvoering zijn de nadere voorschriften betreffende de procedure voor het Gerecht vastgelegd.De voorschriften zijn in overeenstemming met deze overeenkomst en met het statuut. 2. Het reglement voor de procesvoering wordt door het administratief comité na breed overleg met de belanghebbenden vastgesteld. Voorafgaandelijk wordt het advies van de Europese Commissie over de verenigbaarheid van het Reglement voor de procesvoering met het Unierecht ingewonnen.

Het reglement kan, op voorstel van het Gerecht en na overleg met de Europese Commissie, bij besluit van het administratief comité worden gewijzigd. Strijdigheid met of wijziging van deze overeenkomst en het statuut is evenwel niet toegestaan. 3. Het reglement voor de procesvoering garandeert dat de beslissingen van het Gerecht aan de hoogste kwaliteitsnormen voldoen en dat de procedure op de meest efficiënte en kostenefficiënte manier wordt georganiseerd.Het waarborgt een redelijk evenwicht tussen de legitieme belangen van de verschillende partijen. Het zorgt ervoor dat rechters over de nodige beoordelingsmarge beschikken zonder dat de voorspelbaarheid van de procedure voor de partijen in het gedrang komt.

ARTIKEL 42 Evenredigheid en billijkheid 1. Het Gerecht behandelt de geschillen op een wijze die in verhouding staat tot het belang en de complexiteit ervan.2. Het Gerecht ziet erop toe dat de in deze overeenkomst bepaalde regels, procedures en rechtsmiddelen eerlijk en billijk worden toegepast en geen concurrentieverstoring veroorzaken. ARTIKEL 43 Dossierbeheer De aanhangige zaken worden door het Gerecht, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, actief beheerd, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de vrijheid van de partijen zelf het voorwerp van het geding en het bewijsmateriaal te bepalen.

ARTIKEL 44 Elektronische procedures Het Gerecht maakt, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, optimaal gebruik van elektronische procedures, zoals elektronische indiening van aanvragen door de partijen, elektronische bewijsvoering, en videoconferenties.

ARTIKEL 45 Openbare procesvoering De procesvoering is openbaar, tenzij het Gerecht besluit de zaak, voor zover nodig, in het belang van een der partijen of van andere betrokkenen, dan wel in het algemene belang van de rechtsbedeling of de openbare orde, vertrouwelijk te behandelen.

ARTIKEL 46 Handelingsbevoegdheid Iedere natuurlijke persoon en iedere rechtspersoon of daarmee gelijkgestelde instantie, die op grond van het nationale recht gerechtigd is een procedure aan te spannen, is bevoegd om voor het Gerecht als partij op te treden.

ARTIKEL 47 Partijen 1. De octrooihouder kan een vordering bij het Gerecht instellen.2. Tenzij in de licentieovereenkomst anders is bepaald, kan de houder van een exclusieve licentie voor een octrooi op dezelfde wijze als de octrooihouder een vordering bij het Gerecht inleiden, mits deze hiervan tevoren in kennis is gesteld.3. De houder van een niet-exclusieve licentie is niet gerechtigd om een procedure bij het Gerecht in te leiden, tenzij de octrooihouder hiervan tevoren in kennis wordt gesteld en voor zover zulks bij de licentieovereenkomst uitdrukkelijk is toegestaan.4. De octrooihouder is gerechtigd zich bij de licentiehouder te voegen in een zaak die deze bij het Gerecht heeft aangebracht.5. De geldigheid van het octrooi kan in een door de licentiehouder aangespannen inbreukprocedure niet worden aangevochten, indien de octrooihouder niet aan de procedure deelneemt.De partij in een inbreukprocedure die de geldigheid van het octrooi wenst te bestrijden, dient een vordering tegen de octrooihouder in te stellen. 6. Elke andere natuurlijke of rechtspersoon die, of elk orgaan met procesbevoegdheid overeenkomstig het nationale recht dat, door een octrooi wordt geraakt, kan overeenkomstig het reglement voor de procesvoering een vordering instellen.7. Elke andere natuurlijke of rechtspersoon die, of elk orgaan met procesbevoegdheid overeenkomstig het nationale recht dat, wordt geraakt door een besluit dat het Europees Octrooibureau heeft genomen bij het uitvoeren van de taken, omschreven in artikel 12 van Verordening (EU) nr.1257/2012, kan overeenkomstig artikel 32, lid 1, onder i), een vordering instellen.

ARTIKEL 48 Vertegenwoordiging 1. De partijen worden vertegenwoordigd door advocaten die gemachtigd zijn om hun beroep uit te oefenen voor een gerecht van een overeenkomstsluitende lidstaat.2. De partijen kunnen zich subsidiair laten vertegenwoordigen door Europese octrooiadvocaten die krachtens artikel 134 van het Europees Octrooiverdrag bevoegd zijn om als professionele vertegenwoordigers voor het Europees Octrooibureau op te treden, en die over passende kwalificaties, zoals een Europees certificaat inzake octrooigeschillen, beschikken.3. De criteria waaraan kwalificaties in de zin van lid 2 moeten voldoen, worden door het administratief comité opgesteld.De griffier houdt een lijst van octrooiadvocaten met bevoegdheid om de partijen voor het Gerecht te vertegenwoordigen. 4. De vertegenwoordigers van de partijen kunnen zich laten bijstaan door octrooiadvocaten, die overeenkomstig het reglement van de procesvoering pleitbevoegdheid bij het Gerecht hebben.5. De vertegenwoordigers van de partijen genieten de rechten en immuniteiten die voor een onafhankelijke taakvervulling nodig zijn, zoals de vertrouwelijkheid, in procedures voor het Gerecht, van de communicatie tussen een vertegenwoordiger en de partij of een andere persoon, zulks onder de bij het reglement voor de procesvoering vastgestelde voorwaarden, tenzij de betrokken partij uitdrukkelijk afziet van dat voorrecht.6. De vertegenwoordigers van de partijen zijn ertoe gehouden het Gerecht geen verkeerde voorstelling van de zaken of de feiten te geven, ook niet als zij zich daarvan bewust zijn of dat redelijkerwijs behoren te zijn.7. In de procedures, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder i), is vertegenwoordiging in de zin van de leden 1 en 2 van onderhavig artikel niet vereist. HOOFDSTUK II - PROCEDURETAAL ARTIKEL 49 Proceduretaal bij het Gerecht van eerste aanleg 1. De proceduretaal bij de lokale en regionale afdelingen is een officiële taal van de Europese Unie, die de officiële taal of een van de officiële talen is van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de betrokken afdeling zich bevindt, dan wel de officiële taal of talen, bepaald door de overeenkomstsluitende staten die een regionale afdeling delen.2. Onverminderd lid 1, kunnen de overeenkomstsluitende lidstaten een of meer officiële talen van het Europees Octrooibureau als proceduretaal bij hun lokale of regionale afdeling bepalen.3. De partijen kunnen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend, als proceduretaal te gebruiken, mits de bevoegde kamer daarmee instemt.Indien de kamer niet met hun keuze instemt, kunnen de partijen verzoeken de zaak naar de centrale afdeling te verwijzen. 4. Met goedvinden van de partijen kan de bevoegde kamer, om praktische redenen en billijkheidshalve, besluiten de taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken.5. Op verzoek van een der partijen kan de president van het Gerecht van eerste aanleg, na de andere partijen en de bevoegde kamer te hebben gehoord, uit billijkheidsoverwegingen en rekening houdend met alle omstandigheden en met de standpunten van de partijen, in het bijzonder het standpunt van de verweerder, besluiten de taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken.De president van het Gerecht van eerste aanleg beoordeelt dan of er behoefte is aan specifieke vertaling en vertolking. 6. De proceduretaal bij de centrale afdeling is de taal waarin het betrokken octrooi is verleend. ARTIKEL 50 Proceduretaal bij het Hof van beroep 1. Bij het Hof van beroep wordt dezelfde proceduretaal gebruikt als in eerste aanleg.2. Onverminderd lid 1 kunnen de partijen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken.3. In uitzonderlijke gevallen kan het Hof van beroep, voor zover het passend wordt geacht, besluiten om, voor de gehele of een deel van de procedure, een andere officiële taal van een overeenkomstsluitende lidstaat als proceduretaal te gebruiken, mits de partijen daarmee instemmen. ARTIKEL 51 Andere taalregelingen 1. Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg en het Hof van beroep kan, voor zover passend, de vertalingsvoorschriften terzijde stellen.2. Op verzoek van een der partijen en voor zover passend, wordt door elke afdeling van het Hof van beroep en het Gerecht van eerste aanleg voorzien in vertolking ten behoeve van de partijen bij de mondelinge behandeling.3. Onverminderd artikel 49, lid 6, kan de verweerder die zijn verblijfplaats, hoofdvestiging of vestiging in een lidstaat heeft, in geval van een inbreukprocedure bij de centrale afdeling, op verzoek een vertaling van belangrijke stukken in de taal van de lidstaat van verblijf of van de hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, van de vestiging, krijgen in de volgende gevallen: a) overeenkomstig artikel 33, lid 1, derde of vierde alinea, is de centrale afdeling bevoegd, en b) de taal van de procedure voor de centrale afdeling is geen officiële taal van de lidstaat waar de verweerder zijn verblijfplaats of hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, zijn vestiging heeft, en c) de verweerder heeft onvoldoende kennis van de proceduretaal. HOOFDSTUK III - PROCEDURE VOOR HET GERECHT ARTIKEL 52 Schriftelijke behandeling, kort geding en mondelinge behandeling 1. De procedure voor het Gerecht omvat een schriftelijke behandeling, een behandeling in kort geding en een mondelinge behandeling, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering.De behandeling wordt gekenmerkt door flexibiliteit en redelijkheid. 2. De behandeling in kort geding vindt in voorkomend geval plaats na de schriftelijke behandeling;de rechter die als rapporteur optreedt roept in opdracht van de voltallige kamer de zitting bijeen. De rechter onderzoekt in het bijzonder samen met de partijen of, ook met bemiddeling en/of arbitrage, door het in artikel 35 bedoelde Centrum een schikking kan worden bewerkstelligd. 3. Bij de mondelinge behandeling hebben de partijen de gelegenheid om terdege hun argumenten te ontvouwen.Het Gerecht kan met hun goedvinden de mondelinge behandeling achterwege laten.

ARTIKEL 53 Bewijsmiddelen 1. In de procedure voor het Gerecht zijn met name de volgende bewijsmiddelen toegelaten : a) horen van partijen;b) inwinnen van inlichtingen;c) overleggen van documenten;d) getuigenverhoor;e) deskundigenbericht;f) inspectie;g) vergelijkende tests of experimenten;h) schriftelijke verklaringen onder ede.2. De procedure voor de bewijsverkrijging wordt geregeld in het reglement voor de procesvoering. Het ondervragen van getuigen en deskundigen geschiedt onder toezicht van het Gerecht en wordt tot het noodzakelijke beperkt.

ARTIKEL 54 Bewijslast Onverminderd artikel 24, leden 2 en 3, rust de feitelijke bewijslast op de partij die zich op de feiten beroept.

ARTIKEL 55 Omkering van de bewijslast 1. Onverminderd artikel 24, leden 2 en 3, worden met betrekking tot een octrooi op een werkwijze voor de vervaardiging van een product, identieke producten die zonder toestemming van de octrooihouder zijn vervaardigd, tot bewijs van het tegendeel geacht met toepassing van die werkwijze te zijn vervaardigd.2. Het in lid 1 bepaalde beginsel is tevens van toepassing als identieke producten zeer waarschijnlijk met de geoctrooieerde werkwijze zijn vervaardigd en de octrooihouder ondanks redelijke inspanningen de voor het identieke product feitelijk toegepaste werkwijze niet heeft kunnen vaststellen.3. Bij de bewijsvoering wordt rekening gehouden met het legitieme belang dat de verweerder erbij heeft zijn fabricage- en bedrijfsgeheim te beschermen. HOOFDSTUK IV - BEVOEGDHEDEN VAN HET GERECHT ARTIKEL 56 De algemene bevoegdheden van het Gerecht 1. Het Gerecht kan beslissen tot toepassing van de in deze overeenkomst bepaalde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen en hieraan voorwaarden verbinden, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering.2. Het Gerecht houdt terdege rekening met het belang van de partijen en beslist nadat elke partij in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, tenzij dit onverenigbaar is met de feitelijke tenuitvoerlegging van de beslissing. ARTIKEL 57 Gerechtsdeskundigen 1. Onverminderd de mogelijkheid dat de partijen bewijsmateriaal van deskundigen overleggen, kan het Gerecht te allen tijde gerechtsdeskundigen aanwijzen die advies geven over bepaalde aspecten. Het Gerecht verstrekt de deskundige alle daartoe benodigde gegevens. 2. Het Gerecht stelt overeenkomstig het reglement voor de procesvoering een indicatieve lijst van deskundigen samen, die door de griffie wordt bijgehouden.3. De gerechtsdeskundigen stellen zich onafhankelijk en onpartijdig op.De bij artikel 7 van het statuut op de rechters toepasselijke regels inzake belangenconflicten zijn van overeenkomstige toepassing. 4. Het advies van de gerechtsdeskundigen wordt beschikbaar gesteld voor de partijen, die het van commentaar kunnen voorzien. ARTIKEL 58 Bescherming van vertrouwelijke informatie Ter bescherming van de bedrijfsgeheimen, persoonsgegevens en andere vertrouwelijke informatie van een partij bij de procedure of een derde, of ter voorkoming van misbruik van bewijsmateriaal, kan het Gerecht gelasten dat bewijsmateriaal niet of slechts in beperkte mate wordt verzameld of gebruikt of slechts voor bepaalde personen toegankelijk wordt gesteld.

ARTIKEL 59 Bevel tot overlegging van bewijsmateriaal 1. Op verzoek van een partij die in voldoende mate redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal tot staving van haar aanspraken heeft overgelegd, onder vermelding van materiaal waarover de wederpartij of een derde partij beschikt, kan het Gerecht deze wederpartij of derde partij bevelen dat bewijsmateriaal over te leggen, met dien verstande dat vertrouwelijke informatie zal worden beschermd.Dit mag er niet toe leiden dat iemand wordt verplicht zichzelf te belasten. 2. Op verzoek van een partij kan het Gerecht, eveneens onder de in lid 1 vermelde voorwaarden, de overlegging gelasten van bancaire, financiële of handelsdocumenten waarover de wederpartij beschikt, met dien verstande dat vertrouwelijke informatie zal worden beschermd. ARTIKEL 60 Bevel tot bescherming van bewijsmateriaal en tot huiszoeking 1. Het Gerecht kan, nog voordat de bodemprocedure is ingeleid, op verzoek van de eiser, die redelijkerwijs beschikbaar materiaal heeft overgelegd ten bewijze dat inbreuk op het octrooi is gemaakt of zal worden gemaakt, onmiddellijk effectieve voorlopige maatregelen tot handhaving van belangrijk bewijsmateriaal in verband met de vermoedelijke inbreuk gelasten, met dien verstande dat vertrouwelijke informatie zal worden beschermd.2. Deze maatregelen kunnen erin bestaan dat de litigieuze producten en, in voorkomend geval, het bij de productie en/of distributie gebruikte materiaal en gereedschap en de desbetreffende documenten, gedetailleerd worden beschreven, met of zonder monsterneming, of dat er materieel beslag op wordt gelegd.3. Het Gerecht kan, nog voordat de bodemprocedure is ingeleid, op verzoek van de eiser die materiaal heeft overgelegd ten bewijze dat er inbreuk op het octrooi is gemaakt of zal worden gemaakt, huiszoeking gelasten.De persoon die de huiszoeking verricht wordt door het Gerecht overeenkomstig het reglement voor de procesvoering aangewezen. 4. De eiser is bij de huiszoeking niet aanwezig, maar kan worden vertegenwoordigd door een onafhankelijk, door het Gerecht in het bevel genoemd specialist.5. Met name als uitstel onherstelbare schade voor de octrooihouder kan veroorzaken, of als er een aantoonbaar risico van vernietiging van bewijsmateriaal bestaat, worden maatregelen gelast, zo nodig zonder dat de wederpartij is gehoord.6. Maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal en huiszoekingen die zijn gelast zonder dat de wederpartij is gehoord, worden onverwijld, en ten laatste onmiddellijk nadat ze zijn uitgevoerd, ter kennis van de betrokken partijen gebracht.Op hun verzoek vindt een heroverweging plaats, waarbij zij worden gehoord; binnen een redelijke termijn wordt beslist of de maatregelen worden gewijzigd, herroepen of bevestigd. 7. Aan de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal kan de voorwaarde worden verbonden dat de eiser een passende zekerheid of een gelijkwaardige garantie stelt ter vergoeding van de door de verweerder geleden schade overeenkomstig lid 9.8. Het Gerecht draagt er zorg voor dat de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal op verzoek van de verweerder worden herroepen of anderszins ophouden uitwerking te hebben, onverminderd de schadevergoeding die kan worden geëist, indien de eiser niet binnen een termijn van ten hoogste eenendertig kalenderdagen of twintig werkdagen - de langste van beide termijnen - een bodemprocedure bij het Gerecht heeft ingesteld.9. Indien de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal worden herroepen, of wegens handelen of nalaten van de eiser vervallen, of indien later wordt vastgesteld dat geen inbreuk op het octrooi is gemaakt of dreigt te worden gemaakt, kan het Gerecht, op verzoek van de verweerder, de eiser bevelen de verweerder op passende wijze te vergoeden voor de door de maatregelen geleden schade. ARTIKEL 61 Beslissing tot bevriezing 1. Op verzoek van een aanvrager die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd tot staving van de bewering dat er inbreuk op het octrooi is gemaakt of zal worden gemaakt, kan het Gerecht, nog voordat de bodemprocedure is ingeleid, een partij verbieden om uit zijn rechtsgebied aldaar gelokaliseerde activa te verwijderen, of te handelen in activa, ongeacht of die al dan niet in zijn rechtsgebied zijn gelokaliseerd.2. De leden 5 tot en met 9 van artikel 60 zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde maatregelen. ARTIKEL 62 Voorlopige en bewarende maatregelen 1. Het Gerecht kan een bevelschrift tegen een vermoedelijke inbreukmaker of een door hem ingezette tussenpersoon verlenen, met de bedoeling een dreigende inbreuk te voorkomen, voorlopig en indien nodig waar passend op straffe van een dwangsom de voortzetting van de vermoedelijke inbreuk te verbieden, of aan de voortzetting de voorwaarde te verbinden dat zekerheid wordt gesteld, zodat de rechthebbende zal worden vergoed.2. Het Gerecht maakt naar eigen inzicht een afweging van de belangen van de partijen, en houdt in het bijzonder rekening met het nadeel dat elk van hen kan ondervinden doordat het bevelschrift wordt verleend of geweigerd.3. Het Gerecht kan tevens beslaglegging of afgifte gelasten met betrekking tot producten waarmee vermoedelijk inbreuk wordt gemaakt op het octrooi, om te vermijden dat zij in de handel komen of blijven. Indien de eiser aantoont dat er omstandigheden zijn die het waarschijnlijk maken dat schade niet zal worden vergoed, kan het Gerecht conservatoir beslag op roerende en onroerende eigendommen van de vermoedelijke inbreukmaker gelasten, en met name zijn bankrekeningen en andere activa bevriezen. 4. Het Gerecht kan, met betrekking tot de in de leden 1 en 3 bedoelde maatregelen, van de eiser een redelijk bewijs verlangen waaruit met voldoende zekerheid is op te maken dat hij de rechthebbende is en dat inbreuk op zijn recht wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt.5. De leden 5 tot en met 9 van artikel 60 zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde maatregelen. ARTIKEL 63 Rechterlijk bevel 1. In geval van een beslissing waarbij een inbreuk op een octrooi wordt vastgesteld, kan het Gerecht tegen de inbreukmaker een bevelschrift verlenen houdende verbod op voortzetting van de inbreuk. Het bevelschrift kan tevens worden gericht tot een tussenpersoon die door een derde partij is ingezet om de inbreuk te plegen. 2. In voorkomend geval wordt bij niet-naleving van het in lid 1 bedoelde bevel een dwangsom opgelegd, die aan het Gerecht moet worden voldaan. ARTIKEL 64 Corrigerende maatregelen in de inbreukprocedure 1. Onverminderd de schadevergoeding die wegens de inbreuk aan de benadeelde partij is verschuldigd, kan het Gerecht, op verzoek van de eiser en zonder enige vorm van compensatie, passende maatregelen gelasten met betrekking tot producten waarmee inbreuk wordt gemaakt op een octrooi en, in voorkomende gevallen, met betrekking tot materiaal en gereedschap dat hoofdzakelijk bij het ontwerpen of vervaardigen van die producten wordt gebruikt.2. Meer bepaald kan het Gerecht: a) formeel verklaren dat inbreuk is gemaakt;b) het product uit de handel nemen;c) het product ontdoen van de eigenschap die de inbreuk uitmaakt;d) het product definitief uit de handel nemen;of e) het product en/of het materiaal en gereedschap vernietigen.3. Tenzij de inbreukmaker bijzondere redenen laat gelden, beveelt het Gerecht dat de maatregelen op diens kosten worden uitgevoerd.4. Bij de behandeling van een verzoek om corrigerende maatregelen op grond van dit artikel houdt het Gerecht rekening met het gegeven dat de maatregelen in verhouding moeten staan tot de ernst van de inbreuk, met de bereidheid van de inbreukmaker om het materiaal in een toestand te brengen waarin het geen inbreuk uitmaakt, en met de belangen van derden. ARTIKEL 65 Beslissing inzake de geldigheid van het octrooi 1. Het Gerecht beslist op vordering tot nietigverklaring of reconventionele vordering tot nietigverklaring over de geldigheid van het octrooi.2. Het octrooi kan door het Gerecht uitsluitend op de gronden, genoemd in artikel 138, lid 1, en artikel 139, lid 2, van het Europees Octrooiverdrag, geheel of gedeeltelijk nietig worden verklaard.3. Onverminderd artikel 138, lid 3, van het Europees Octrooiverdrag wordt het octrooi, indien de nietigheidsgronden slechts op een deel van het octrooi betrekking hebben, door middel van een overeenkomstige wijziging van de conclusies beperkt en gedeeltelijk nietig verklaard.4. Voor zover een octrooi nietig is verklaard, wordt het geacht van de aanvang af niet de in de artikelen 64 en 67 van het Europees Octrooiverdrag omschreven rechtsgevolgen te hebben gehad.5. Indien het Gerecht bij definitieve beslissing een octrooi geheel of gedeeltelijk nietig verklaart, zendt het een afschrift van de beslissing naar het Europees Octrooibureau en, in geval van een Europees octrooi, naar het nationaal octrooibureau van elke betrokken overeenkomstsluitende lidstaat. ARTIKEL 66 Bevoegdheden van het Gerecht inzake beslissingen van het Europees Octrooibureau 1. In geval van een vordering op grond van artikel 32, lid 1, onder i), kan het Gerecht iedere bevoegdheid uitoefenen die aan het Europees Octrooibureau is toegekend bij artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1257/2012, en met name correcties aanbrengen in het register voor eenheidsoctrooibescherming. 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 69 draagt elke partij in een vordering op grond van artikel 32, lid 1, onder i), haar eigen kosten. ARTIKEL 67 Bevoegdheid om verstrekking van informatie te gelasten 1. Het Gerecht kan, naar aanleiding van een gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, een inbreukmaker gelasten de eiser informatie te verstrekken over: a) de oorsprong van de producten of werkwijzen die een inbreuk uitmaken, en de kanalen waarlangs ze worden gedistribueerd;b) de geproduceerde, vervaardigde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede de prijs die is betaald voor de producten die een inbreuk vormen;en c) de identiteit van derden die zijn betrokken bij de productie of distributie van die producten, of bij de toepassing van de werkwijze die een inbreuk vormt.2. Het Gerecht kan, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, tevens elke derde partij die: a) in het bezit blijkt te zijn van producten op commerciële schaal, of op commerciële schaal een werkwijze blijkt toe te passen waarmee inbreuk wordt gemaakt op een octrooi;b) op commerciële schaal diensten blijkt te verstrekken die worden gebruikt bij activiteiten die een inbreuk uitmaken;of c) op aanwijzing van de onder a) of b) bedoelde persoon betrokken blijkt te zijn bij de productie, vervaardiging of distributie van de producten of werkwijze waarmee een inbreuk wordt gemaakt, dan wel bij het verstrekken van de diensten, gelasten de eiser de in lid 1 bedoelde informatie te verstrekken. ARTIKEL 68 Toekenning van schadevergoeding 1. Op verzoek van de benadeelde partij kan het Gerecht degene die zich ervan bewust was, of dat redelijkerwijze hoorde te zijn, dat hij inbreuk maakte op een octrooi, bevelen de benadeelde partij een vergoeding te betalen die in verhouding staat tot de schade die deze als gevolg van de inbreuk werkelijk heeft geleden.2. De benadeelde partij wordt, voor zover mogelijk, hersteld in de toestand waarin zij zich zou bevinden indien de inbreuk niet was gepleegd.De inbreukmaker mag geen voordeel behalen uit de inbreuk. De schadevergoeding heeft evenwel geen strafrechtelijk karakter. 3. Bij het bepalen van de schadevergoeding: a) houdt het Gerecht rekening met alle ter zake dienende aspecten, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in voorkomend geval, andere elementen dan economische factoren, zoals de morele schade die de benadeelde partij door de inbreuk heeft geleden;of b) of bepaalt het als alternatieve mogelijkheid voor het bepaalde onder a), in voorkomend geval, de schadevergoeding als een vast bedrag, op basis van elementen zoals ten minste het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het octrooi te gebruiken.4. Indien de inbreukmaker zich er niet van bewust was, noch dat redelijkerwijs kon zijn, dat hij de inbreuk pleegde, kan het Gerecht bevelen dat de winst wordt vergoed of dat een vergoeding wordt betaald. ARTIKEL 69 Gerechtskosten 1. De gerechtskosten en andere uitgaven van de in het gelijk gestelde partij worden, in het algemeen, in een redelijke en proportionele mate en tenzij de billijkheid anders vereist, gedragen door de in het ongelijk gestelde partij, tot een overeenkomstig het reglement voor de procesvoering bepaald maximum.2. Indien een partij slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld of in uitzonderlijke omstandigheden, kan het Gerecht beschikken dat de kosten op billijke wijze worden toegerekend of elke partij in haar eigen kosten verwijzen.3. Een partij draagt alle kosten die zij het Gerecht of een andere partij heeft veroorzaakt.4. Het Gerecht kan, met name in de artikelen 59 tot en met 62 bedoelde gevallen, op verzoek van de verweerder de eiser voldoende zekerheid laten stellen voor de gerechtskosten en andere uitgaven van de verweerder die de eiser ten laste zouden kunnen worden gelegd. ARTIKEL 70 Gerechtskosten 1. De partijen in de procedure voor het Gerecht betalen gerechtskosten.2. Tenzij in het reglement voor de procesvoering anders is bepaald, worden de gerechtskosten van tevoren betaald.Een partij die de voorgeschreven gerechtskosten niet heeft betaald, kan worden uitgesloten van verdere deelname aan de procedure.

ARTIKEL 71 Rechtsbijstand 1. Een partij die een natuurlijk persoon is en niet of slechts ten dele tot betaling van de proceskosten in staat is, kan in iedere stand van het geding om rechtsbijstand verzoeken.De voorwaarden voor de toekenning van rechtsbijstand worden vastgelegd in het reglement voor de procesvoering. 2. Het Gerecht besluit, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, of de rechtsbijstand volledig of gedeeltelijk wordt toegekend, dan wel moet worden afgewezen.3. Het administratief comité bepaalt, op voorstel van het Gerecht, de omvang van de rechtsbijstand en de regels volgens welke de kosten ervan worden gedragen. ARTIKEL 72 Verjaring Onverminderd de leden 2 en 3 van artikel 24 kan elke vordering met betrekking tot een vorm van financiële schadeloosstelling worden ingesteld tot vijf jaar na de datum waarop de eiser kennis heeft genomen, of redelijkerwijs had kunnen nemen, van het meest recente feit waarop de vordering berust. HOOFDSTUK V - BEROEP ARTIKEL 73 Beroep 1. Tegen een beslissing van het Gerecht van eerste aanleg kan, binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving ervan, beroep bij het Hof van beroep worden ingesteld door elke partij waarvan de conclusies geheel of voor een deel zijn afgewezen.2. Tegen een beschikking van het Gerecht van eerste aanleg kan beroep worden ingesteld bij het Hof van beroep door elke partij waarvan de conclusies geheel of voor een deel zijn afgewezen: a) in de gevallen, bedoeld in artikel 49, lid 5, en de artikelen 59 tot en met 62 en 67, binnen vijftien kalenderdagen na kennisgeving van de beschikking aan de eiser;b) in de overige gevallen: i) samen met het beroep tegen de beslissing, of ii) indien het Gerecht hoger beroep mogelijk maakt, binnen vijftien dagen na kennisgeving van de daartoe strekkende beslissing.3. Het beroep tegen een beslissing of een beschikking van het Gerecht van eerste aanleg kan worden ingesteld op juridische en op feitelijke gronden.4. Nieuwe feiten en nieuw bewijsmateriaal kunnen uitsluitend overeenkomstig het reglement voor de procesvoering worden aangevoerd, en alleen als de betrokken partij dat redelijkerwijs niet tijdens de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg heeft kunnen doen. ARTIKEL 74 Gevolgen van het beroep 1. Het beroep heeft geen opschortende werking, tenzij het Hof van beroep op gemotiveerd verzoek van een der partijen anders beslist.Het reglement voor de procesvoering waarborgt dat onverwijld een beslissing wordt gegeven. 2. Niettegenstaande lid 1 heeft een beroep tegen een beslissing inzake een vordering of reconventionele vordering tot nietigverklaring en inzake een vordering krachtens artikel 32, lid 1, onder i), altijd opschortende werking.3. De bodemprocedure wordt niet opgeschort door het beroep tegen een beschikking in de zin van artikel 49, lid 5, en de artikelen 59 tot en met 62 of 67.Het Gerecht van eerste aanleg geeft evenwel geen beslissing in de bodemprocedure zolang het Hof van beroep zich niet over het beroep tegen een beschikking heeft uitgesproken.

ARTIKEL 75 Beslissing op hoger beroep en terugverwijzing 1. Indien het Hof van beroep het in artikel 73 bedoelde beroep gegrond verklaart, vernietigt het de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg en geeft het een definitieve beslissing.Het Hof van beroep kan, in uitzonderlijke gevallen, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering de zaak ter afdoening terugverwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg. 2. In dat geval is het Gerecht gebonden aan de beslissing van het Hof van beroep over de rechtsvragen. HOOFDSTUK VI - BESLISSINGEN ARTIKEL 76 Grondslag voor beslissingen en recht te worden gehoord 1. Overeenkomstig het lijdelijkheidsbeginsel wijst het Gerecht niet meer toe dan hetgeen is geëist.2. De beslissing ten principale moet uitsluitend stoelen op gronden, feiten en bewijselementen die de partijen hebben aangevoerd of die het Gerecht bij beschikking heeft vastgesteld en waarover de partijen hun standpunt hebben kunnen formuleren.3. De bewijselementen worden door het Gerecht vrij en onafhankelijk beoordeeld. ARTIKEL 77 Vormvoorschriften 1. De beslissingen en beschikkingen van het Gerecht worden met redenen omkleed en schriftelijk gegeven, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering.2. De beslissingen en beschikkingen van het Gerecht worden gegeven in de proceduretaal. ARTIKEL 78 Beslissingen van het Gerecht en afwijkende standpunten 1. De beslissingen en beschikkingen van het Gerecht worden gegeven bij meerderheid van stemmen van de kamer, overeenkomstig het statuut.Bij staking van stemmen geeft de stem van de voorzittende rechter de doorslag. 2. In uitzonderlijke omstandigheden kan elke rechter in de kamer een mening uitspreken die afwijkt van de beslissing van het Gerecht. ARTIKEL 79 Schikking De partijen kunnen, in iedere stand van het geding, een schikking treffen die bij beslissing van het Gerecht wordt bevestigd. Het octrooi kan niet door schikking nietig worden verklaard of worden beperkt.

ARTIKEL 80 Bekendmaking van beslissingen Het Gerecht kan, op verzoek van de eiser en op kosten van de inbreukmaker, bevelen dat passende maatregelen ter verspreiding van informatie over de beslissing van het Gerecht worden getroffen, waaronder bekendmaking van de beslissing en volledige of gedeeltelijke publicatie ervan in de media.

ARTIKEL 81 Nieuwe behandeling 1. Het Hof van beroep kan, na een beslissing van het Gerecht met kracht van gewijsde, bij uitzondering een verzoek tot nieuwe behandeling inwilligen, indien: a) de partij die het verzoek indient een feit aan het licht brengt dat van beslissende invloed zou zijn geweest en dat haar op het tijdstip van de beslissing onbekend was;het verzoek wordt alleen ingewilligd in geval van een feit dat door een nationale rechter bij beslissing met kracht van gewijsde strafbaar is bevonden; of b) een fundamentele vormfout is gemaakt, in het bijzonder als het stuk dat de procedure inleidt of een gelijkwaardig stuk niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of ter kennis is gebracht.2. Het verzoek wordt ingediend binnen tien jaar na de datum van de beslissing, doch uiterlijk twee maanden nadat het nieuwe feit of de vormfout aan het licht is getreden.Tenzij het Hof van beroep anders beslist, heeft het verzoek geen opschortende werking. 3. Indien het verzoek gegrond is, kan het Hof van beroep, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, de beslissing geheel of gedeeltelijk vernietigen, de zaak opnieuw behandelen en een nieuwe beslissing geven.4. Wie te goeder trouw gebruikmaakt van een octrooi dat het voorwerp is van een beslissing die nader wordt onderzocht, moet dat octrooi verder kunnen gebruiken. ARTIKEL 82 Tenuitvoerlegging van beslissingen en beschikkingen 1. De beslissingen en beschikkingen van het Gerecht zijn in elke overeenkomstsluitende lidstaat uitvoerbaar.Aan de beslissing van het Gerecht wordt een bevel tot tenuitvoerlegging gehecht. 2. De tenuitvoerlegging van een beslissing kan in voorkomend geval afhankelijk worden gesteld van het stellen van een zekerheid of een gelijkwaardige garantie ter vergoeding van de geleden schade, met name in het geval van een rechterlijke bevel.3. Onverminderd deze overeenkomst en het statuut, geschiedt de tenuitvoerlegging volgens de procedure van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt.Elke beslissing van het Gerecht wordt onder dezelfde voorwaarden ten uitvoer gelegd als een beslissing die is gegeven in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt. 4. Indien een partij zich niet houdt aan een bevel van het Gerecht, kan haar een dwangsom worden opgelegd, die aan het Gerecht moet worden voldaan.De dwangsom staat in verhouding tot het belang van het ten uitvoer te leggen bevel en laat het recht van de partij om aanspraak te maken op schadevergoeding of zekerheid onverlet.

DEEL IV - OVERGANGSBEPALINGEN ARTIKEL 83 Overgangsregeling 1. Gedurende een overgangsperiode van zeven jaar na de datum waarop deze overeenkomst in werking is getreden kan een vordering inzake inbreuk op, of tot nietigverklaring van een Europees octrooi, dan wel een vordering inzake inbreuk op, of tot nietigverklaring van een aanvullend beschermingscertificaat dat is afgegeven voor een door een Europees octrooi beschermd product, nog worden aangespannen bij nationale rechtbanken of andere bevoegde nationale instanties.2. Aan het eind van de overgangsperiode blijft de nationale rechter de aanhangige zaken verder behandelen.3. Tenzij een vordering bij het Gerecht is ingesteld, kan de houder of de aanvrager van een Europees octrooi dat vóór het einde van de in lid 1 of, in voorkomend geval, lid 5 bedoelde overgangsperiode is verkregen of aangevraagd, alsmede de houder van een aanvullend beschermingscertificaat dat voor een door een Europees octrooi beschermd product is afgegeven, zich onttrekken aan de uitsluitende bevoegdheid van het Gerecht.Hij stuurt te dien einde, uiterlijk één maand voor het verstrijken van de overgangsperiode, een daartoe strekkende kennisgeving aan de griffie. De kennisgeving heeft uitwerking op het tijdstip waarop zij ter griffie wordt geregistreerd. 4. Tenzij een vordering bij de nationale rechter is ingesteld, kan de houder of de aanvrager van een Europees octrooi, dan wel de houder van een aanvullend beschermingscertificaat dat voor een door een Europees octrooi beschermd product is afgegeven, die gebruik heeft gemaakt van de in lid 3 bedoelde mogelijkheid, zijn keuze te allen tijde ongedaan maken.In voorkomend geval stelt hij de griffie daarvan in kennis. De kennisgeving heeft uitwerking op het tijdstip waarop zij ter griffie wordt geregistreerd. 5. Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt door het administratief comité breed overleg gevoerd met de gebruikers van het octrooistelsel en nagegaan hoeveel Europese octrooien en aanvullende beschermingscertificaten die voor een door een Europees octrooi beschermd product zijn afgegeven nog overeenkomstig lid 1 het voorwerp uitmaken van een vordering wegens inbreuk of tot nietigverklaring bij een nationale rechtbank, wat de verklaring ervoor is en wat de consequenties zijn.Op basis van het overleg en op advies van het Gerecht kan het administratief comité besluiten de overgangsperiode met zeven jaar te verlengen.

DEEL V - SLOTBEPALINGEN ARTIKEL 84 Ondertekening, bekrachtiging en toetreding 1. Deze overeenkomst staat open voor ondertekening door alle lidstaten op 19 februari 2013.2. Deze overeenkomst wordt bekrachtigd overeenkomstig de respectieve grondwettelijke regels van de lidstaten.De akten van bekrachtiging worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie (hierna "de depositaris"). 3. Iedere lidstaat die deze overeenkomst heeft ondertekend stelt op het tijdstip waarop hij zijn akte van bekrachtiging van de overeenkomst neerlegt, de Europese Commissie in kennis van deze bekrachtiging, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr.1257/2012. 4. Deze overeenkomst staat open voor toetreding door alle lidstaten. De akten van toetreding worden bij de depositaris neergelegd.

ARTIKEL 85 Functies van de depositaris 1. De depositaris stelt voor eensluidend gewaarmerkte kopieën van de overeenkomst op, die hij doet toekomen aan de regeringen van alle ondertekenende of toetredende lidstaten.2. De depositaris stelt de regeringen van de ondertekenende en de toetredende lidstaten in kennis van: a) de ondertekeningen;b) de nederlegging van bekrachtigings- of toetredingsakten;c) de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.3. De depositaris schrijft deze overeenkomst in bij het secretariaat van de Verenigde Naties. ARTIKEL 86 Duur van de overeenkomst Deze overeenkomst heeft een onbepaalde duur.

ARTIKEL 87 Herziening 1. Zeven jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst of zodra er 2000 zaken van inbreuk door het Gerecht zijn behandeld, als dat na meer dan zeven jaar het geval is, en zo nodig vervolgens met regelmatige tussenpozen, wordt door het administratief comité breed overleg gevoerd met de gebruikers van het octrooistelsel over het functioneren, de doeltreffendheid en de kostenefficiëntie van het Gerecht en over het vertrouwen van de gebruikers van het octrooistelsel in de kwaliteit van de beslissingen van het Gerecht.Op basis van dit overleg en een advies van het Gerecht kan het administratief comité besluiten deze overeenkomst te herzien met als doel het Gerecht beter te doen functioneren. 2. Het administratief comité kan deze overeenkomst wijzigen om haar in overeenstemming te brengen met een internationaal verdrag betreffende octrooien of met het Unierecht.3. Een op grond van de leden 1 en 2 genomen besluit van het administratief comité treedt niet in werking als een overeenkomstsluitende lidstaat binnen twaalf maanden na de datum van het besluit volgens de toepasselijke interne besluitvormingsprocedures laat weten niet aan het besluit gebonden te willen zijn.In dat geval wordt een herzieningsconferentie van de overeenkomstsluitende lidstaten bijeengeroepen.

ARTIKEL 88 Talen van de overeenkomst 1. Deze overeenkomst wordt opgesteld in een enkel exemplaar in het Engels, Frans en Duits, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.2. De teksten van deze overeenkomst in andere officiële talen van andere overeenkomstsluitende staten dan de in lid 1 genoemde, worden, als zij door het administratief comité zijn goedgekeurd, beschouwd als officiële teksten.Als er tussen de diverse teksten verschillen zijn, prevaleren de in lid 1 bedoelde teksten.

ARTIKEL 89 Inwerkingtreding 1. Deze overeenkomst treedt in werking op 1 januari 2014 of op de eerste dag van de vierde maand na de nederlegging van de dertiende bekrachtigings- of toetredingsakte overeenkomstig artikel 84, op voorwaarde dat tot de overeenkomstsluitende lidstaten die hun bekrachtigings- of toetredingsakte zullen hebben nedergelegd de drie staten behoren waar het grootste aantal Europese octrooien gold in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomst wordt ondertekend, of op de eerste dag van de vierde maand na de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen in Verordening (EU) nr.1215/2012 inzake de verhouding van de verordening tot deze overeenkomst, al naar gelang welke datum het laatst valt. 2. Iedere bekrachtiging of toetreding na de inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt van kracht op de eerste dag van de vierde maand na de nederlegging van de bekrachtigings- of toetredingsakte. TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze overeenkomst hebben geplaatst.

GEDAAN TE Brussel op 19 februari 2013 in de Engelse, de Franse en de Duitse taal, waarbij de drie teksten gelijkelijk authentiek zijn, in één exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

BIJLAGE I STATUUT VAN HET EENGEMAAKT OCTROOIGERECHT ARTIKEL 1 Toepassingsgebied van het statuut Dit statuut bevat de institutionele en financiële regelingen voor het eengemaakt octrooigerecht, zoals ingesteld bij artikel 1 van de overeenkomst. HOOFDSTUK 1 - RECHTERS ARTIKEL 2 Selectiecriteria voor rechters 1. Eenieder die onderdaan is van een overeenkomstsluitende lidstaat en aan de in artikel 15 van de overeenkomst en de in dit statuut gestelde eisen voldoet, kan tot rechter worden benoemd.2. De rechters hebben een goede kennis van ten minste één officiële taal van het Europees Octrooibureau.3. De ervaring met octrooigeschillenbeslechting die moet worden aangetoond voor de benoeming overeenkomstig artikel 15, lid 1 van de overeenkomst kan worden verkregen met opleiding in de zin van artikel 11, lid 4, onder a) van dit statuut. ARTIKEL 3 Benoeming van rechters 1. De rechters worden benoemd volgens de in artikel 16 van de overeenkomst bepaalde procedure.2. De vacatures worden openbaar gemaakt en vermelden de toepasselijke selectiecriteria, bepaald in artikel 2.Het raadgevend comité verstrekt advies over de geschiktheid van de kandidaten om de taken van een rechter in het Gerecht te verrichten. Aan het advies wordt een lijst met de meest geschikte kandidaten gehecht. De lijst telt ten minste tweemaal zoveel kandidaten als er vacatures zijn. Zo nodig kan het raadgevend comité adviseren om een rechter, voordat er een besluit over de benoeming wordt genomen, een opleiding in octrooigeschillenbeslechting overeenkomstig artikel 11, lid 4, onder a), te laten volgen. 3. Bij de benoeming van de rechters zorgt het administratief comité voor de optimale juridische en technische deskundigheid en een uit geografisch oogpunt zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het Gerecht uit onderdanen van de overeenkomstsluitende lidstaten.4. Het administratief comité benoemt zoveel rechters als er nodig zijn om het Gerecht goed te laten functioneren.In eerste instantie benoemt het administratief comité het aantal rechters dat nodig is om ten minste één kamer in elke afdeling van het Gerecht van eerste aanleg op te richten en om ten minste twee kamers in het Hof van beroep op te richten. 5. In het besluit van het administratief comité tot benoeming van de juridisch geschoolde voltijdof deeltijdrechters en technisch geschoolde voltijdrechters wordt vermeld bij welke instantie van het Gerecht en/of afdeling van het Gerecht van eerste aanleg de rechter wordt benoemd en welke gebieden de benoeming van de technisch geschoold rechter geldt.6. De technisch geschoolde deeltijdrechters worden op grond van hun specifieke kwalificaties en ervaring tot rechter in het Gerecht benoemd en in de pool van rechters opgenomen.Met de benoeming van deze rechters wordt ervoor gezorgd dat alle gebieden van de technologie worden bestreken.

ARTIKEL 4 Ambtstermijn van de rechters 1. De rechters worden benoemd voor een ambtstermijn van zes jaar, die aanvangt op de in het benoemingsbesluit bepaalde datum.Zij zijn herbenoembaar. 2. Indien geen datum is bepaald, vangt de termijn aan op de datum van het benoemingsbesluit. ARTIKEL 5 Benoeming van de leden van het raadgevend comité 1. Elke overeenkomstsluitende lidstaat draagt een lid van het raadgevend comité voor dat voldoet aan de in artikel 14, lid 2, van de overeenkomst genoemde eisen.2. De leden van het raadgevend comité worden in onderlinge overeenstemming door het administratief comité benoemd. ARTIKEL 6 Eed Alvorens hun ambt op te nemen, verklaren de rechters in een openbare zitting onder ede dat zij hun taak onpartijdig en gewetensvol zullen uitoefenen en niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zullen maken.

ARTIKEL 7 Onpartijdigheid 1. De rechters ondertekenen terstond na de eedaflegging een verklaring waarin zij zich er plechtig toe verbinden om, gedurende hun ambtstermijn en na afloop daarvan, de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen te zullen nakomen, en in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te zullen betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van hun ambtstermijn.2. De rechters mogen niet deelnemen aan de behandeling van een zaak waarin zij: a) hebben deelgenomen als adviseur;b) partij zijn geweest of voor een van de partijen zijn opgetreden;c) verzocht zijn zich uit te spreken als lid van een hof, rechtbank, raad van beroep, arbitrage- of bemiddelingspanel, onderzoekscommissie of in een andere hoedanigheid;d) een persoonlijk of financieel belang hebben of banden hebben met een der partijen;of e) familiebanden hebben met een van de partijen of vertegenwoordigers van de partijen.3. Een rechter die om een bijzondere reden meent niet te moeten deelnemen aan de berechting of het onderzoek van een bepaalde zaak, deelt dit mee aan de president van het Hof van beroep of, in het geval van rechters in het Gerecht van eerste aanleg, aan de president van het Gerecht van eerste aanleg.Indien de president van het Hof van beroep of, in het geval van rechters van het Gerecht van eerste aanleg, de president van het Gerecht van eerste aanleg van oordeel is dat een rechter om een bijzondere reden in een bepaalde zaak geen zitting moet houden of geen conclusies moet nemen, stelt de president van het Hof van beroep of de president van het Gerecht van eerste aanleg deze rechter schriftelijk in kennis van de redenen voor zijn beslissing. 4. Elke partij in een procedure kan, om een van de in lid 2 genoemde redenen of indien er goede redenen zijn om aan te nemen dat de rechter partijdig is, er bezwaar tegen maken dat een rechter deelneemt aan de procedure.5. Alle geschillen die voortkomen uit de toepassing van dit artikel worden beslecht bij besluit van het presidium, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering.De betrokken rechter wordt gehoord, maar neemt niet aan de beraadslaging deel.

ARTIKEL 8 Immuniteit van de rechters 1. De rechters zijn vrijgesteld van rechtsvervolging.Met betrekking tot hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, blijven zij deze immuniteit genieten ook nadat zij hun ambt hebben neergelegd. 2. Het presidium kan de immuniteit opheffen.3. Ingeval tegen een rechter wiens immuniteit is opgeheven, een strafvervolging wordt ingesteld, kan hij in elk der overeenkomstsluitende lidstaten slechts worden berecht door de instantie die bevoegd is tot berechting van de leden van het hoogste nationale rechtscollege.4. Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is op de rechters van het Gerecht van toepassing, onverminderd de in dit statuut vervatte bepalingen betreffende de vrijstelling van rechters van rechtsvervolging. ARTIKEL 9 Beëindiging van de ambtsuitoefening 1. Behalve door vervanging na het verstrijken van de ambtstermijn in de zin van artikel 4, of door overlijden, eindigt de ambtsuitoefening van een rechter door ontslag.2. Een rechter die om ontslag verzoekt, richt daartoe tot de president van het Hof van beroep of, in het geval van rechters van het Gerecht van eerste aanleg, tot de president van het Gerecht van eerste aanleg, een brief, die aan de voorzitter van het administratief comité wordt doorgezonden.3. Behoudens in gevallen waarin artikel 10 toepassing vindt, blijft elke rechter zitting hebben totdat zijn opvolger in functie treedt.4. Elke vacature wordt opgevuld door benoeming van een nieuwe rechter voor de resteren de ambtstermijn van zijn voorganger. ARTIKEL 10 Ontheffing van het ambt 1. Een rechter kan slechts van zijn ambt worden ontheven of van het recht op andere voordelen vervallen worden verklaard, indien het presidium van oordeel is dat hij niet langer aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen voldoet.De betrokken rechter wordt gehoord, maar neemt niet aan de beraadslaging deel. 2. De griffier van het Gerecht geeft van deze beslissing kennis aan de voorzitter van het administratief comité.3. In geval van een beslissing waarbij een rechter van zijn ambt wordt ontheven, ontstaat door die kennisgeving een vacature. ARTIKEL 11 Opleiding 1. Een passende, periodieke opleiding van rechters wordt verstrekt in het kader van het in artikel 19 van de overeenkomst bedoelde opleidingsprogramma.Het presidium stelt de opleidingsvoorschriften vast waarmee gezorgd wordt voor de uitvoering en de algehele samenhang van het opleidingsprogramma. 2. Het opleidingsprogramma voorziet in een platform voor de uitwisseling van ervaring en in een discussieforum, met name door: a) het organiseren van cursussen, seminars, workshops en symposia;b) samenwerking met internationale organisaties en opleidingsinstituten op het gebied van intellectuele eigendom;en c) het bevorderen en ondersteunen van verdere beroepsopleiding.3. Een jaarlijks werkprogramma en opleidingsrichtsnoeren worden opgesteld, omvattend een jaarlijks opleidingsprogramma voor elke rechter, waarmee wordt voorzien in zijn volgens de opleidingsvoorschriften vastgestelde opleidingsbehoeften.4. Voorts voorziet het opleidingsprogramma in: a) passende opleiding van kandidaat-rechters en pas benoemde rechters van het Gerecht;b) ondersteunende projecten ter vergemakkelijking van de samenwerking tussen vertegenwoordigers, octrooiadvocaten en het Gerecht. ARTIKEL 12 Bezoldiging Het administratief comité stelt de bezoldiging van de president van het Hof van beroep, de president van het Gerecht van eerste aanleg, de rechters, de griffier, de plaatsvervangend griffier en het personeel vast. HOOFDSTUK II - ORGANISATORISCHE BEPALINGEN AFDELING 1 - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN ARTIKEL 13 De president van het Hof van beroep 1. De president van het Hof van beroep wordt door alle rechters van het Hof van beroep voor drie jaar uit hun midden gekozen.De president van het Hof van beroep is tweemaal herkiesbaar. 2. De verkiezing van de president van het Hof van beroep geschiedt bij geheime stemming. Verkozen is de rechter die de volstrekte meerderheid van stemmen heeft verkregen. Indien geen van de rechters de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan en is de rechter die de meeste stemmen krijgt, verkozen. 3. De president van het Hof van beroep leidt de jurisprudentiële werkzaamheden en de diensten van het Hof van beroep en leidt de beraadslagingen van het Hof van beroep in voltallige zitting.4. Indien het ambt van president van het Hof van beroep vóór het verstrijken van de ambtstermijn openvalt, wordt voor het resterende gedeelte van de termijn een opvolger gekozen. ARTIKEL 14 De president van het Gerecht van eerste aanleg 1. De president van het Gerecht van eerste aanleg wordt door alle voltijdrechters van het Gerecht van eerste aanleg uit hun midden gekozen voor een ambtstermijn van drie jaar.De president van het Gerecht van eerste aanleg is tweemaal herkiesbaar. 2. De eerste president van het Gerecht van eerste aanleg is een onderdaan van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de centrale afdeling zetelt.3. De president van het Gerecht van eerste aanleg leidt de jurisprudentiële werkzaamheden en de diensten van het Gerecht van eerste aanleg.4. Artikel 13, leden 2 en 4, zijn van overeenkomstige toepassing op de president van het Gerecht van eerste aanleg. ARTIKEL 15 Presidium 1. Het presidium bestaat uit de president van het Hof van beroep, die als voorzitter optreedt, de president van het Gerecht van eerste aanleg, twee rechters van het Hof van beroep die uit hun midden zijn gekozen, drie voltijdrechters van het Gerecht van eerste aanleg die uit hun midden zijn gekozen, en de griffier als niet-stemgerechtigd lid.2. Het presidium verricht zijn taken in overeenstemming met dit statuut.Onverminderd zijn eigen opdracht, kan het bepaalde taken aan een van zijn leden delegeren. 3. Het presidium is belast met het beheer van het Gerecht;in het bijzonder: a) stelt het voorstellen op tot wijziging van het reglement voor de procesvoering overeenkomstig artikel 41 van de overeenkomst, alsook voorstellen betreffende het financieel reglement van het Gerecht;b) stelt het de jaarlijkse begroting, de jaarrekeningen en het jaarverslag van het Gerecht op en dient deze in bij het begrotingscomité;c) stelt het de richtsnoeren voor het opleidingsprogramma voor rechters vast en ziet het toe op de uitvoering ervan;d) neemt het beslissingen omtrent de benoeming en de ontzetting uit het ambt van griffier en van plaatsvervangend griffier;e) stelt het de regels voor de griffie, met inbegrip van de subalterne griffies vast.f) brengt het advies uit overeenkomstig artikel 83, lid 5, van de overeenkomst;4. De in de artikelen 7, 8, 10 en 22 genoemde beslissingen van het presidium worden genomen zonder dat de griffier eraan deelneemt.5. Het presidium kan slechts geldig beslissen, indien alle leden aanwezig zijn of op correcte wijze zijn vertegenwoordigd.Er wordt beslist bij meerderheid van stemmen.

ARTIKEL 16 Personeel 1. De ambtenaren en andere personeelsleden van het Gerecht hebben tot taak de president van het Hof van beroep, de president van het Gerecht van eerste aanleg, de rechters en de griffier bij te staan.Zij zijn verantwoording schuldig aan de griffier, onder het gezag van de president van het Hof van beroep en de president van het Gerecht van eerste aanleg. 2. Het administratief comité stelt het statuut van de ambtenaren en andere personeelsleden van het Gerecht vast. ARTIKEL 17 Rechterlijke vakantie 1. De president van het Hof van beroep stelt na overleg met het presidium de duur van de rechterlijke vakanties en de voorschriften voor de naleving van de officiële feestdagen vast.2. Tijdens de rechterlijke vakanties kan het ambt van president van het Hof van beroep en president van het Gerecht van eerste aanleg worden uitgeoefend door een rechter die daartoe door zijn voorzitter wordt aangezocht.De president van het Hof van beroep kan de rechters in dringende gevallen bijeenroepen. 3. De president van het Hof van beroep en de president van het Gerecht van eerste aanleg kunnen om geldige redenen verlof verlenen aan respectievelijk de rechters van het Hof van beroep of de rechters van het Gerecht van eerste aanleg. AFDELING 2 HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ARTIKEL 18 Oprichting en opheffing van een lokale of regionale afdeling 1. Een verzoek van een of meer overeenkomstsluitende lidstaten om oprichting van een lokale of regionale afdeling wordt tot de voorzitter van het administratief comité gericht.Hierin wordt de zetel van de lokale of regionale afdeling vermeld. 2. In het besluit van het administratief comité houdende oprichting van een lokale of regionale afdeling wordt het aantal rechters voor die afdeling vermeld;het besluit wordt openbaar gemaakt. 3. Op verzoek van de overeenkomstsluitende lidstaat die de gaststaat van de lokale afdeling is of van de overeenkomstsluitende lidstaten die aan de regionale afdeling deelnemen, besluit het administratief comité tot opheffing van een regionale of lokale afdeling.Het besluit tot opheffing van een lokale of regionale afdeling vermeldt de datum waarna geen nieuwe zaken bij de afdeling aanhangig kunnen worden gemaakt en da datum waarop de afdeling ophoudt te bestaan. 4. Op de datum waarop een lokale of regionale afdeling ophoudt te bestaan, zijn de bij deze lokale of regionale afdeling aangestelde rechters aangesteld bij de centrale afdeling, en worden zaken die nog bij de lokale of regionale afdeling in behandeling zijn, alsmede de ondergriffie en alle bijbehorende documentatie naar de centrale afdeling overgebracht. ARTIKEL 19 Kamers 1. De toewijzing van rechters en de toewijzing van zaken aan de kamers binnen een afdeling vallen onder het reglement voor de procesvoering. Een rechter van de kamer wordt overeenkomstig het reglement voor de procesvoering tot voorzittende rechter aangewezen. 2. Overeenkomstig het reglement voor de procesvoering kan de kamer bepaalde taken aan een of meer van zijn rechters delegeren.3. Overeenkomstig het reglement voor de procesvoering kan voor iedere afdeling een vaste rechter voor de behandeling van urgente zaken worden aangewezen.4. Indien een alleensprekend rechter in de zin van artikel 8, lid 7, van de overeenkomst, of een plaatsvervangend rechter in de zin van lid 3 van dit artikel, een zaak behandelt, verricht hij alle functies van een kamer.5. Eén rechter van de kamer treedt als rapporteur op, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering. ARTIKEL 20 Pool van rechters 1. Door de griffier wordt een lijst opgesteld met de namen van de rechters die deel uitmaken van de pool van rechters.De lijst vermeldt voor elke rechter ten minste de talenkennis, het technologisch gebied en de ervaring, alsmede de reeds door hem behandelde zaken. 2. Het tot de president van het Gerecht van eerste aanleg gerichte verzoek om een rechter uit de pool van rechters aan te wijzen bevat met name de volgende gegevens: het onderwerp van de zaak, de door de rechters van de kamers gebruikte officiële taal van het Europees Octrooibureau, de proceduretaal en het technologisch gebied waarop de zaak betrekking heeft. AFDELING 3 - HET HOF VAN BEROEP ARTIKEL 21 Kamers 1. De toewijzing van rechters en de toewijzing van zaken aan de kamers vallen onder het reglement voor de procesvoering.Eén rechter van de kamer wordt overeenkomstig het reglement voor de procesvoering tot voorzittende rechter benoemd. 2. Indien een zaak van uitzonderlijk belang is, en met name wanneer de beslissing gevolgen kan hebben voor de eenheid en consistentie van de rechtspraak van het Gerecht, kan het Hof van beroep op voorstel van de voorzittende rechter besluiten de zaak naar het Hof in voltallige zitting te verwijzen.3. Overeenkomstig het reglement voor de procesvoering kan de kamer bepaalde taken aan een of meer van zijn rechters delegeren.4. Eén rechter van de kamer treedt als rapporteur op, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering. AFDELING 4 - DE GRIFFIE ARTIKEL 22 Benoeming en ontzetting uit het ambt van griffier 1. Het presidium benoemt de griffier van het Gerecht voor een ambtstermijn van zes jaar.De griffier is herbenoembaar. 2. Twee weken voor de datum van de benoeming van de griffier stelt de president van het Hof van beroep het presidium in kennis van de voor de post ingediende kandidaatstellingen.3. Voor zijn aantreden legt de griffier voor het presidium de eed af dat hij zijn ambt als griffier onpartijdig en gewetensvol zal uitoefenen.4. De griffier kan uitsluitend uit zijn ambt worden ontzet indien hij niet langer aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoet.Het presidium neemt een besluit na de griffier te hebben gehoord. 5. Indien het ambt van griffier voor het verstrijken van de ambtstermijn openvalt, wordt door het presidium voor zes jaar een nieuwe griffier benoemd.6. Bij afwezigheid of verhindering, en indien het ambt vacant is, wijst de president van het Hof van beroep, na het presidium te hebben geraadpleegd, een personeelslid van het Hof aan dat de taken van de griffier zal verrichten. ARTIKEL 23 Taken van de griffier 1. De griffier staat het Gerecht, de president van het Hof van beroep en de president van het Gerecht van eerste aanleg en de rechters bij de uitoefening van hun taken bij.De griffier is belast met de organisatie en de werkzaamheden van de griffie onder het gezag van de president van het Hof van beroep. 2. De griffier heeft met name tot taak: a) het register van alle zaken voor het Gerecht bij te houden, b) de overeenkomstig de artikelen 18, 48, lid 3 en 57, lid 2, van de overeenkomst opgestelde lijsten bij te houden en te beheren;c) de lijst van kennisgevingen overeenkomstig artikel 83 van de overeenkomst bij te houden en te beheren;d) de beslissingen van het Gerecht bekend te maken, onder voorbehoud van de bescherming van vertrouwelijke informatie;e) jaarverslagen met statistische gegevens bekend te maken;en f) ervoor te zorgen dat de informatie over de kennisgevingen in de zin van artikel 83 van de overeenkomst wordt doorgegeven aan het Europees Octrooibureau. ARTIKEL 24 Bijhouden van het register 1. De door het presidium aangenomen voorschriften voor de griffie bevatten gedetailleerde voorschriften voor het bijhouden van het register van het Gerecht.2. De voorschriften betreffende toegang tot documenten van de griffie worden opgenomen in het reglement voor de procesvoering. ARTIKEL 25 Subalterne griffies en ondergriffier 1. Een ondergriffier wordt door het presidium benoemd voor een ambtstermijn van zes jaar.De ondergriffier is herbenoembaar. 2. De leden 2 tot en met 6 van artikel 22 zijn van overeenkomstige toepassing.3. De ondergriffier is verantwoordelijk voor de organisatie en de werkzaamheden van de subalterne griffies onder het gezag van de griffier en de president van het Gerecht van eerste aanleg. De ondergriffier heeft met name tot taak: a) het register van alle zaken voor het Gerecht van eerste aanleg bij te houden;b) elke zaak voor het Gerecht van eerste aanleg ter kennis van de griffie te brengen.4. De ondergriffier verleent ook administratieve en secretariële bijstand aan de afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg. HOOFDSTUK III - FINANCI"LE BEPALINGEN ARTIKEL 26 Begroting 1. De begroting wordt op voorstel van het presidium goedgekeurd door het begrotingscomité.Zij wordt opgesteld volgens de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen die zijn vervat in het financieel reglement, opgesteld overeenkomstig artikel 33. 2. Binnen de begroting kan het presidium, overeenkomstig het financieel reglement, financiële middelen overschrijven tussen de diverse rubrieken of subrubrieken.3. De griffier is verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting overeenkomstig het financieel reglement.4. De griffier legt jaarlijks over de rekeningen van het voorgaande begrotingsjaar met betrekking tot de uitvoering van de begroting een verklaring af die wordt goedgekeurd door het presidium. ARTIKEL 27 Toestemming voor uitgaven 1. Voor de in de begroting opgenomen uitgaven wordt toestemming verleend voor de duur van één boekhoudkundig tijdvak, tenzij het financieel reglement anders bepaalt.2. Overeenkomstig het financieel reglement kunnen andere kredieten dan die voor personeelskosten, welke aan het eind van het boekhoudkundig tijdvak niet zijn uitgegeven, worden overgedragen, uiterlijk tot aan het eind van het volgende boekhoudkundige tijdvak.3. Kredieten worden opgenomen in verschillende rubrieken volgens de aard en het doel van de uitgaven en, voor zover nodig, verder onderverdeeld overeenkomstig het financieel reglement. ARTIKEL 28 Kredieten voor onvoorziene uitgaven 1. De begroting van het Gerecht kan kredieten voor onvoorziene uitgaven omvatten.2. De besteding van deze kredieten door het Gerecht is onderworpen aan voorafgaande goedkeuring door het begrotingscomité. ARTIKEL 29 Boekhoudkundig tijdvak Het boekhoudkundig tijdvak loopt van 1 januari tot en met 31 december.

ARTIKEL 30 Opstelling van de begroting Het presidium dient de ontwerpbegroting van het Gerecht uiterlijk op de in het financieel reglement voorgeschreven datum bij het begrotingscomité in.

ARTIKEL 31 Voorlopige begroting 1. Indien de begroting bij het ingaan van het boekhoudkundig tijdvak niet door het begrotingscomité is aangenomen, kunnen maandelijks uitgaven plaatsvinden per rubriek of andere onderverdeling van de begroting, overeenkomstig het financieel reglement, tot maximaal een twaalfde van de begrotingskredieten voor het voorafgaande boekhoudkundige tijdvak, mits de aldus aan het presidium beschikbaar gestelde kredieten niet meer bedragen dan een twaalfde van de in de ontwerpbegroting vermelde kredieten.2. Het begrotingscomité kan, onder voorbehoud van het in acht nemen van de andere bepalingen van lid 1, toestemming verlenen voor uitgaven die een twaalfde van de begrotingskredieten voor het voorafgaande boekhoudkundige tijdvak overschrijden. ARTIKEL 32 Controle van de rekeningen 1. De financiële jaarverslagen van het Gerecht worden door onafhankelijke accountants gecontroleerd.De accountants worden benoemd en zo nodig ontslagen door het begrotingscomité. 2. Uit de controle, die gebaseerd is op professionele boekhoudnormen en zo nodig ter plaatse wordt verricht, moet blijken dat de begroting op wettige en correcte wijze is uitgevoerd en dat de financiële administratie van het Gerecht overeenkomstig de beginselen van economie en degelijk financieel beheer is gevoerd.De accountants stellen aan het eind van elk boekhoudkundig tijdvak een verslag op dat een ondertekende accountantsverklaring bevat. 3. Het presidium dient bij het begrotingscomité de financiële jaarverslagen van het Gerecht en de jaarlijkse verklaring over de uitvoering van de begroting voor het voorafgaande boekhoudkundige tijdvak in, alsmede het accountantsverslag.4. Het begrotingscomité keurt de jaarrekening en het accountantsverslag goed en verleent kwijting aan het presidium met betrekking tot de uitvoering van de begroting. ARTIKEL 33 Financieel reglement 1. Het financieel reglement wordt door het Administratief Comité goedgekeurd.Het wordt op voorstel van het Gerecht gewijzigd door het Administratief Comité. 2. Het financieel reglement behelst met name: a) regelingen betreffende de opstelling en de uitvoering van de begroting en voor de indiening en de controle van de rekeningen;b) de methode en procedure volgens welke de betalingen en bijdragen, inclusief de eerste financiële bijdragen als bedoeld in artikel 37 van de overeenkomst, aan het Gerecht ter beschikking moeten worden gesteld;c) de regels betreffende de taken van de ordonnateurs en rekenplichtigen en de regelingen om op hen toezicht uit te oefenen;en d) de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen waarop de begroting en de financiële jaarverslagen moeten worden gebaseerd. HOOFDSTUK IV - PROCEDUREVOORSCHRIFTEN ARTIKEL 34 Vertrouwelijkheid van de beraadslagingen De beraadslagingen van het Gerecht zijn en blijven geheim.

ARTIKEL 35 Beslissingen 1. Wanneer een kamer met een even aantal rechters zetelt, worden beslissingen van het Gerecht genomen door een meerderheid van de kamer.Bij staking van stemmen geeft de stem van de voorzittende rechter de doorslag. 2. In geval van verhindering van een der rechters van een kamer kan, overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vastgestelde bepalingen een beroep worden gedaan op een rechter die deel uitmaakt van een andere kamer.3. In de gevallen waarin dit statuut bepaalt dat het Hof van beroep in voltallige zitting een beslissing neemt, is deze beslissing slechts geldig indien zij genomen is door ten minste drie vierde van het aantal rechters waaruit een voltallige zitting bestaat.4. De beslissingen van het Gerecht bevatten de namen van de rechters die de zaak hebben behandeld.5. De beslissingen worden ondertekend door de rechters die de beslissing hebben gegeven, voor beslissingen van het Hof van beroep door de griffier en voor beslissingen van het Gerecht van eerste aanleg door de ondergriffier.Zij worden in openbare zitting uitgesproken.

ARTIKEL 36 Afwijkende standpunten Een afwijkend standpunt dat door een rechter van een kamer afzonderlijk wordt ingenomen overeenkomstig artikel 78 van de overeenkomst wordt door die rechter met redenen omkleed, schriftelijk ingediend en ondertekend.

ARTIKEL 37 Beslissingen bij verstek 1. Op verzoek van een partij in een procedure kan overeenkomstig het reglement voor de procesvoering een beslissing bij verstek worden gegeven indien de andere partij, nadat haar een gedinginleidend stuk of gelijkwaardig document is betekend of meegedeeld, nalaat schriftelijk conclusies in te dienen of niet verschijnt tijdens de mondelinge behandeling.De beslissing is vatbaar voor verzet binnen een maand na de betekening ervan aan de partij waartegen de beslissing bij verstek is gegeven. 2. Tenzij het Gerecht anders bepaalt, heeft het verzet geen schorsende werking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de bij verstek gegeven beslissing. ARTIKEL 38 Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie 1. De door het Hof van Justitie van de Europese Unie vastgestelde procedures voor verzoeken om een prejudiciële uitspraak worden binnen de Europese Unie toegepast.2. Indien het Gerecht van eerste aanleg of het Hof van beroep besloten heeft aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een vraag over de uitlegging van het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te stellen, of een vraag over de geldigheid of de uitlegging van de handelingen van de instellingen van de Europese Unie te stellen, schort het de procedure op. BIJLAGE II Verdeling van zaken binnen de centrale afdeling (15)

Afdeling in LONDEN


Zetel in PARIJS

Afdeling in MÜNCHEN


Section de LONDRES

Siège de PARIS

Section de MUNICH

Bureau van de president

Bureau du président


A) Menselijke levensbehoeften

B) Uitvoeren van operaties, transport

F) Werktuigbouwkunde, verlichting, verwarming, wapens, springstoffen

A) Nécessités courantes de la vie

B) Techniques industrielles, transports

F) Mécanique, éclairage, chauffage, armement, sautage

C) Chemie, metaal

D) Textiel, papier

C) Chimie, métallurgie

D) Textiles, papier


E) Vaste constructies

E) Constructions fixes


G) Natuurkunde

G) Physique


H) Elektriciteit

H) Electricité


_______ Nota's (1) Verordening (EU) nr.1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2012 tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (PBEU L 361 van 31.12.2012, blz. 1), zoals gewijzigd. (2) Verordening (EU) nr.1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PBEU L 351 van 20.12.2012, blz. 1), zoals gewijzigd. (3) Verordening (EG) nr.469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PBEU L 152, 16.6.2009, blz. 1), zoals gewijzigd. (4) Verordening (EG) nr.1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen, (PBEG L 198 van 8.8.1996, blz. 30), zoals gewijzigd. (5) Verordening (EG) nr.593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PBEU L 177 van 4.7.2008, blz. 6), zoals gewijzigd. (6) Verordening (EG) nr.864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PBEU L 199 van 31.7.2007, blz. 40), zoals gewijzigd. (7) Verordening (EU) nr.1260/2012 van de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen (PBEU L 361 van 31.12.2012, blz. 89), zoals gewijzigd. (8) Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PBEG L 311 van 28.11.2001, blz. 1) zoals gewijzigd. (9) Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PBEG L 311 van 28.11.2001, blz. 67) zoals gewijzigd. (10) Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), "Verdrag van Chicago", doc.7300/9 (9e editie, 2006). (11) Verordening (EG) nr.2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PBEG L 227 van 1. 9.1994, blz. 1) zoals gewijzigd. (12) Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (PBEU L 111 van 5.5.2009, blz. 16) zoals gewijzigd. (13) Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (PBEG L 213 van 30.7.1998, blz. 16) zoals gewijzigd. (14) Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 30 oktober 2007, zoals gewijzigd. (15) De indeling in 8 secties (A tot en met H) is gebaseerd op de internationale indeling van octrooien door de Wereldorganisatie voor het Intellectuele Eigendom (http ://www.wipo.int/classifications/ipc/en).

AGREEMENT ON A UNIFIED PATENT COURT THE CONTRACTING MEMBER STATES, CONSIDERING that cooperation amongst the Member States of the European Union in the field of patents contributes significantly to the integration process in Europe, in particular to the establishment of an internal market within the European Union characterised by the free movement of goods and services and the creation of a system ensuring that competition in the internal market is not distorted;

CONSIDERING that the fragmented market for patents and the significant variations between national court systems are detrimental for innovation, in particular for small and medium sized enterprises which have difficulties to enforce their patents and to defend themselves against unfounded claims and claims relating to patents which should be revoked;

CONSIDERING that the European Patent Convention ("EPC") which has been ratified by all Member States of the European Union provides for a single procedure for granting European patents by the European Patent Office;

CONSIDERING that by virtue of Regulation (EU) No 1257/2012(1), patent proprietors can request unitary effect of their European patents so as to obtain unitary patent protection in the Member States of the European Union participating in the enhanced cooperation;

WISHING to improve the enforcement of patents and the defence against unfounded claims and patents which should be revoked and to enhance legal certainty by setting up a Unified Patent Court for litigation relating to the infringement and validity of patents;

CONSIDERING that the Unified Patent Court should be devised to ensure expeditious and high quality decisions, striking a fair balance between the interests of right holders and other parties and taking into account the need for proportionality and flexibility;

CONSIDERING that the Unified Patent Court should be a court common to the Contracting Member States and thus part of their judicial system, with exclusive competence in respect of European patents with unitary effect and European patents granted under the provisions of the EPC;

CONSIDERING that the Court of Justice of the European Union is to ensure the uniformity of the Union legal order and the primacy of European Union law;

RECALLING the obligations of the Contracting Member States under the Treaty on European Union (TEU) and the Treaty on the Functioning of the European Union (TFEU), including the obligation of sincere cooperation as set out in Article 4(3) TEU and the obligation to ensure through the Unified Patent Court the full application of, and respect for, Union law in their respective territories and the judicial protection of an individual's rights under that law;

CONSIDERING that, as any national court, the Unified Patent Court must respect and apply Union law and, in collaboration with the Court of Justice of the European Union as guardian of Union law, ensure its correct application and uniform interpretation; the Unified Patent Court must in particular cooperate with the Court of Justice of the European Union in properly interpreting Union law by relying on the latter's case law and by requesting preliminary rulings in accordance with Article 267 TFEU;

CONSIDERING that the Contracting Member States should, in line with the case law of the Court of Justice of the European Union on non-contractual liability, be liable for damages caused by infringements of Union law by the Unified Patent Court, including the failure to request preliminary rulings from the Court of Justice of the European Union;

CONSIDERING that infringements of Union law by the Unified Patent Court, including the failure to request preliminary rulings from the Court of Justice of the European Union, are directly attributable to the Contracting Member States and infringement proceedings can therefore be brought under Article 258, 259 and 260 TFEU against any Contracting Member State to ensure the respect of the primacy and proper application of Union law;

RECALLING the primacy of Union law, which includes the TEU, the TFEU, the Charter of Fundamental Rights of the European Union, the general principles of Union law as developed by the Court of Justice of the European Union, and in particular the right to an effective remedy before a tribunal and a fair and public hearing within a reasonable time by an independent and impartial tribunal, the case law of the Court of Justice of the European Union and secondary Union law;

CONSIDERING that this Agreement should be open to accession by any Member State of the European Union; Member States which have decided not to participate in the enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection may participate in this Agreement in respect of European patents granted for their respective territory;

CONSIDERING that this Agreement should enter into force on 1 January 2014 or on the first day of the fourth month after the 13th deposit, provided that the Contracting Member States that will have deposited their instruments of ratification or accession include the three States in which the highest number of European patents was in force in the year preceding the year in which the signature of the Agreement takes place, or on the first day of the fourth month after the date of entry into force of the amendments to Regulation (EU) No 1215/2012(2) concerning its relationship with this Agreement, whichever is the latest, HAVE AGREED AS FOLLOWS : PART I - GENERAL AND INSTITUTIONAL PROVISIONS CHAPTER I - GENERAL PROVISIONS ARTICLE 1 Unified Patent Court A Unified Patent Court for the settlement of disputes relating to European patents and European patents with unitary effect is hereby established.

The Unified Patent Court shall be a court common to the Contracting Member States and thus subject to the same obligations under Union law as any national court of the Contracting Member States.

ARTICLE 2 Definitions For the purposes of this Agreement : (a) "Court" means the Unified Patent Court created by this Agreement.(b) "Member State" means a Member State of the European Union.(c) "Contracting Member State" means a Member State party to this Agreement.(d) "EPC" means the Convention on the Grant of European Patents of 5 October 1973, including any subsequent amendments.(e) "European patent" means a patent granted under the provisions of the EPC, which does not benefit from unitary effect by virtue of Regulation (EU) No 1257/2012.(f) "European patent with unitary effect" means a patent granted under the provisions of the EPC which benefits from unitary effect by virtue of Regulation (EU) No 1257/2012.(g) "Patent" means a European patent and/or a European patent with unitary effect.(h) "Supplementary protection certificate" means a supplementary protection certificate granted under Regulation (EC) No 469/2009(3) or under Regulation (EC) No 1610/96(4).(i) "Statute" means the Statute of the Court as set out in Annex I, which shall be an integral part of this Agreement.(j) "Rules of Procedure" means the Rules of Procedure of the Court, as established in accordance with Article 41. ARTICLE 3 Scope of application This Agreement shall apply to any : (a) European patent with unitary effect;(b) supplementary protection certificate issued for a product protected by a patent;(c) European patent which has not yet lapsed at the date of entry into force of this Agreement or was granted after that date, without prejudice to Article 83;and (d) European patent application which is pending at the date of entry into force of this Agreement or which is filed after that date, without prejudice to Article 83. ARTICLE 4 Legal status (1) The Court shall have legal personality in each Contracting Member State and shall enjoy the most extensive legal capacity accorded to legal persons under the national law of that State.(2) The Court shall be represented by the President of the Court of Appeal who shall be elected in accordance with the Statute. ARTICLE 5 Liability (1) The contractual liability of the Court shall be governed by the law applicable to the contract in question in accordance with Regulation (EC) No.593/2008(5) (Rome I), where applicable, or failing that in accordance with the law of the Member State of the court seized. (2) The non-contractual liability of the Court in respect of any damage caused by it or its staff in the performance of their duties, to the extent that it is not a civil and commercial matter within the meaning of Regulation (EC) No.864/2007(6) (Rome II), shall be governed by the law of the Contracting Member State in which the damage occurred. This provision is without prejudice to the application of Article 22. (3) The court with jurisdiction to settle disputes under paragraph 2 shall be a court of the Contracting Member State in which the damage occurred. CHAPTER II - INSTITUTIONAL PROVISIONS ARTICLE 6 The Court (1) The Court shall comprise a Court of First Instance, a Court of Appeal and a Registry.(2) The Court shall perform the functions assigned to it by this Agreement. ARTICLE 7 The Court of First Instance (1) The Court of First Instance shall comprise a central division as well as local and regional divisions.(2) The central division shall have its seat in Paris, with sections in London and Munich.The cases before the central division shall be distributed in accordance with Annex II, which shall form an integral part of this Agreement. (3) A local division shall be set up in a Contracting Member State upon its request in accordance with the Statute.A Contracting Member State hosting a local division shall designate its seat. (4) An additional local division shall be set up in a Contracting Member State upon its request for every one hundred patent cases per calendar year that have been commenced in that Contracting Member State during three successive years prior to or subsequent to the date of entry into force of this Agreement.The number of local divisions in one Contracting Member State shall not exceed four. (5) A regional division shall be set up for two or more Contracting Member States, upon their request in accordance with the Statute.Such Contracting Member States shall designate the seat of the division concerned. The regional division may hear cases in multiple locations.

ARTICLE 8 Composition of the panels of the Court of First Instance (1) Any panel of the Court of First Instance shall have a multinational composition.Without prejudice to paragraph 5 of this Article and to Article 33(3)(a), it shall sit in a composition of three judges. (2) Any panel of a local division in a Contracting Member State where, during a period of three successive years prior or subsequent to the entry into force of this Agreement, less than fifty patent cases per calendar year on average have been commenced shall sit in a composition of one legally qualified judge who is a national of the Contracting Member State hosting the local division concerned and two legally qualified judges who are not nationals of the Contracting Member State concerned and are allocated from the Pool of Judges in accordance with Article 18(3) on a case by case basis.(3) Notwithstanding paragraph 2, any panel of a local division in a Contracting Member State where, during a period of three successive years prior or subsequent to the entry into force of this Agreement, fifty or more patent cases per calendar year on average have been commenced, shall sit in a composition of two legally qualified judges who are nationals of the Contracting Member State hosting the local division concerned and one legally qualified judge who is not a national of the Contracting Member State concerned and is allocated from the Pool of Judges in accordance with Article 18(3).Such third judge shall serve at the local division on a long term basis, where this is necessary for the efficient functioning of divisions with a high work load. (4) Any panel of a regional division shall sit in a composition of two legally qualified judges chosen from a regional list of judges, who shall be nationals of the Contracting Member States concerned, and one legally qualified judge who shall not be a national of the Contracting Member States concerned and who shall be allocated from the Pool of Judges in accordance with Article 18(3).(5) Upon request by one of the parties, any panel of a local or regional division shall request the President of the Court of First Instance to allocate from the Pool of Judges in accordance with Article 18(3) an additional technically qualified judge with qualifications and experience in the field of technology concerned. Moreover, any panel of a local or regional division may, after having heard the parties, submit such request on its own initiative, where it deems this appropriate.

In cases where such a technically qualified judge is allocated, no further technically qualified judge may be allocated under Article 33(3)(a). (6) Any panel of the central division shall sit in a composition of two legally qualified judges who are nationals of different Contracting Member States and one technically qualified judge allocated from the Pool of Judges in accordance with Article 18(3) with qualifications and experience in the field of technology concerned.However, any panel of the central division dealing with actions under Article 32(1)(i) shall sit in a composition of three legally qualified judges who are nationals of different Contracting Member States. (7) Notwithstanding paragraphs 1 to 6 and in accordance with the Rules of Procedure, parties may agree to have their case heard by a single legally qualified judge.(8) Any panel of the Court of First Instance shall be chaired by a legally qualified judge. ARTICLE 9 The Court of Appeal (1) Any panel of the Court of Appeal shall sit in a multinational composition of five judges.It shall sit in a composition of three legally qualified judges who are nationals of different Contracting Member States and two technically qualified judges with qualifications and experience in the field of technology concerned. Those technically qualified judges shall be assigned to the panel by the President of the Court of Appeal from the pool of judges in accordance with Article 18. (2) Notwithstanding paragraph 1, a panel dealing with actions under Article 32(1)(i) shall sit in a composition of three legally qualified judges who are nationals of different Contracting Member States.(3) Any panel of the Court of Appeal shall be chaired by a legally qualified judge.(4) The panels of the Court of Appeal shall be set up in accordance with the Statute.(5) The Court of Appeal shall have its seat in Luxembourg. ARTICLE 10 The Registry (1) A Registry shall be set up at the seat of the Court of Appeal.It shall be managed by the Registrar and perform the functions assigned to it in accordance with the Statute. Subject to conditions set out in this Agreement and the Rules of Procedure, the register kept by the Registry shall be public. (2) Sub-registries shall be set up at all divisions of the Court of First Instance.(3) The Registry shall keep records of all cases before the Court. Upon filing, the sub-registry concerned shall notify every case to the Registry. (4) The Court shall appoint the Registrar in accordance with Article 22 of the Statute and lay down the rules governing the Registrar's service. ARTICLE 11 Committees An Administrative Committee, a Budget Committee and an Advisory Committee shall be set up in order to ensure the effective implementation and operation of this Agreement. They shall in particular exercise the duties foreseen by this Agreement and the Statute.

ARTICLE 12 The Administrative Committee (1) The Administrative Committee shall be composed of one representative of each Contracting Member State.The European Commission shall be represented at the meetings of the Administrative Committee as observer. (2) Each Contracting Member State shall have one vote.(3) The Administrative Committee shall adopt its decisions by a majority of three quarters of the Contracting Member States represented and voting, except where this Agreement or the Statute provides otherwise.(4) The Administrative Committee shall adopt its rules of procedure.(5) The Administrative Committee shall elect a chairperson from among its members for a term of three years.That term shall be renewable.

ARTICLE 13 The Budget Committee (1) The Budget Committee shall be composed of one representative of each Contracting Member State.(2) Each Contracting Member State shall have one vote.(3) The Budget Committee shall take its decisions by a simple majority of the representatives of the Contracting Member States.However, a majority of three-quarters of the representatives of Contracting Member States shall be required for the adoption of the budget. (4) The Budget Committee shall adopt its rules of procedure.(5) The Budget Committee shall elect a chairperson from among its members for a term of three years.That term shall be renewable.

ARTICLE 14 The Advisory Committee (1) The Advisory Committee shall : (a) assist the Administrative Committee in the preparation of the appointment of judges of the Court;(b) make proposals to the Presidium referred to in Article 15 of the Statute on the guidelines for the training framework for judges referred to in Article 19;and (c) deliver opinions to the Administrative Committee concerning the requirements for qualifications referred to in Article 48(2).(2) The Advisory Committee shall comprise patent judges and practitioners in patent law and patent litigation with the highest recognised competence.They shall be appointed, in accordance with the procedure laid down in the Statute, for a term of six years. That term shall be renewable. (3) The composition of the Advisory Committee shall ensure a broad range of relevant expertise and the representation of each of the Contracting Member States.The members of the Advisory Committee shall be completely independent in the performance of their duties and shall not be bound by any instructions. (4) The Advisory Committee shall adopt its rules of procedure.(5) The Advisory Committee shall elect a chairperson from among its members for a term of three years.That term shall be renewable.

CHAPTER III - JUDGES OF THE COURT ARTICLE 15 Eligibility criteria for the appointment of judges (1) The Court shall comprise both legally qualified judges and technically qualified judges.Judges shall ensure the highest standards of competence and shall have proven experience in the field of patent litigation. (2) Legally qualified judges shall possess the qualifications required for appointment to judicial offices in a Contracting Member State.(3) Technically qualified judges shall have a university degree and proven expertise in a field of technology.They shall also have proven knowledge of civil law and procedure relevant in patent litigation.

ARTICLE 16 Appointment procedure (1) The Advisory Committee shall establish a list of the most suitable candidates to be appointed as judges of the Court, in accordance with the Statute.(2) On the basis of that list, the Administrative Committee shall appoint the judges of the Court acting by common accord.(3) The implementing provisions for the appointment of judges are set out in the Statute. ARTICLE 17 Judicial independence and impartiality (1) The Court, its judges and the Registrar shall enjoy judicial independence.In the performance of their duties, the judges shall not be bound by any instructions. (2) Legally qualified judges, as well as technically qualified judges who are full-time judges of the Court, may not engage in any other occupation, whether gainful or not, unless an exception is granted by the Administrative Committee.(3) Notwithstanding paragraph 2, the exercise of the office of judges shall not exclude the exercise of other judicial functions at national level.(4) The exercise of the office of technically qualified judges who are part-time judges of the Court shall not exclude the exercise of other functions provided there is no conflict of interest.(5) In case of a conflict of interest, the judge concerned shall not take part in proceedings.Rules governing conflicts of interest are set out in the Statute.

ARTICLE 18 Pool of Judges (1) A Pool of Judges shall be established in accordance with the Statute.(2) The Pool of Judges shall be composed of all legally qualified judges and technically qualified judges from the Court of First Instance who are full-time or part-time judges of the Court.The Pool of Judges shall include at least one technically qualified judge per field of technology with the relevant qualifications and experience.

The technically qualified judges from the Pool of Judges shall also be available to the Court of Appeal. (3) Where so provided by this Agreement or the Statute, the judges from the Pool of Judges shall be allocated to the division concerned by the President of the Court of First Instance.The allocation of judges shall be based on their legal or technical expertise, linguistic skills and relevant experience. The allocation of judges shall guarantee the same high quality of work and the same high level of legal and technical expertise in all panels of the Court of First Instance.

ARTICLE 19 Training framework (1) A training framework for judges, the details of which are set out in the Statute, shall be set up in order to improve and increase available patent litigation expertise and to ensure a broad geographic distribution of such specific knowledge and experience.The facilities for that framework shall be situated in Budapest. (2) The training framework shall in particular focus on : (a) internships in national patent courts or divisions of the Court of First Instance hearing a substantial number of patent litigation cases;(b) improvement of linguistic skills;(c) technical aspects of patent law;(d) the dissemination of knowledge and experience in civil procedure for technically qualified judges;(e) the preparation of candidate-judges.(3) The training framework shall provide for continuous training. Regular meetings shall be organised between all judges of the Court in order to discuss developments in patent law and to ensure the consistency of the Court's case law.

CHAPTER IV - THE PRIMACY OF UNION LAW, LIABILITY AND RESPONSIBILITY OF THE CONTRACTING MEMBER STATES ARTICLE 20 Primacy of and respect for Union law The Court shall apply Union law in its entirety and shall respect its primacy.

ARTICLE 21 Requests for preliminary rulings As a court common to the Contracting Member States and as part of their judicial system, the Court shall cooperate with the Court of Justice of the European Union to ensure the correct application and uniform interpretation of Union law, as any national court, in accordance with Article 267 TFEU in particular. Decisions of the Court of Justice of the European Union shall be binding on the Court.

ARTICLE 22 Liability for damage caused by infringements of Union law (1) The Contracting Member States are jointly and severally liable for damage resulting from an infringement of Union law by the Court of Appeal, in accordance with Union law concerning non-contractual liability of Member States for damage caused by their national courts breaching Union law.(2) An action for such damages shall be brought against the Contracting Member State where the claimant has its residence or principal place of business or, in the absence of residence or principal place of business, place of business, before the competent authority of that Contracting Member State.Where the claimant does not have its residence, or principal place of business or, in the absence of residence or principal place of business, place of business in a Contracting Member State, the claimant may bring such an action against the Contracting Member State where the Court of Appeal has its seat, before the competent authority of that Contracting Member State.

The competent authority shall apply the lex fori, with the exception of its private international law, to all questions not regulated by Union law or by this Agreement. The claimant shall be entitled to obtain the entire amount of damages awarded by the competent authority from the Contracting Member State against which the action was brought. (3) The Contracting Member State that has paid damages is entitled to obtain proportional contribution, established in accordance with the method laid down in Article 37(3) and (4), from the other Contracting Member States.The detailed rules governing the Contracting Member States' contribution under this paragraph shall be determined by the Administrative Committee.

ARTICLE 23 Responsibility of the Contracting Member States Actions of the Court are directly attributable to each Contracting Member State individually, including for the purposes of Articles 258, 259 and 260 TFEU, and to all Contracting Member States collectively.

CHAPTER V - SOURCES OF LAW AND SUBSTANTIVE LAW ARTICLE 24 Sources of law (1) In full compliance with Article 20, when hearing a case brought before it under this Agreement, the Court shall base its decisions on : (a) Union law, including Regulation (EU) No 1257/2012 and Regulation (EU) No 1260/2012(7);(b) this Agreement;(c) the EPC;(d) other international agreements applicable to patents and binding on all the Contracting Member States;and (e) national law.(2) To the extent that the Court shall base its decisions on national law, including where relevant the law of non-contracting States, the applicable law shall be determined : (a) by directly applicable provisions of Union law containing private international law rules, or (b) in the absence of directly applicable provisions of Union law or where the latter do not apply, by international instruments containing private international law rules;or (c) in the absence of provisions referred to in points (a) and (b), by national provisions on private international law as determined by the Court.(3) The law of non-contracting States shall apply when designated by application of the rules referred to in paragraph 2, in particular in relation to Articles 25 to 28, 54, 55, 64, 68 and 72. ARTICLE 25 Right to prevent the direct use of the invention A patent shall confer on its proprietor the right to prevent any third party not having the proprietor's consent from the following : (a) making, offering, placing on the market or using a product which is the subject matter of the patent, or importing or storing the product for those purposes;(b) using a process which is the subject matter of the patent or, where the third party knows, or should have known, that the use of the process is prohibited without the consent of the patent proprietor, offering the process for use within the territory of the Contracting Member States in which that patent has effect;(c) offering, placing on the market, using, or importing or storing for those purposes a product obtained directly by a process which is the subject matter of the patent. ARTICLE 26 Right to prevent the indirect use of the invention (1) A patent shall confer on its proprietor the right to prevent any third party not having the proprietor's consent from supplying or offering to supply, within the territory of the Contracting Member States in which that patent has effect, any person other than a party entitled to exploit the patented invention, with means, relating to an essential element of that invention, for putting it into effect therein, when the third party knows, or should have known, that those means are suitable and intended for putting that invention into effect.(2) Paragraph 1 shall not apply when the means are staple commercial products, except where the third party induces the person supplied to perform any of the acts prohibited by Article 25.(3) Persons performing the acts referred to in Article 27(a) to (e) shall not be considered to be parties entitled to exploit the invention within the meaning of paragraph 1. ARTICLE 27 Limitations of the effects of a patent The rights conferred by a patent shall not extend to any of the following : (a) acts done privately and for non-commercial purposes;(b) acts done for experimental purposes relating to the subject matter of the patented invention;(c) the use of biological material for the purpose of breeding, or discovering and developing other plant varieties;(d) the acts allowed pursuant to Article 13(6) of Directive 2001/82/EC(8) or Article 10(6) of Directive 2001/83/EC(9) in respect of any patent covering the product within the meaning of either of those Directives;(e) the extemporaneous preparation by a pharmacy, for individual cases, of a medicine in accordance with a medical prescription or acts concerning the medicine so prepared;(f) the use of the patented invention on board vessels of countries of the International Union for the Protection of Industrial Property (Paris Union) or members of the World Trade Organisation, other than those Contracting Member States in which that patent has effect, in the body of such vessel, in the machinery, tackle, gear and other accessories, when such vessels temporarily or accidentally enter the waters of a Contracting Member State in which that patent has effect, provided that the invention is used there exclusively for the needs of the vessel;(g) the use of the patented invention in the construction or operation of aircraft or land vehicles or other means of transport of countries of the International Union for the Protection of Industrial Property (Paris Union) or members of the World Trade Organisation, other than those Contracting Member States in which that patent has effect, or of accessories to such aircraft or land vehicles, when these temporarily or accidentally enter the territory of a Contracting Member State in which that patent has effect;(h) the acts specified in Article 27 of the Convention on International Civil Aviation of 7 december 1944(10), where these acts concern the aircraft of a country party to that Convention other than a Contracting Member State in which that patent has effect;(i) the use by a farmer of the product of his harvest for propagation or multiplication by him on his own holding, provided that the plant propagating material was sold or otherwise commercialised to the farmer by or with the consent of the patent proprietor for agricultural use.The extent and the conditions for this use correspond to those under Article 14 of Regulation (EC) No. 2100/94(11); (j) the use by a farmer of protected livestock for an agricultural purpose, provided that the breeding stock or other animal reproductive material were sold or otherwise commercialised to the farmer by or with the consent of the patent proprietor.Such use includes making the animal or other animal reproductive material available for the purposes of pursuing the farmer's agricultural activity, but not the sale thereof within the framework of, or for the purpose of, a commercial reproductive activity; (k) the acts and the use of the obtained information as allowed under Articles 5 and 6 of Directive 2009/24/EC(12), in particular, by its provisions on decompilation and interoperability;and (l) the acts allowed pursuant to Article 10 of Directive 98/44/EC(13). ARTICLE 28 Right based on prior use of the invention Any person, who, if a national patent had been granted in respect of an invention, would have had, in a Contracting Member State, a right based on prior use of that invention or a right of personal possession of that invention, shall enjoy, in that Contracting Member State, the same rights in respect of a patent for the same invention.

ARTICLE 29 Exhaustion of the rights conferred by a European patent The rights conferred by a European patent shall not extend to acts concerning a product covered by that patent after that product has been placed on the market in the European Union by, or with the consent of, the patent proprietor, unless there are legitimate grounds for the patent proprietor to oppose further commercialisation of the product.

ARTICLE 30 Effects of supplementary protection certificates A supplementary protection certificate shall confer the same rights as conferred by the patent and shall be subject to the same limitations and the same obligations.

CHAPTER VI - INTERNATIONAL JURISDICTION AND COMPETENCE ARTICLE 31 International jurisdiction The international jurisdiction of the Court shall be established in accordance with Regulation (EU) No 1215/2012 or, where applicable, on the basis of the Convention on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters (Lugano Convention)(14).

ARTICLE 32 Competence of the Court (1) The Court shall have exclusive competence in respect of : (a) actions for actual or threatened infringements of patents and supplementary protection certificates and related defences, including counterclaims concerning licences;(b) actions for declarations of non-infringement of patents and supplementary protection certificates;(c) actions for provisional and protective measures and injunctions;(d) actions for revocation of patents and for declaration of invalidity of supplementary protection certificates;(e) counterclaims for revocation of patents and for declaration of invalidity of supplementary protection certificates;(f) actions for damages or compensation derived from the provisional protection conferred by a published European patent application;(g) actions relating to the use of the invention prior to the granting of the patent or to the right based on prior use of the invention;(h) actions for compensation for licences on the basis of Article 8 of Regulation (EU) No 1257/2012;and (i) actions concerning decisions of the European Patent Office in carrying out the tasks referred to in Article 9 of Regulation (EU) No 1257/2012.(2) The national courts of the Contracting Member States shall remain competent for actions relating to patents and supplementary protection certificates which do not come within the exclusive competence of the Court. ARTICLE 33 Competence of the divisions of the Court of First Instance (1) Without prejudice to paragraph 7 of this Article, actions referred to in Article 32(1)(a), (c), (f) and (g) shall be brought before : (a) the local division hosted by the Contracting Member State where the actual or threatened infringement has occurred or may occur, or the regional division in which that Contracting Member State participates;or (b) the local division hosted by the Contracting Member State where the defendant or, in the case of multiple defendants, one of the defendants has its residence, or principal place of business, or in the absence of residence or principal place of business, its place of business, or the regional division in which that Contracting Member State participates.An action may be brought against multiple defendants only where the defendants have a commercial relationship and where the action relates to the same alleged infringement.

Actions referred to in Article 32(1)(h) shall be brought before the local or regional division in accordance with point (b) of the first subparagraph.

Actions against defendants having their residence, or principal place of business or, in the absence of residence or principal place of business, their place of business, outside the territory of the Contracting Member States shall be brought before the local or regional division in accordance with point (a) of the first subparagraph or before the central division.

If the Contracting Member State concerned does not host a local division and does not participate in a regional division, actions shall be brought before the central division. (2) If an action referred to in Article 32(1)(a), (c), (f), (g) or (h) is pending before a division of the Court of First Instance, any action referred to in Article 32(1)(a), (c), (f), (g) or (h) between the same parties on the same patent may not be brought before any other division. If an action referred to in Article 32(1)(a) is pending before a regional division and the infringement has occurred in the territories of three or more regional divisions, the regional division concerned shall, at the request of the defendant, refer the case to the central division.

In case an action between the same parties on the same patent is brought before several different divisions, the division first seized shall be competent for the whole case and any division seized later shall declare the action inadmissible in accordance with the Rules of Procedure. (3) A counterclaim for revocation as referred to in Article 32(1)(e) may be brought in the case of an action for infringement as referred to in Article 32(1)(a).The local or regional division concerned shall, after having heard the parties, have the discretion either to : (a) proceed with both the action for infringement and with the counterclaim for revocation and request the President of the Court of First Instance to allocate from the Pool of Judges in accordance with Article 18(3) a technically qualified judge with qualifications and experience in the field of technology concerned.(b) refer the counterclaim for revocation for decision to the central division and suspend or proceed with the action for infringement;or (c) with the agreement of the parties, refer the case for decision to the central division.(4) Actions referred to in Article 32(1)(b) and (d) shall be brought before the central division.If, however, an action for infringement as referred to in Article 32(1)(a) between the same parties relating to the same patent has been brought before a local or a regional division, these actions may only be brought before the same local or regional division. (5) If an action for revocation as referred to in Article 32(1)(d) is pending before the central division, an action for infringement as referred to in Article 32(1)(a) between the same parties relating to the same patent may be brought before any division in accordance with paragraph 1 of this Article or before the central division.The local or regional division concerned shall have the discretion to proceed in accordance with paragraph 3 of this Article. (6) An action for declaration of non-infringement as referred to in Article 32(1)(b) pending before the central division shall be stayed once an infringement action as referred to in Article 32(1)(a) between the same parties or between the holder of an exclusive licence and the party requesting a declaration of non-infringement relating to the same patent is brought before a local or regional division within three months of the date on which the action was initiated before the central division.(7) Parties may agree to bring actions referred to in Article 32(1)(a) to (h) before the division of their choice, including the central division.(8) Actions referred to in Article 32(1)(d) and (e) can be brought without the applicant having to file notice of opposition with the European Patent Office.(9) Actions referred to in Article 32(1)(i) shall be brought before the central division.(10) A party shall inform the Court of any pending revocation, limitation or opposition proceedings before the European Patent Office, and of any request for accelerated processing before the European Patent Office.The Court may stay its proceedings when a rapid decision may be expected from the European Patent Office.

ARTICLE 34 Territorial scope of decisions Decisions of the Court shall cover, in the case of a European patent, the territory of those Contracting Member States for which the European patent has effect.

CHAPTER VII - PATENT MEDIATION AND ARBITRATION ARTICLE 35 Patent mediation and arbitration centre (1) A patent mediation and arbitration centre ("the Centre") is hereby established.It shall have its seats in Ljubljana and Lisbon. (2) The Centre shall provide facilities for mediation and arbitration of patent disputes falling within the scope of this Agreement.Article 82 shall apply mutatis mutandis to any settlement reached through the use of the facilities of the Centre, including through mediation.

However, a patent may not be revoked or limited in mediation or arbitration proceedings. (3) The Centre shall establish Mediation and Arbitration Rules.(4) The Centre shall draw up a list of mediators and arbitrators to assist the parties in the settlement of their dispute. PART II - FINANCIAL PROVISIONS ARTICLE 36 Budget of the Court (1) The budget of the Court shall be financed by the Court's own financial revenues and, at least in the transitional period referred to in Article 83 as necessary, by contributions from the Contracting Member States.The budget shall be balanced. (2) The Court's own financial revenues shall comprise court fees and other revenues.(3) Court fees shall be fixed by the Administrative Committee.They shall consist of a fixed fee, combined with a value-based fee above a pre-defined ceiling. The Court fees shall be fixed at such a level as to ensure a right balance between the principle of fair access to justice, in particular for small and medium-sized enterprises, micro-entities, natural persons, non-profit organisations, universities and public research organisations and an adequate contribution of the parties for the costs incurred by the Court, recognising the economic benefits to the parties involved, and the objective of a self-financing Court with balanced finances. The level of the Court fees shall be reviewed periodically by the Administrative Committee. Targeted support measures for small and medium-sized enterprises and micro entities may be considered. (4) If the Court is unable to balance its budget out of its own resources, the Contracting Member States shall remit to it special financial contributions. ARTICLE 37 Financing of the Court (1) The operating costs of the Court shall be covered by the budget of the Court, in accordance with the Statute. Contracting Member States setting up a local division shall provide the facilities necessary for that purpose. Contracting Member States sharing a regional division shall provide jointly the facilities necessary for that purpose. Contracting Member States hosting the central division, its sections or the Court of Appeal shall provide the facilities necessary for that purpose. During an initial transitional period of seven years starting from the date of the entry into force of this Agreement, the Contracting Member States concerned shall also provide administrative support staff, without prejudice to the Statute of that staff. (2) On the date of entry into force of this Agreement, the Contracting Member States shall provide the initial financial contributions necessary for the setting up of the Court.(3) During the initial transitional period of seven years, starting from the date of the entry into force of this Agreement, the contribution by each Contracting Member State having ratified or acceded to the Agreement before the entry into force thereof shall be calculated on the basis of the number of European patents having effect in the territory of that State on the date of entry into force of this Agreement and the number of European patents with respect to which actions for infringement or for revocation have been brought before the national courts of that State in the three years preceding entry into force of this Agreement. During the same initial transitional period of seven years, for Member States which ratify, or accede to, this Agreement after the entry into force thereof, the contributions shall be calculated on the basis of the number of European patents having effect in the territory of the ratifying or acceding Member State on the date of the ratification or accession and the number of European patents with respect to which actions for infringement or for revocation have been brought before the national courts of the ratifying or acceding Member State in the three years preceding the ratification or accession. (4) After the end of the initial transitional period of seven years, by which the Court is expected to have become self-financing, should contributions by the Contracting Member States become necessary, they shall be determined in accordance with the scale for the distribution of annual renewal fees for European patents with unitary effect applicable at the time the contribution becomes necessary. ARTICLE 38 Financing of the training framework for judges The training framework for judges shall be financed by the budget of the Court.

ARTICLE 39 Financing of the Centre The operating costs of the Centre shall be financed by the budget of the Court.

PART III - ORGANISATION AND PROCEDURAL PROVISIONS CHAPTER I - GENERAL PROVISIONS ARTICLE 40 Statute (1) The Statute shall lay down the details of the organisation and functioning of the Court.(2) The Statute is annexed to this Agreement.The Statute may be amended by decision of the Administrative Committee, on the basis of a proposal of the Court or a proposal of a Contracting Member State after consultation with the Court. However, such amendments shall not contradict or alter this Agreement. (3) The Statute shall guarantee that the functioning of the Court is organised in the most efficient and cost-effective manner and shall ensure equitable access to justice. ARTICLE 41 Rules of Procedure (1) The Rules of Procedure shall lay down the details of the proceedings before the Court.They shall comply with this Agreement and the Statute. (2) The Rules of Procedure shall be adopted by the Administrative Committee on the basis of broad consultations with stakeholders.The prior opinion of the European Commission on the compatibility of the Rules of Procedure with Union law shall be requested.

The Rules of Procedure may be amended by a decision of the Administrative Committee, on the basis of a proposal from the Court and after consultation with the European Commission. However, such amendments shall not contradict or alter this Agreement or the Statute. (3) The Rules of Procedure shall guarantee that the decisions of the Court are of the highest quality and that proceedings are organised in the most efficient and cost effective manner.They shall ensure a fair balance between the legitimate interests of all parties. They shall provide for the required level of discretion of judges without impairing the predictability of proceedings for the parties.

ARTICLE 42 Proportionality and fairness (1) The Court shall deal with litigation in ways which are proportionate to the importance and complexity thereof.(2) The Court shall ensure that the rules, procedures and remedies provided for in this Agreement and in the Statute are used in a fair and equitable manner and do not distort competition. ARTICLE 43 Case management The Court shall actively manage the cases before it in accordance with the Rules of Procedure without impairing the freedom of the parties to determine the subject-matter of, and the supporting evidence for, their case.

ARTICLE 44 Electronic procedures The Court shall make best use of electronic procedures, such as the electronic filing of submissions of the parties and stating of evidence in electronic form, as well as video conferencing, in accordance with the Rules of Procedure.

ARTICLE 45 Public proceedings The proceedings shall be open to the public unless the Court decides to make them confidential, to the extent necessary, in the interest of one of the parties or other affected persons, or in the general interest of justice or public order.

ARTICLE 46 Legal capacity Any natural or legal person, or any body equivalent to a legal person entitled to initiate proceedings in accordance with its national law, shall have the capacity to be a party to the proceedings before the Court.

ARTICLE 47 Parties (1) The patent proprietor shall be entitled to bring actions before the Court.(2) Unless the licensing agreement provides otherwise, the holder of an exclusive licence in respect of a patent shall be entitled to bring actions before the Court under the same circumstances as the patent proprietor, provided that the patent proprietor is given prior notice.(3) The holder of a non-exclusive licence shall not be entitled to bring actions before the Court, unless the patent proprietor is given prior notice and in so far as expressly permitted by the licence agreement.(4) In actions brought by a licence holder, the patent proprietor shall be entitled to join the action before the Court.(5) The validity of a patent cannot be contested in an action for infringement brought by the holder of a licence where the patent proprietor does not take part in the proceedings.The party in an action for infringement wanting to contest the validity of a patent shall have to bring actions against the patent proprietor. (6) Any other natural or legal person, or any body entitled to bring actions in accordance with its national law, who is concerned by a patent, may bring actions in accordance with the Rules of Procedure.(7) Any natural or legal person, or any body entitled to bring actions in accordance with its national law and who is affected by a decision of the European Patent Office in carrying out the tasks referred to in Article 9 of Regulation (EU) No 1257/2012 is entitled to bring actions under Article 32(1)(i). ARTICLE 48 Representation (1) Parties shall be represented by lawyers authorised to practise before a court of a Contracting Member State.(2) Parties may alternatively be represented by European Patent Attorneys who are entitled to act as professional representatives before the European Patent Office pursuant to Article 134 of the EPC and who have appropriate qualifications such as a European Patent Litigation Certificate.(3) The requirements for qualifications pursuant to paragraph 2 shall be established by the Administrative Committee.A list of European Patent Attorneys entitled to represent parties before the Court shall be kept by the Registrar. (4) Representatives of the parties may be assisted by patent attorneys, who shall be allowed to speak at hearings of the Court in accordance with the Rules of Procedure.(5) Representatives of the parties shall enjoy the rights and immunities necessary for the independent exercise of their duties, including the privilege from disclosure in proceedings before the Court in respect of communications between a representative and the party or any other person, under the conditions laid down in the Rules of Procedure, unless such privilege is expressly waived by the party concerned.(6) Representatives of the parties shall be obliged not to misrepresent cases or facts before the Court either knowingly or with good reasons to know.(7) Representation in accordance with paragraphs 1 and 2 of this Article shall not be required in proceedings under Article 32(1)(i). CHAPTER II - LANGUAGE OF PROCEEDINGS ARTICLE 49 Language of proceedings at the Court of First Instance (1) The language of proceedings before any local or regional division shall be an official European Union language which is the official language or one of the official languages of the Contracting Member State hosting the relevant division, or the official language(s) designated by Contracting Member States sharing a regional division.(2) Notwithstanding paragraph 1, Contracting Member States may designate one or more of the official languages of the European Patent Office as the language of proceedings of their local or regional division.(3) The parties may agree on the use of the language in which the patent was granted as the language of proceedings, subject to approval by the competent panel.If the panel does not approve their choice, the parties may request that the case be referred to the central division. (4) With the agreement of the parties the competent panel may, on grounds of convenience and fairness, decide on the use of the language in which the patent was granted as the language of proceedings.(5) At the request of one of the parties and after having heard the other parties and the competent panel, the President of the Court of First Instance may, on grounds of fairness and taking into account all relevant circumstances, including the position of parties, in particular the position of the defendant, decide on the use of the language in which the patent was granted as language of proceedings. In this case the President of the Court of First Instance shall assess the need for specific translation and interpretation arrangements. (6) The language of proceedings at the central division shall be the language in which the patent concerned was granted. ARTICLE 50 Language of proceedings at the Court of Appeal (1) The language of proceedings before the Court of Appeal shall be the language of proceedings before the Court of First Instance.(2) Notwithstanding paragraph 1 the parties may agree on the use of the language in which the patent was granted as the language of proceedings.(3) In exceptional cases and to the extent deemed appropriate, the Court of Appeal may decide on another official language of a Contracting Member State as the language of proceedings for the whole or part of the proceedings, subject to agreement by the parties. ARTICLE 51 Other language arrangements (1) Any panel of the Court of First Instance and the Court of Appeal may, to the extent deemed appropriate, dispense with translation requirements.(2) At the request of one of the parties, and to the extent deemed appropriate, any division of the Court of First Instance and the Court of Appeal shall provide interpretation facilities to assist the parties concerned at oral proceedings.(3) Notwithstanding Article 49(6), in cases where an action for infringement is brought before the central division, a defendant having its residence, principal place of business or place of business in a Member State shall have the right to obtain, upon request, translations of relevant documents in the language of the Member State of residence, principal place of business or, in the absence of residence or principal place of business, place of business, in the following circumstances : (a) jurisdiction is entrusted to the central division in accordance with Article 33(1) third or fourth subparagraph, and (b) the language of proceedings at the central division is a language which is not an official language of the Member State where the defendant has its residence, principal place of business or, in the absence of residence or principal place of business, place of business, and (c) the defendant does not have proper knowledge of the language of the proceedings. CHAPTER III - PROCEEDINGS BEFORE THE COURT ARTICLE 52 Written, interim and oral procedures (1) The proceedings before the Court shall consist of a written, an interim and an oral procedure, in accordance with the Rules of Procedure.All procedures shall be organized in a flexible and balanced manner. (2) In the interim procedure, after the written procedure and if appropriate, the judge acting as Rapporteur, subject to a mandate of the full panel, shall be responsible for convening an interim hearing. That judge shall in particular explore with the parties the possibility for a settlement, including through mediation, and/or arbitration, by using the facilities of the Centre referred to in Article 35. (3) The oral procedure shall give parties the opportunity to explain properly their arguments.The Court may, with the agreement of the parties, dispense with the oral hearing.

ARTICLE 53 Means of evidence (1) In proceedings before the Court, the means of giving or obtaining evidence shall include in particular the following : (a) hearing the parties;(b) requests for information;(c) production of documents;(d) hearing witnesses;(e) opinions by experts;(f) inspection;(g) comparative tests or experiments;(h) sworn statements in writing (affidavits).(2) The Rules of Procedure shall govern the procedure for taking such evidence.Questioning of witnesses and experts shall be under the control of the Court and be limited to what is necessary.

ARTICLE 54 Burden of proof Without prejudice to Article 24(2) and (3), the burden of the proof of facts shall be on the party relying on those facts.

ARTICLE 55 Reversal of burden of proof (1) Without prejudice to Article 24(2) and (3), if the subject-matter of a patent is a process for obtaining a new product, the identical product when produced without the consent of the patent proprietor shall, in the absence of proof to the contrary, be deemed to have been obtained by the patented process.(2) The principle set out in paragraph 1 shall also apply where there is a substantial likelihood that the identical product was made by the patented process and the patent proprietor has been unable, despite reasonable efforts, to determine the process actually used for such identical product.(3) In the adduction of proof to the contrary, the legitimate interests of the defendant in protecting its manufacturing and trade secrets shall be taken into account. CHAPTER IV - POWERS OF THE COURT ARTICLE 56 The general powers of the Court (1) The Court may impose such measures, procedures and remedies as are laid down in this Agreement and may make its orders subject to conditions, in accordance with the Rules of Procedure.(2) The Court shall take due account of the interest of the parties and shall, before making an order, give any party the opportunity to be heard, unless this is incompatible with the effective enforcement of such order. ARTICLE 57 Court experts (1) Without prejudice to the possibility for the parties to produce expert evidence, the Court may at any time appoint court experts in order to provide expertise for specific aspects of the case.The Court shall provide such expert with all information necessary for the provision of the expert advice. (2) To this end, an indicative list of experts shall be drawn up by the Court in accordance with the Rules of Procedure.That list shall be kept by the Registrar. (3) The court experts shall guarantee independence and impartiality. Rules governing conflicts of interest applicable to judges set out in Article 7 of the Statute shall by analogy apply to court experts. (4) Expert advice given to the Court by court experts shall be made available to the parties which shall have the possibility to comment on it. ARTICLE 58 Protection of confidential information To protect the trade secrets, personal data or other confidential information of a party to the proceedings or of a third party, or to prevent an abuse of evidence, the Court may order that the collection and use of evidence in proceedings before it be restricted or prohibited or that access to such evidence be restricted to specific persons.

ARTICLE 59 Order to produce evidence (1) At the request of a party which has presented reasonably available evidence sufficient to support its claims and has, in substantiating those claims, specified evidence which lies in the control of the opposing party or a third party, the Court may order the opposing party or a third party to present such evidence, subject to the protection of confidential information.Such order shall not result in an obligation of self-incrimination. (2) At the request of a party the Court may order, under the same conditions as specified in paragraph 1, the communication of banking, financial or commercial documents under the control of the opposing party, subject to the protection of confidential information. ARTICLE 60 Order to preserve evidence and to inspect premises (1) At the request of the applicant which has presented reasonably available evidence to support the claim that the patent has been infringed or is about to be infringed the Court may, even before the commencement of proceedings on the merits of the case, order prompt and effective provisional measures to preserve relevant evidence in respect of the alleged infringement, subject to the protection of confidential information.(2) Such measures may include the detailed description, with or without the taking of samples, or the physical seizure of the infringing products, and, in appropriate cases, the materials and implements used in the production and/or distribution of those products and the documents relating thereto.(3) The Court may, even before the commencement of proceedings on the merits of the case, at the request of the applicant who has presented evidence to support the claim that the patent has been infringed or is about to be infringed, order the inspection of premises.Such inspection of premises shall be conducted by a person appointed by the Court in accordance with the Rules of Procedure. (4) At the inspection of the premises the applicant shall not be present itself but may be represented by an independent professional practitioner whose name has to be specified in the Court's order.(5) Measures shall be ordered, if necessary without the other party having been heard, in particular where any delay is likely to cause irreparable harm to the proprietor of the patent, or where there is a demonstrable risk of evidence being destroyed.(6) Where measures to preserve evidence or inspect premises are ordered without the other party in the case having been heard, the parties affected shall be given notice, without delay and at the latest immediately after the execution of the measures.A review, including a right to be heard, shall take place upon request of the parties affected with a view to deciding, within a reasonable period after the notification of the measures, whether the measures are to be modified, revoked or confirmed. (7) The measures to preserve evidence may be subject to the lodging by the applicant of adequate security or an equivalent assurance intended to ensure compensation for any prejudice suffered by the defendant as provided for in paragraph 9.(8) The Court shall ensure that the measures to preserve evidence are revoked or otherwise cease to have effect, at the defendant's request, without prejudice to the damages which may be claimed, if the applicant does not bring, within a period not exceeding 31 calendar days or 20 working days, whichever is the longer, action leading to a decision on the merits of the case before the Court.(9) Where the measures to preserve evidence are revoked, or where they lapse due to any act or omission by the applicant, or where it is subsequently found that there has been no infringement or threat of infringement of the patent, the Court may order the applicant, at the defendant's request, to provide the defendant with appropriate compensation for any damage suffered as a result of those measures. ARTICLE 61 Freezing orders (1) At the request of the applicant which has presented reasonably available evidence to support the claim that the patent has been infringed or is about to be infringed the Court may, even before the commencement of proceedings on the merits of the case, order a party not to remove from its jurisdiction any assets located therein, or not to deal in any assets, whether located within its jurisdiction or not.(2) Article 60(5) to (9) shall apply by analogy to the measures referred to in this Article. ARTICLE 62 Provisional and protective measures (1) The Court may, by way of order, grant injunctions against an alleged infringer or against an intermediary whose services are used by the alleged infringer, intended to prevent any imminent infringement, to prohibit, on a provisional basis and subject, where appropriate, to a recurring penalty payment, the continuation of the alleged infringement or to make such continuation subject to the lodging of guarantees intended to ensure the compensation of the right holder.(2) The Court shall have the discretion to weigh up the interests of the parties and in particular to take into account the potential harm for either of the parties resulting from the granting or the refusal of the injunction.(3) The Court may also order the seizure or delivery up of the products suspected of infringing a patent so as to prevent their entry into, or movement, within the channels of commerce.If the applicant demonstrates circumstances likely to endanger the recovery of damages, the Court may order the precautionary seizure of the movable and immovable property of the alleged infringer, including the blocking of the bank accounts and of other assets of the alleged infringer. (4) The Court may, in respect of the measures referred to in paragraphs 1 and 3, require the applicant to provide any reasonable evidence in order to satisfy itself with a sufficient degree of certainty that the applicant is the right holder and that the applicant's right is being infringed, or that such infringement is imminent.(5) Article 60(5) to (9) shall apply by analogy to the measures referred to in this Article. ARTICLE 63 Permanent injunctions (1) Where a decision is taken finding an infringement of a patent, the Court may grant an injunction against the infringer aimed at prohibiting the continuation of the infringement.The Court may also grant such injunction against an intermediary whose services are being used by a third party to infringe a patent. (2) Where appropriate, non-compliance with the injunction referred to in paragraph 1 shall be subject to a recurring penalty payment payable to the Court. ARTICLE 64 Corrective measures in infringement proceedings (1) Without prejudice to any damages due to the injured party by reason of the infringement, and without compensation of any sort, the Court may order, at the request of the applicant, that appropriate measures be taken with regard to products found to be infringing a patent and, in appropriate cases, with regard to materials and implements principally used in the creation or manufacture of those products.(2) Such measures shall include : (a) a declaration of infringement;(b) recalling the products from the channels of commerce;(c) depriving the product of its infringing property;(d) definitively removing the products from the channels of commerce; or (e) the destruction of the products and/or of the materials and implements concerned.(3) The Court shall order that those measures be carried out at the expense of the infringer, unless particular reasons are invoked for not doing so.(4) In considering a request for corrective measures pursuant to this Article, the Court shall take into account the need for proportionality between the seriousness of the infringement and the remedies to be ordered, the willingness of the infringer to convert the materials into a non-infringing state, as well as the interests of third parties. ARTICLE 65 Decision on the validity of a patent (1) The Court shall decide on the validity of a patent on the basis of an action for revocation or a counterclaim for revocation.(2) The Court may revoke a patent, either entirely or partly, only on the grounds referred to in Articles 138(1) and 139(2) of the EPC.(3) Without prejudice to Article 138(3) of the EPC, if the grounds for revocation affect the patent only in part, the patent shall be limited by a corresponding amendment of the claims and revoked in part.(4) To the extent that a patent has been revoked it shall be deemed not to have had, from the outset, the effects specified in Articles 64 and 67 of the EPC.(5) Where the Court, in a final decision, revokes a patent, either entirely or partly, it shall send a copy of the decision to the European Patent Office and, with respect to a European patent, to the national patent office of any Contracting Member State concerned. ARTICLE 66 Powers of the Court concerning decisions of the European Patent Office (1) In actions brought under Article 32(1)(i), the Court may exercise any power entrusted on the European Patent Office in accordance with Article 9 of Regulation (EU) No 1257/2012, including the rectification of the Register for unitary patent protection.(2) In actions brought under Article 32(1)(i) the parties shall, by way of derogation from Article 69, bear their own costs. ARTICLE 67 Power to order the communication of information (1) The Court may, in response to a justified and proportionate request of the applicant and in accordance with the Rules of Procedure, order an infringer to inform the applicant of : (a) the origin and distribution channels of the infringing products or processes;(b) the quantities produced, manufactured, delivered, received or ordered, as well as the price obtained for the infringing products; and (c) the identity of any third person involved in the production or distribution of the infringing products or in the use of the infringing process.(2) The Court may, in accordance with the Rules of Procedure, also order any third party who : (a) was found in the possession of the infringing products on a commercial scale or to be using an infringing process on a commercial scale;(b) was found to be providing on a commercial scale services used in infringing activities;or (c) was indicated by the person referred to in points (a) or (b) as being involved in the production, manufacture or distribution of the infringing products or processes or in the provision of the services, to provide the applicant with the information referred to in paragraph 1. ARTICLE 68 Award of damages (1) The Court shall, at the request of the injured party, order the infringer who knowingly, or with reasonable grounds to know, engaged in a patent infringing activity, to pay the injured party damages appropriate to the harm actually suffered by that party as a result of the infringement.(2) The injured party shall, to the extent possible, be placed in the position it would have been in if no infringement had taken place.The infringer shall not benefit from the infringement. However, damages shall not be punitive. (3) When the Court sets the damages : (a) it shall take into account all appropriate aspects, such as the negative economic consequences, including lost profits, which the injured party has suffered, any unfair profits made by the infringer and, in appropriate cases, elements other than economic factors, such as the moral prejudice caused to the injured party by the infringement;or (b) as an alternative to point (a), it may, in appropriate cases, set the damages as a lump sum on the basis of elements such as at least the amount of the royalties or fees which would have been due if the infringer had requested authorisation to use the patent in question.(4) Where the infringer did not knowingly, or with reasonable grounds to know, engage in the infringing activity, the Court may order the recovery of profits or the payment of compensation. ARTICLE 69 Legal costs (1) Reasonable and proportionate legal costs and other expenses incurred by the successful party shall, as a general rule, be borne by the unsuccessful party, unless equity requires otherwise, up to a ceiling set in accordance with the Rules of Procedure.(2) Where a party succeeds only in part or in exceptional circumstances, the Court may order that costs be apportioned equitably or that the parties bear their own costs.(3) A party should bear any unnecessary costs it has caused the Court or another party.(4) At the request of the defendant, the Court may order the applicant to provide adequate security for the legal costs and other expenses incurred by the defendant which the applicant may be liable to bear, in particular in the cases referred to in Articles 59 to 62. ARTICLE 70 Court fees (1) Parties to proceedings before the Court shall pay court fees.(2) Court fees shall be paid in advance, unless the Rules of Procedure provide otherwise.Any party which has not paid a prescribed court fee may be excluded from further participation in the proceedings.

ARTICLE 71 Legal aid (1) A party who is a natural person and who is unable to meet the costs of the proceedings, either wholly or in part, may at any time apply for legal aid.The conditions for granting of legal aid shall be laid down in the Rules of Procedure. (2) The Court shall decide whether legal aid should be granted in full or in part, or whether it should be refused, in accordance with the Rules of Procedure.(3) On a proposal from the Court, the Administrative Committee shall set the level of legal aid and the rules on bearing the costs thereof. ARTICLE 72 Period of limitation Without prejudice to Article 24(2) and (3), actions relating to all forms of financial compensation may not be brought more than five years after the date on which the applicant became aware, or had reasonable grounds to become aware, of the last fact justifying the action.

CHAPTER V - APPEALS ARTICLE 73 Appeal (1) An appeal against a decision of the Court of First Instance may be brought before the Court of Appeal by any party which has been unsuccessful, in whole or in part, in its submissions, within two months of the date of the notification of the decision.(2) An appeal against an order of the Court of First Instance may be brought before the Court of Appeal by any party which has been unsuccessful, in whole or in part, in its submissions : (a) for the orders referred to in Articles 49(5), 59 to 62 and 67 within 15 calendar days of the notification of the order to the applicant;(b) for other orders than the orders referred to in point (a) : (i) together with the appeal against the decision, or (ii) where the Court grants leave to appeal, within 15 days of the notification of the Court's decision to that effect.(3) The appeal against a decision or an order of the Court of First Instance may be based on points of law and matters of fact.(4) New facts and new evidence may only be introduced in accordance with the Rules of Procedure and where the submission thereof by the party concerned could not reasonably have been expected during proceedings before the Court of First Instance. ARTICLE 74 Effects of an appeal (1) An appeal shall not have suspensive effect unless the Court of Appeal decides otherwise at the motivated request of one of the parties.The Rules of Procedure shall guarantee that such a decision is taken without delay. (2) Notwithstanding paragraph 1, an appeal against a decision on actions or counterclaims for revocation and on actions based on Article 32(1)(i) shall always have suspensive effect.(3) An appeal against an order referred to in Articles 49(5), 59 to 62 or 67 shall not prevent the continuation of the main proceedings . However, the Court of First Instance shall not give a decision in the main proceedings before the decision of the Court of Appeal concerning an appealed order has been given.

ARTICLE 75 Decision on appeal and referral back (1) If an appeal pursuant to Article 73 is well-founded, the Court of Appeal shall revoke the decision of the Court of First Instance and give a final decision.The Court of Appeal may in exceptional cases and in accordance with the Rules of Procedure refer the case back to the Court of First Instance for decision. (2) Where a case is referred back to the Court of First Instance pursuant to paragraph 1, the Court of First Instance shall be bound by the decision of the Court of Appeal on points of law. CHAPTER VI - DECISIONS ARTICLE 76 Basis for decisions and right to be heard (1) The Court shall decide in accordance with the requests submitted by the parties and shall not award more than is requested.(2) Decisions on the merits may only be based on grounds, facts and evidence, which were submitted by the parties or introduced into the procedure by an order of the Court and on which the parties have had an opportunity to present their comments.(3) The Court shall evaluate evidence freely and independently. ARTICLE 77 Formal requirements (1) Decisions and orders of the Court shall be reasoned and shall be given in writing in accordance with the Rules of Procedure.(2) Decisions and orders of the Court shall be delivered in the language of proceedings. ARTICLE 78 Decisions of the Court and dissenting opinions (1) Decisions and orders of the Court shall be taken by a majority of the panel, in accordance with the Statute.In case of equal votes, the vote of the presiding judge shall prevail. (2) In exceptional circumstances, any judge of the panel may express a dissenting opinion separately from the decision of the Court. ARTICLE 79 Settlement The parties may, at any time in the course of proceedings, conclude their case by way of settlement, which shall be confirmed by a decision of the Court. A patent may not be revoked or limited by way of settlement.

ARTICLE 80 Publication of decisions The Court may order, at the request of the applicant and at the expense of the infringer, appropriate measures for the dissemination of information concerning the Court's decision, including displaying the decision and publishing it in full or in part in public media.

ARTICLE 81 Rehearing (1) A request for rehearing after a final decision of the Court may exceptionally be granted by the Court of Appeal in the following circumstances : (a) on discovery of a fact by the party requesting the rehearing, which is of such a nature as to be a decisive factor and which, when the decision was given, was unknown to the party requesting the rehearing;such request may only be granted on the basis of an act which was held, by a final decision of a national court, to constitute a criminal offence; or (b) in the event of a fundamental procedural defect, in particular when a defendant who did not appear before the Court was not served with the document initiating the proceedings or an equivalent document in sufficient time and in such a way as to enable him to arrange for the defence.(2) A request for a rehearing shall be filed within 10 years of the date of the decision but not later than two months from the date of the discovery of the new fact or of the procedural defect.Such request shall not have suspensive effect unless the Court of Appeal decides otherwise. (3) If the request for a rehearing is well-founded, the Court of Appeal shall set aside, in whole or in part, the decision under review and re-open the proceedings for a new trial and decision, in accordance with the Rules of Procedure.(4) Persons using patents which are the subject-matter of a decision under review and who act in good faith should be allowed to continue using such patents. ARTICLE 82 Enforcement of decisions and orders (1) Decisions and orders of the Court shall be enforceable in any Contracting Member State.An order for the enforcement of a decision shall be appended to the decision by the Court. (2) Where appropriate, the enforcement of a decision may be subject to the provision of security or an equivalent assurance to ensure compensation for any damage suffered, in particular in the case of injunctions.(3) Without prejudice to this Agreement and the Statute, enforcement procedures shall be governed by the law of the Contracting Member State where the enforcement takes place.Any decision of the Court shall be enforced under the same conditions as a decision given in the Contracting Member State where the enforcement takes place. (4) If a party does not comply with the terms of an order of the Court, that party may be sanctioned with a recurring penalty payment payable to the Court.The individual penalty shall be proportionate to the importance of the order to be enforced and shall be without prejudice to the party's right to claim damages or security.

PART IV - TRANSITIONAL PROVISIONS ARTICLE 83 Transitional regime (1) During a transitional period of seven years after the date of entry into force of this Agreement, an action for infringement or for revocation of a European patent or an action for infringement or for declaration of invalidity of a supplementary protection certificate issued for a product protected by a European patent may still be brought before national courts or other competent national authorities.(2) An action pending before a national court at the end of the transitional period shall not be affected by the expiry of this period.(3) Unless an action has already been brought before the Court, a proprietor of or an applicant for a European patent granted or applied for prior to the end of the transitional period under paragraph 1 and, where applicable, paragraph 5, as well as a holder of a supplementary protection certificate issued for a product protected by a European patent, shall have the possibility to opt out from the exclusive competence of the Court.To this end they shall notify their opt-out to the Registry by the latest one month before expiry of the transitional period. The opt-out shall take effect upon its entry into the register. (4) Unless an action has already been brought before a national court, proprietors of or applicants for European patents or holders of supplementary protection certificates issued for a product protected by a European patent who made use of the opt-out in accordance with paragraph 3 shall be entitled to withdraw their opt-out at any moment. In this event they shall notify the Registry accordingly. The withdrawal of the opt-out shall take effect upon its entry into the register. (5) Five years after the entry into force of this Agreement, the Administrative Committee shall carry out a broad consultation with the users of the patent system and a survey on the number of European patents and supplementary protection certificates issued for products protected by European patents with respect to which actions for infringement or for revocation or declaration of invalidity are still brought before the national courts pursuant to paragraph 1, the reasons for this and the implications thereof.On the basis of this consultation and an opinion of the Court, the Administrative Committee may decide to prolong the transitional period by up to seven years.

PART V - FINAL PROVISIONS ARTICLE 84 Signature, ratification and accession (1) This Agreement shall be open for signature by any Member State on 19 February 2013.(2) This Agreement shall be subject to ratification in accordance with the respective constitutional requirements of the Member States. Instruments of ratification shall be deposited with the General Secretariat of the Council of the European Union (hereinafter referred to as "the depositary"). (3) Each Member State having signed this Agreement shall notify the European Commission of its ratification of the Agreement at the time of the deposit of its ratification instrument pursuant to Article 18(3) of Regulation (EU) No 1257/2012.(4) This Agreement shall be open to accession by any Member State. Instruments of accession shall be deposited with the depositary.

ARTICLE 85 Functions of the depositary (1) The depositary shall draw up certified true copies of this Agreement and shall transmit them to the governments of all signatory or acceding Member States.(2) The depositary shall notify the governments of the signatory or acceding Member States of : (a) any signature;(b) the deposit of any instrument of ratification or accession;(c) the date of entry into force of this Agreement.(3) The depositary shall register this Agreement with the Secretariat of the United Nations. ARTICLE 86 Duration of the Agreement This Agreement shall be of unlimited duration.

ARTICLE 87 Revision (1) Either seven years after the entry into force of this Agreement or once 2000 infringement cases have been decided by the Court, whichever is the later point in time, and if necessary at regular intervals thereafter, a broad consultation with the users of the patent system shall be carried out by the Administrative Committee on the functioning, efficiency and cost-effectiveness of the Court and on the trust and confidence of users of the patent system in the quality of the Court's decisions.On the basis of this consultation and an opinion of the Court, the Administrative Committee may decide to revise this Agreement with a view to improving the functioning of the Court. (2) The Administrative Committee may amend this Agreement to bring it into line with an international treaty relating to patents or Union law.(3) A decision of the Administrative Committee taken on the basis of paragraphs 1 and 2 shall not take effect if a Contracting Member State declares within twelve months of the date of the decision, on the basis of its relevant internal decision-making procedures, that it does not wish to be bound by the decision.In this case, a Review Conference of the Contracting Member States shall be convened.

ARTICLE 88 Languages of the Agreement (1) This Agreement is drawn up in a single original in the English, French and German languages, each text being equally authentic.(2) The texts of this Agreement drawn up in official languages of Contracting Member States other than those specified in paragraph 1 shall, if they have been approved by the Administrative Committee, be considered as official texts.In the event of divergences between the various texts, the texts referred to in paragraph 1 shall prevail.

ARTICLE 89 Entry into force (1) This Agreement shall enter into force on 1 January 2014 or on the first day of the fourth month after the deposit of the thirteenth instrument of ratification or accession in accordance with Article 84, including the three Member States in which the highest number of European patents had effect in the year preceding the year in which the signature of the Agreement takes place or on the first day of the fourth month after the date of entry into force of the amendments to Regulation (EU) No 1215/2012 concerning its relationship with this Agreement, whichever is the latest.(2) Any ratification or accession after the entry into force of this Agreement shall take effect on the first day of the fourth month after the deposit of the instrument of ratification or accession. In witness whereof the undersigned, being duly authorised thereto, have signed this Agreement, Done at Brussels on 19 February 2013 in English, French and German, all three texts being equally authentic, in a single copy which shall be deposited in the archives of the General Secretariat of the Council of the European Union.

ANNEX I STATUTE OF THE UNIFIED PATENT COURT ARTICLE 1 Scope of the Statute This Statute contains institutional and financial arrangements for the Unified Patent Court as established under Article 1 of the Agreement.

CHAPTER I - JUDGES ARTICLE 2 Eligibility of judges (1) Any person who is a national of a Contracting Member State and fulfils the conditions set out in Article 15 of the Agreement and in this Statute may be appointed as a judge.(2) Judges shall have a good command of at least one official language of the European Patent Office.(3) Experience with patent litigation which has to be proven for the appointment pursuant to Article 15(1) of the Agreement may be acquired by training under Article 11(4)(a) of this Statute. ARTICLE 3 Appointment of judges (1) Judges shall be appointed pursuant to the procedure set out in Article 16 of the Agreement.(2) Vacancies shall be publicly advertised and shall indicate the relevant eligibility criteria as set out in Article 2.The Advisory Committee shall give an opinion on candidates' suitability to perform the duties of a judge of the Court. The opinion shall comprise a list of most suitable candidates. The list shall contain at least twice as many candidates as there are vacancies. Where necessary, the Advisory Committee may recommend that, prior to the decision on the appointment, a candidate judge receive training in patent litigation pursuant to Article 11(4)(a). (3) When appointing judges, the Administrative Committee shall ensure the best legal and technical expertise and a balanced composition of the Court on as broad a geographical basis as possible among nationals of the Contracting Member States.(4) The Administrative Committee shall appoint as many judges as are needed for the proper functioning of the Court.The Administrative Committee shall initially appoint the necessary number of judges for setting up at least one panel in each of the divisions of the Court of First Instance and at least two panels in the Court of Appeal. (5) The decision of the Administrative Committee appointing full-time or part-time legally qualified judges and full-time technically qualified judges shall state the instance of the Court and/or the division of the Court of First Instance for which each judge is appointed and the field(s) of technology for which a technically qualified judge is appointed.(6) Part-time technically qualified judges shall be appointed as judges of the Court and shall be included in the Pool of Judges on the basis of their specific qualifications and experience.The appointment of these judges to the Court shall ensure that all fields of technology are covered.

ARTICLE 4 Judges' term of office (1) Judges shall be appointed for a term of six years, beginning on the date laid down in the instrument of appointment.They may be re-appointed. (2) In the absence of any provision regarding the date, the term shall begin on the date of the instrument of appointment. ARTICLE 5 Appointment of the members of the Advisory Committee (1) Each Contracting Member State shall propose a member of the Advisory Committee who fulfils the requirements set out in Article 14(2) of the Agreement.(2) The members of the Advisory Committee shall be appointed by the Administrative Committee acting by common accord. ARTICLE 6 Oath Before taking up their duties judges shall, in open court, take an oath to perform their duties impartially and conscientiously and to preserve the secrecy of the deliberations of the Court.

ARTICLE 7 Impartiality (1) Immediately after taking their oath, judges shall sign a declaration by which they solemnly undertake that, both during and after their term of office, they shall respect the obligations arising therefrom, in particular the duty to behave with integrity and discretion as regards the acceptance, after they have ceased to hold office, of certain appointments or benefits.(2) Judges may not take part in the proceedings of a case in which they : (a) have taken part as adviser;(b) have been a party or have acted for one of the parties;(c) have been called upon to pronounce as a member of a court, tribunal, board of appeal, arbitration or mediation panel, a commission of inquiry or in any other capacity;(d) have a personal or financial interest in the case or in relation to one of the parties;or (e) are related to one of the parties or the representatives of the parties by family ties.(3) If, for some special reason, a judge considers that he or she should not take part in the judgement or examination of a particular case, that judge shall so inform the President of the Court of Appeal accordingly or, in the case of judges of the Court of First Instance, the President of the Court of First Instance.If, for some special reason, the President of the Court of Appeal or, in the case of judges of the Court of First Instance, the President of the Court of First Instance considers that a judge should not sit or make submissions in a particular case, the President of the Court of Appeal or the President of the Court of First Instance shall justify this in writing and notify the judge concerned accordingly. (4) Any party to an action may object to a judge taking part in the proceedings on any of the grounds listed in paragraph 2 or where the judge is suspected, with good reason, of partiality.(5) Any difficulty arising as to the application of this Article shall be settled by decision of the Presidium, in accordance with the Rules of Procedure.The judge concerned shall be heard but shall not take part in the deliberations.

ARTICLE 8 Immunity of judges (1) The judges shall be immune from legal proceedings.After they have ceased to hold office, they shall continue to enjoy immunity in respect of acts performed by them in relation to their official capacity. (2) The Presidium may waive the immunity.(3) Where immunity has been waived and criminal proceedings are instituted against a judge, that judge shall be tried, in any of the Contracting Member States, only by the court competent to judge the members of the highest national judiciary.(4) The Protocol on the privileges and immunities of the European Union shall apply to the judges of the Court, without prejudice to the provisions relating to immunity from legal proceedings of judges which are set out in this Statute. ARTICLE 9 End of duties (1) Apart from replacement after expiry of a judge's term pursuant to Article 4, or death, the duties of a judge shall end when that judge resigns.(2) Where a judge resigns, the letter of resignation shall be addressed to the President of the Court of Appeal or, in the case of judges of the Court of First Instance, the President of the Court of First Instance for transmission to the Chairman of the Administrative Committee.(3) Save where Article 10 applies, a judge shall continue to hold office until that judge's successor takes up his or her duties.(4) Any vacancy shall by filled by the appointment of a new judge for the remainder of his or her predecessor's term. ARTICLE 10 Removal from office (1) A judge may be deprived of his or her office or of other benefits only if the Presidium decides that that judge no longer fulfils the requisite conditions or meets the obligations arising from his or her office.The judge concerned shall be heard but shall not take part in the deliberations. (2) The Registrar of the Court shall communicate this decision to the Chairman of the Administrative Committee.(3) In the case of a decision depriving a judge of his or her office, a vacancy shall arise upon that notification. ARTICLE 11 Training (1) Appropriate and regular training of judges shall be provided for within the training framework set up under Article 19 of the Agreement.The Presidium shall adopt Training Regulations ensuring the implementation and overall coherence of the training framework. (2) The training framework shall provide a platform for the exchange of expertise and a forum for discussion, in particular by : (a) organising courses, conferences, seminars, workshops and symposia;(b) cooperating with international organisations and education institutes in the field of intellectual property;and (c) promoting and supporting further vocational training.(3) An annual work programme and training guidelines shall be drawn up, which shall include for each judge an annual training plan identifying that judge's main training needs in accordance with the Training Regulations.(4) The training framework shall in addition : (a) ensure appropriate training for candidate-judges and newly appointed judges of the Court;(b) support projects aimed at facilitating cooperation between representatives, patent attorneys and the Court. ARTICLE 12 Remuneration The Administrative Committee shall set the remuneration of the President of the Court of Appeal, the President of the Court of First Instance, the judges, the Registrar, the Deputy-Registrar and the staff.

CHAPTER II - ORGANISATIONAL PROVISIONS SECTION 1 - COMMON PROVISIONS ARTICLE 13 President of the Court of Appeal (1) The President of the Court of Appeal shall be elected by all judges of the Court of Appeal for a term of three years, from among their number.The President of the Court of Appeal may be re-elected twice. (2) The elections of the President of the Court of Appeal shall be by secret ballot.A judge obtaining an absolute majority shall be elected. If no judge obtains an absolute majority, a second ballot shall be held and the judge obtaining the most votes shall be elected. (3) The President of the Court of Appeal shall direct the judicial activities and the administration of the Court of Appeal and chair the Court of Appeal sitting as a full Court.(4) If the office of the President of the Court of Appeal falls vacant before the date of expiry of his or her term, a successor shall be elected for the remainder thereof. ARTICLE 14 President of the Court of First Instance (1) The President of the Court of First Instance shall be elected by all judges of the Court of First Instance who are full-time judges, for a term of three years, from among their number.The President of the Court of First Instance may be re-elected twice. (2) The first President of the Court of First Instance shall be a national of the Contracting Member State hosting the seat of the central division.(3) The President of the Court of First Instance shall direct the judicial activities and the administration of the Court of First Instance.(4) Article 13(2) and (4), shall by analogy apply to the President of the Court of First Instance. ARTICLE 15 Presidium (1) The Presidium shall be composed of the President of the Court of Appeal, who shall act as chairperson, the President of the Court of First Instance, two judges of the Court of Appeal elected from among their number, three judges of the Court of First Instance who are full-time judges of the Court elected from among their number, and the Registrar as a non-voting member.(2) The Presidium shall exercise its duties in accordance with this Statute.It may, without prejudice to its own responsibility, delegate certain tasks to one of its members. (3) The Presidium shall be responsible for the management of the Court and shall in particular : (a) draw up proposals for the amendment of the Rules of Procedure in accordance with Article 41 of the Agreement and proposals regarding the Financial Regulations of the Court;(b) prepare the annual budget, the annual accounts and the annual report of the Court and submit them to the Budget Committee;(c) establish the guidelines for the training programme for judges and supervise the implementation thereof;(d) take decisions on the appointment and removal of the Registrar and the Deputy-Registrar;(e) lay down the rules governing the Registry including the sub-registries;(f) give an opinion in accordance with Article 83(5) of the Agreement.(4) Decisions of the Presidium referred to in Articles 7, 8, 10 and 22 shall be taken without the participation of the Registrar.(5) The Presidium can take valid decisions only when all members are present or duly represented.Decisions shall be taken by a majority of the votes.

ARTICLE 16 Staff (1) The officials and other servants of the Court shall have the task of assisting the President of the Court of Appeal, the President of the Court of First Instance, the judges and the Registrar.They shall be responsible to the Registrar, under the authority of the President of the Court of Appeal and the President of the Court of First Instance. (2) The Administrative Committee shall establish the Staff Regulations of officials and other servants of the Court. ARTICLE 17 Judicial vacations (1) After consulting the Presidium, the President of the Court of Appeal shall establish the duration of judicial vacations and the rules on observing official holidays.(2) During the period of judicial vacations, the functions of the President of the Court of Appeal and of the President of the Court of First Instance may be exercised by any judge invited by the respective President to that effect.In cases of urgency, the President of the Court of Appeal may convene the judges. (3) The President of the Court of Appeal or the President of the Court of First Instance may, in proper circumstances, grant leave of absence to respectively judges of the Court of Appeal or judges of the Court of First Instance. SECTION 2 - THE COURT OF FIRST INSTANCE ARTICLE 18 Setting up and discontinuance of a local or regional division (1) A request from one or more Contracting Member States for the setting up of a local or regional division shall be addressed to the Chairman of the Administrative Committee.It shall indicate the seat of the local or regional division. (2) The decision of the Administrative Committee setting up a local or regional division shall indicate the number of judges for the division concerned and shall be public.(3) The Administrative Committee shall decide to discontinue a local or regional division at the request of the Contracting Member State hosting the local division or the Contracting Member States participating in the regional division.The decision to discontinue a local or regional division shall state the date after which no new cases may be brought before the division and the date on which the division will cease to exist. (4) As from the date on which a local or regional division ceases to exist, the judges assigned to that local or regional division shall be assigned to the central division, and cases still pending before that local or regional division together with the sub-registry and all of its documentation shall be transferred to the central division. ARTICLE 19 Panels (1) The allocation of judges and the assignment of cases within a division to its panels shall be governed by the Rules of Procedure. One judge of the panel shall be designated as the presiding judge, in accordance with the Rules of Procedure. (2) The panel may delegate, in accordance with the Rules of Procedure, certain functions to one or more of its judges.(3) A standing judge for each division to hear urgent cases may be designated in accordance with the Rules of Procedure.(4) In cases where a single judge in accordance with Article 8(7) of the Agreement, or a standing judge, in accordance with paragraph 3 of this Article, hears a case that judge shall carry out all functions of a panel.(5) One judge of the panel shall act as Rapporteur, in accordance with the Rules of Procedure. ARTICLE 20 Pool of Judges (1) A list with the names of the judges included in the Pool of Judges shall be drawn up by the Registrar.In relation to each judge, the list shall at least indicate the linguistic skills, the field of technology and experience of, as well as the cases previously handled by, that judge. (2) A request addressed to the President of the Court of First Instance to assign a judge from the Pool of Judges shall indicate, in particular, the subject matter of the case, the official language of the European Patent Office used by the judges of the panel, the language of the proceedings and the field of technology required. SECTION 3 - THE COURT OF APPEAL ARTICLE 21 Panels (1) The allocation of judges and the assignment of cases to panels shall be governed by the Rules of Procedure.One judge of the panel shall be appointed as the presiding judge, in accordance with the Rules of Procedure. (2) When a case is of exceptional importance, and in particular when the decision may affect the unity and consistency of the case law of the Court, the Court of Appeal may decide, on the basis of a proposal from the presiding judge, to refer the case to the full Court.(3) The panel may delegate, in accordance with the Rules of Procedure, certain functions to one or more of its judges.(4) One judge of the panel shall act as Rapporteur, in accordance with the Rules of Procedure. SECTION 4 - THE REGISTRY ARTICLE 22 Appointment and removal from office of the Registrar (1) The Presidium shall appoint the Registrar of the Court for a term of six years.The Registrar may be re-appointed. (2) Two weeks before the date fixed for appointing the Registrar, the President of the Court of Appeal shall inform the Presidium of the applications which have been submitted for the post.(3) Before taking up his or her duties, the Registrar shall take oath before the Presidium to perform the duties of the Registrar impartially and conscientiously.(4) The Registrar may be removed from office only if the Registrar no longer meets the obligations arising from his or her office.The Presidium shall take its decision after having heard the Registrar. (5) If the office of the Registrar falls vacant before the date of expiry of the term thereof, the Presidium shall appoint a new Registrar for a term of six years.(6) If the Registrar is absent or prevented from attending or where such post is vacant, the President of the Court of Appeal after having consulted the Presidium shall designate a member of the staff of the Court to carry out the duties of the Registrar. ARTICLE 23 Duties of the Registrar (1) The Registrar shall assist the Court, the President of the Court of Appeal, the President of the Court of First Instance and the judges in the performance of their functions.The Registrar shall be responsible for the organisation and activities of the Registry under the authority of the President of the Court of Appeal. (2) The Registrar shall in particular be responsible for : (a) keeping the register which shall include records of all cases before the Court;(b) keeping and administering lists drawn up in accordance with Articles 18, 48(3) and 57(2) of the Agreement;(c) keeping and publishing a list of notifications and withdrawals of opt-outs in accordance with Article 83 of the Agreement;(d) publishing the decisions of the Court, subject to the protection of confidential information;(e) publishing annual reports with statistical data;and (f) ensuring that the information on opt-outs in accordance with Article 83 of the Agreement is notified to the European Patent Office. ARTICLE 24 Keeping of the register (1) Detailed rules for keeping the register of the Court shall be prescribed in the Rules governing the Registry, adopted by the Presidium.(2) The rules on access to documents of the Registry shall be provided for in the Rules of Procedure. ARTICLE 25 Sub-registries and Deputy-Registrar (1) A Deputy-Registrar shall be appointed for a term of six years by the Presidium.The Deputy-Registrar may be re-appointed. (2) Article 22(2) to (6) shall apply by analogy.(3) The Deputy-Registrar shall be responsible for the organisation and activities of sub-registries under the authority of the Registrar and the President of the Court of First Instance.The duties of the Deputy-Registrar shall in particular include : (a) keeping records of all cases before the Court of First Instance;(b) notifying every case before the Court of First Instance to the Registry.(4) The Deputy-Registrar shall also provide administrative and secretarial assistance to the divisions of the Court of First Instance. CHAPTER III - FINANCIAL PROVISIONS ARTICLE 26 Budget (1) The budget shall be adopted by the Budget Committee on a proposal from the Presidium.It shall be drawn up in accordance with the generally accepted accounting principles laid down in the Financial Regulations, established in accordance with Article 33. (2) Within the budget, the Presidium may, in accordance with the Financial Regulations, transfer funds between the various headings or subheadings.(3) The Registrar shall be responsible for the implementation of the budget in accordance with the Financial Regulations.(4) The Registrar shall annually make a statement on the accounts of the preceding financial year relating to the implementation of the budget which shall be approved by the Presidium. ARTICLE 27 Authorisation for expenditure (1) The expenditure entered in the budget shall be authorised for the duration of one accounting period unless the Financial Regulations provide otherwise.(2) In accordance with the Financial Regulations, any appropriations, other than those relating to staff costs, which are unexpended at the end of the accounting period may be carried forward, but not beyond the end of the following accounting period.(3) Appropriations shall be set out under different headings according to type and purpose of the expenditure, and subdivided, to the extent necessary, in accordance with the Financial Regulations. ARTICLE 28 Appropriations for unforeseeable expenditure (1) The budget of the Court may include appropriations for unforeseeable expenditure.(2) The employment of these appropriations by the Court shall be subject to the prior approval of the Budget Committee. ARTICLE 29 Accounting period The accounting period shall commence on 1 January and end on 31 December.

ARTICLE 30 Preparation of the budget The Presidium shall submit the draft budget of the Court to the Budget Committee no later than the date prescribed in the Financial Regulations.

ARTICLE 31 Provisional budget (1) If, at the beginning of the accounting period, the budget has not been adopted by the Budget Committee, expenditure may be effected on a monthly basis per heading or other division of the budget, in accordance with the Financial Regulations, up to one-twelfth of the budget appropriations for the preceding accounting period, provided that the appropriations thus made available to the Presidium do not exceed one-twelfth of those provided for in the draft budget.(2) The Budget Committee may, subject to the observance of the other provisions laid down in paragraph 1, authorise expenditure in excess of one-twelfth of the budget appropriations for the preceding accounting period. ARTICLE 32 Auditing of accounts (1) The annual financial statements of the Court shall be examined by independent auditors.The auditors shall be appointed and if necessary dismissed by the Budget Committee. (2) The audit, which shall be based on professional auditing standards and shall take place, if necessary, in situ, shall ascertain that the budget has been implemented in a lawful and proper manner and that the financial administration of the Court has been conducted in accordance with the principles of economy and sound financial management.The auditors shall draw up a report after the end of each accounting period containing a signed audit opinion. (3) The Presidium shall submit to the Budget Committee the annual financial statements of the Court and the annual budget implementation statement for the preceding accounting period, together with the auditors' report.(4) The Budget Committee shall approve the annual accounts together with the auditors' report and shall discharge the Presidium in respect of the implementation of the budget. ARTICLE 33 Financial Regulations (1) The Financial Regulations shall be adopted by the Administrative Committee.They shall be amended by the Administrative Committee on a proposal from the Court. (2) The Financial Regulations shall lay down in particular : (a) arrangements relating to the establishment and implementation of the budget and for the rendering and auditing of accounts;(b) the method and procedure whereby the payments and contributions, including the initial financial contributions provided for in Article 37 of the Agreement are to be made available to the Court;(c) the rules concerning the responsibilities of authorising and accounting officers and the arrangements for their supervision;and (d) the generally accepted accounting principles on which the budget and the annual financial statements are to be based. CHAPTER IV - PROCEDURAL PROVISIONS ARTICLE 34 Secrecy of deliberations The deliberations of the Court shall be and shall remain secret.

ARTICLE 35 Decisions (1) When a panel sits in composition of an even number of judges, decisions of the Court shall be taken by a majority of the panel.In case of equal vote, the vote of the presiding judge shall prevail. (2) In the event of one of the judges of a panel being prevented from attending, a judge from another panel may be called upon to sit in accordance with the Rules of Procedure.(3) In cases where this Statute provides that the Court of Appeal shall take a decision sitting as a full court, such decision shall be valid only if it is taken by at least 3/4 of the judges comprising the full court.(4) Decisions of the Court shall contain the names of the judges deciding the case.(5) Decisions shall be signed by the judges deciding the case, by the Registrar for decisions of the Court of Appeal, and by the Deputy-Registrar for decisions of the Court of First Instance.They shall be read in open court.

ARTICLE 36 Dissenting opinions A dissenting opinion expressed separately by a judge of a panel in accordance with Article 78 of the Agreement shall be reasoned, given in writing and shall be signed by the judge expressing this opinion.

ARTICLE 37 Decision by default (1) At the request of a party to an action, a decision by default may be given in accordance with the Rules of Procedure, where the other party, after having been served with a document instituting proceedings or with an equivalent document, fails to file written submissions in defence or fails to appear at the oral hearing.An objection may be lodged against that decision within one month of it being notified to the party against which the default decision has been given. (2) The objection shall not have the effect of staying enforcement of the decision by default unless the Court decides otherwise. ARTICLE 38 Questions referred to the Court of Justice of the European Union (1) The procedures established by the Court of Justice of the European Union for referrals for preliminary rulings within the European Union shall apply.(2) Whenever the Court of First Instance or the Court of Appeal has decided to refer to the Court of Justice of the European Union a question of interpretation of the Treaty on European Union or of the Treaty on the Functioning of the European Union or a question on the validity or interpretation of acts of the institutions of the European Union, it shall stay its proceedings. ANNEX II Distribution of cases within the central division (15)

LONDON Section

PARIS Seat

MUNICH Section

President's Office


(A) Human necessities

(B) Performing operations, transporting

(F) Mechanical engineering, lighting, heating, weapons, blasting

(C) Chemistry, metallurgy

(D) Textiles, paper


(E) Fixed constructions


(G) Physics


(H) Electricity


_________ Footnotes (1) Regulation (EU) No 1257/2012 of the European Parliament and of the Council of 17 december 2012 implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection (OJEU L 361, 31.12.2012, p. 1) including any subsequent amendments. (2) Regulation (EU) No 1215/2012 of the European Parliament and of the Council of 12 december 2012 on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters (OJEU L 351, 20.12.2012, p. 1) including any subsequent amendments. (3) Regulation (EC) No 469/2009 of the European Parliament and of the Council of 6 May 2009 concerning the supplementary protection certificate for medicinal products, (OJEU L 152, 16.6.2009, p.1) including any subsequent amendments. (4) Regulation (EC) No 1610/96 of the European Parliament and of the Council of 23 July 1996 concerning the creation of a supplementary certificate for plant protection products, (OJEC L 198, 8.8.1996, p.30) including any subsequent amendments. (5) Regulation (EC) No 593/2008 of the European Parliament and of the Council of 17 June 2008 on the law applicable to contractual obligations (Rome I) (OJEU L 177, 4.7.2008, p. 6) including any subsequent amendments. (6) Regulation (EC) No 864/2007 of the European Parliament and of the Council of 11 July 2007 on the law applicable to non-contractual obligations (Rome II) (OJEU L 199, 31.7.2007, p. 40) including any subsequent amendments. (7) Council Regulation (EU) No 1260/2012 of 17 december 2012 implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection with regard to the applicable translation arrangements (OJEU L 361, 31.12.2012, p. 89) including any subsequent amendments. (8) Directive 2001/82/EC of the European Parliament and of the Council of 6 november 2001 on the Community code relating to veterinary medicinal products (OJEC L 311, 28.11.2001, p. 1) including any subsequent amendments. (9) Directive 2001/83/EC of the European Parliament and of the Council of 6 november 2001 on the Community code relating to medicinal products for human use (OJEC L 311, 28.11.2001, p. 67) including any subsequent amendments. (10) International Civil Aviation Organization (ICAO), "Chicago Convention", Document 7300/9 (9th edition, 2006). (11) Council Regulation (EC) No 2100/94 of 27 July 1994 on Community plant variety rights (OJEC L 227, 1.9.1994, p. 1) including any subsequent amendments. (12) Directive 2009/24/EC of the European Parliament and of the Council of 23 april 2009 on the legal protection of computer programs (OJEU L 111, 05/05/2009, p.16) including any subsequent amendments. (13) Directive 98/44/EC of the European Parliament and of the Council of 6 July 1998 on the legal protection of biotechnological inventions (OJEC L 213, 30.7.1998, p. 13) including any subsequent amendments. (14) Convention on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters, done at Lugano on 30 October 2007, including any subsequent amendments. (15) The classification into 8 sections (A to H) is based on the International Patent Classification of the World Intellectual Property Organisation (http ://www.wipo.int/classifications/ipc/en).

LIJST GEBONDEN STATEN

Staten

Datum Authentificatie

Type instemming

Datum instemming

Inwerkingtreding

BELGIE

19-02-2013

Bekrachtiging

06-06-2014


BULGARIJE

19-02-2013

Bekrachtiging


CYPRUS

19-02-2013

Bekrachtiging


DENEMARKEN

19-02-2013

Bekrachtiging

20-06-2014


DUITSLAND

19-02-2013

Bekrachtiging


ESTLAND

19-02-2013

Bekrachtiging


FINLAND

19-02-2013

Bekrachtiging


FRANKRIJK

19-02-2013

Bekrachtiging

14-03-2014


GRIEKENLAND

19-02-2013

Bekrachtiging


HONGARIJE

19-02-2013

Bekrachtiging


IERLAND

19-02-2013

Bekrachtiging


ITALIE

19-02-2013

Bekrachtiging


LETLAND

19-02-2013

Bekrachtiging


LITOUWEN

19-02-2013

Bekrachtiging


LUXEMBURG

19-02-2013

Bekrachtiging


MALTA

19-02-2013

Bekrachtiging


NEDERLAND

19-02-2013

Bekrachtiging


OOSTENRIJK

19-02-2013

Bekrachtiging

06-08-2013


PORTUGAL

19-02-2013

Bekrachtiging


ROEMENIE

19-02-2013

Bekrachtiging


SLOVAKIJE

19-02-2013

Bekrachtiging


SLOVENIE

19-02-2013

Bekrachtiging


SPANJE

19-02-2013

Bekrachtiging


TSJECH. REP.

19-02-2013

Bekrachtiging


VERENIGD KON.

19-02-2013

Bekrachtiging


ZWEDEN

19-02-2013

Bekrachtiging

05-06-2014

^