gepubliceerd op 07 mei 2003
Wet tot wijziging van de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en van artikel 144ter van het Gerechtelijk Wetboek
23 APRIL 2003. - Wet tot wijziging van de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en van artikel 144ter van het Gerechtelijk Wetboek (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Artikel 1 van de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, gewijzigd bij wet van 10 februari 1999, wordt vervangen als volgt : «
Art. 1.De misdaad van genocide, zoals hierna omschreven, gepleegd zowel in vredes- als in oorlogstijd, is een internationaal rechtelijke misdaad en wordt gestraft volgens de bepalingen van deze wet. In overeenstemming met het Verdrag van 9 december 1948 inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, en onverminderd de strafrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op misdrijven door nalatigheid, wordt onder genocide verstaan een van de volgende handelingen, gepleegd met de bedoeling om, geheel of gedeeltelijk, een nationale, etnische of godsdienstige groep of rassengroep uit te roeien, en wel : 1° doden van leden van de groep;2° toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;3° opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden bedoeld om de lichamelijke vernietiging van de gehele groep of van een gedeelte ervan te veroorzaken;4° opleggen van maatregelen bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;5° gewelddadig overbrengen van kinderen van een groep naar een andere groep.
Art. 1bis.De misdaad tegen de mensheid, zoals hierna omschreven, gepleegd zowel in vredes- als in oorlogstijd, is een internationaal rechtelijke misdaad en wordt gestraft volgens de bepalingen van deze wet. In overeenstemming met het Statuut van het Internationaal Strafhof wordt onder misdaad tegen de mensheid verstaan een van de volgende handelingen gepleegd in het kader van een veralgemeende of stelselmatige aanval op burgerbevolking en met kennis van bedoelde aanval : 1° moord;2° uitroeiing;3° verlaging tot slavernij;4° gedwongen deportatie of overbrenging van bevolking;5° gevangenneming of elke andere vorm van ernstige beroving van de lichamelijke vrijheid met schending van de fundamentele bepalingen van het internationaal recht;6° martelen;7° verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie en elke andere vorm van seksueel geweld met een vergelijkbare ernst;8° vervolging van enige groep of van enige identificeerbare collectiviteit wegens politieke, raciale, nationale, etnische, culturele, godsdienstige of seksistische redenen of wegens andere in het internationaal recht als universeel onaanvaardbaar erkende criteria, in samenhang met iedere handeling bedoeld in de artikelen 1, 1bis en 1ter;9° gedwongen verdwijningen van personen;10° apartheid;11° andere onmenselijke handelingen van vergelijkbare aard waardoor opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt veroorzaakt.
Art. 1ter.§ 1. De hierna omschreven oorlogsmisdaden bedoeld in de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en in het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij die Verdragen, aangenomen te Genève op 8 juni 1977, in de wetten en gebruiken die gelden in geval van gewapende conflicten, zoals omschreven in artikel 2 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, in artikel 1 van het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij die Verdragen, aangenomen te Genève op 8 juni 1977, alsook in artikel 8, § 2, f), van het Statuut van het Internationaal Strafhof, zijn internationaalrechtelijke misdaden en worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet gestraft, onverminderd de strafbepalingen die van toepassing zijn op de uit nalatigheid gepleegde misdrijven, ingeval die handelingen of nalatigheden inbreuk maken op de bescherming die aan de personen en de goederen is gewaarborgd door voornoemde Verdragen, Protocollen, wetten en gewoonten : 1° opzettelijke doodslag;2° martelen of andere onmenselijke behandeling, met inbegrip van biologische proefnemingen;3° moedwillig veroorzaken van hevig lijden of toebrengen van ernstig lichamelijk letsel dan wel van ernstige schade aan de gezondheid; 3°bis toepassen van verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie of andere vormen van seksueel geweld, die een ernstige schending van de Verdragen van Genève of een ernstige schending van het gemeenschappelijke artikel 3 van die Verdragen opleveren; 3°ter andere schendingen van de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling; 4° dwingen van een krijgsgevangene, van een burger die beschermd wordt door het Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd of van een persoon die in hetzelfde opzicht beschermd wordt door het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, om te dienen bij de strijdkrachten of bij gewapende groepen van de vijandelijke mogendheid of van de tegenpartij; 4°bis onder de wapenen roepen of het in militaire dienst nemen van kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar bij de strijdkrachten of gewapende groepen of hen gebruiken voor actieve deelname aan vijandelijkheden; 5° onthouden aan een krijgsgevangene, aan een burger die beschermd wordt door het Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd of aan een persoon die in hetzelfde opzicht beschermd wordt door het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, van het recht op een regelmatige en onpartijdige berechting overeenkomstig de voorschriften van die bepalingen;6° onrechtmatige deportatie, overbrenging of verplaatsing, de onrechtmatige gevangenhouding van een burger die beschermd wordt door het Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd of van een persoon die in dezelfde opzichten beschermd wordt door het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949; 6°bis opzettelijk gebruik maken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering door hun voorwerpen te onthouden die onontbeerlijk zijn voor hun overleving, daaronder begrepen het opzettelijk belemmeren van de aanvoer van hulpgoederen waarin is voorzien in de Verdragen van Genève; 7° nemen van gijzelaars; 7°bis vernietigen of in beslag nemen van eigendommen van de vijand in geval van een internationaal gewapend conflict, of van een tegenstander in geval van een gewapend conflict dat niet van internationale aard is, tenzij deze vernietiging of inbeslagneming dringend vereist is als gevolg van dwingende militaire noodzaak; 8° vernieling en de toe-eigening van goederen, niet gerechtvaardigd door militaire noodzaak zoals aanvaard in het volkenrecht en uitgevoerd op grote schaal en op onrechtmatige en moedwillige wijze; 8°bis opzettelijk richten van aanvallen op burgerdoelen, die geen militaire doelen zijn; 8°ter opzettelijk richten van aanvallen op gebouwen, materieel, medische eenheden en transport, alsmede op personeel dat overeenkomstig het internationaal recht gebruik maakt van de emblemen van het internationaal humanitair recht; 8°quater gebruik maken van de aanwezigheid van een burger of van een andere persoon beschermd door het internationaal humanitair recht teneinde bepaalde punten, gebieden of strijdkrachten te vrijwaren van militaire operaties; 8°quinquies opzettelijk richten van aanvallen op personeel, installaties, materieel, eenheden of voertuigen betrokken bij humanitaire opdrachten of vredesmissies overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, voor zover deze recht hebben op de bescherming die aan burgers of goederen van burgerlijke aard wordt verleend krachtens het internationale recht inzake gewapende conflicten; 9° onrechtmatige handelingen en nalatigheden die de gezondheid en de lichamelijke of geestelijke integriteit van de personen beschermd door het internationaal humanitair recht in gevaar kunnen brengen, in het bijzonder alle geneeskundige handelingen die niet gerechtvaardigd zijn door de gezondheidstoestand van die personen of niet in overeenstemming zijn met de algemeen aanvaarde geneeskundige normen;10° behalve als ze gerechtvaardigd zijn overeenkomstig de onder 9° gestelde voorwaarden, de handelingen die erin bestaan aan de onder 9° bedoelde personen, zelfs met hun toestemming, lichamelijke verminkingen toe te brengen, op hen geneeskundige of wetenschappelijke experimenten uit te voeren of bij hen weefsels of organen weg te nemen voor transplantatie, tenzij het gaat om het geven van bloed voor transfusie of het afstaan van huid voor transplantatie, mits zulks vrijwillig en zonder enige dwang of overreding en voor therapeutische doeleinden geschiedt;11° opzettelijk aanvallen van de burgerbevolking of van individuele burgers die niet rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden; 11°bis opzettelijk richten van aanvallen op plaatsen waar zieken en gewonden worden samengebracht, voorzover deze plaatsen geen militaire doelen zijn; 12° opzettelijk richten van een aanval in de wetenschap dat een dergelijke aanval verliezen aan mensenlevens, verwondingen van burgers of schade aan goederen van burgerlijke aard zal veroorzaken of grote, langdurige en ernstige schade aan natuur en milieu zal aanrichten, die buitensporig is in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreeks militaire voordeel, onverminderd de misdadige aard van de aanval waarvan de schadelijke gevolgen, zelfs in evenredigheid tot het te verwachten militaire voordeel, onverenigbaar zouden zijn met de beginselen van het volkenrecht die voortvloeien uit de gevestigde gebruiken, de beginselen van menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn;13° uitvoeren van een aanval opwerken of installaties die gevaarlijke krachten bevatten, in de wetenschap dat een dergelijke aanval verliezen aan mensenlevens, verwondingen van burgers of schade aan goederen van burgerlijke aard zal veroorzaken, die buitensporig is in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreeks militaire voordeel, onverminderd de misdadige aard van de aanval waarvan de schadelijke gevolgen, zelfs in evenredigheid tot het te verwachten militaire voordeel, onverenigbaar zouden zijn met de beginselen van het volkenrecht die voortvloeien uit de gevestigde gebruiken, de beginselen van menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn;14° aanvallen of bombarderen met wat voor middelen ook van gedemilitariseerde zones of van steden, dorpen, woningen of gebouwen, die niet worden verdedigd en geen militaire doelen zijn; 14°bis plunderen van een stad of plaats, ook wanneer deze bij een aanval wordt ingenomen; 15° aanvallen van een persoon in de wetenschap dat hij buiten gevecht verkeert op voorwaarde dat zulks de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft; 15°bis op verraderlijke wijze doden of verwonden van personen die behoren tot de vijandige natie of het vijandige leger of van een vijandelijke strijder; 15°ter verklaren dat geen kwartier zal worden verleend; 16° perfide gebruik van het embleem van het rode kruis of de rode halve maan of van andere beschermende emblemen erkend door het internationaal humanitair recht, op voorwaarde dat zulks de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft; 16°bis op ongepaste wijze gebruik maken van een witte vlag, een vlag of de militaire onderscheidingstekens en het uniform van de vijand of van de Verenigde Naties, op voorwaarde dat zulks de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft; 17° rechtstreeks of niet rechtstreeks overbrengen naar een bezet gebied van gedeelten van de burgerbevolking van de bezettende mogendheid in geval van een internationaal gewapend conflict, of van gedeelten van de burgerbevolking van de bezettende autoriteit in geval van een niet-internationaal gewapend conflict;18° ongerechtvaardigd vertragen van de repatriëring van krijgsgevangenen of burgers;19° aanwenden van praktijken van apartheid of van andere onmenselijke of onterende praktijken, die op rassendiscriminatie gebaseerd zijn en een aanslag op de menselijke waardigheid vormen;20° aanvallen van duidelijk als zodanig herkenbare historische monumenten, kunstwerken of plaatsen van eredienst die het culturele of geestelijke erfdeel van de volkeren vormen en waaraan bijzondere bescherming is verleend door een speciale regeling wanneer er geen bewijs bestaat van schending door de tegenpartij van het verbod die goederen te gebruiken om het militaire optreden te ondersteunen, en wanneer die goederen niet in de onmiddellijke nabijheid van militaire doelen zijn gelegen;21° opzettelijk richten van aanvallen op gebouwen gewijd aan godsdienst, onderwijs, kunst, wetenschap of caritatieve doeleinden, historische monumenten, ziekenhuizen, voorzover deze geen militaire doelen zijn;22° gebruiken van gif of giftige wapens;23° gebruiken van verstikkende, giftige of andere gassen en overige soortgelijke vloeistoffen, materialen of apparaten;24° gebruiken van kogels die in het menselijk lichaam gemakkelijk in omvang toenemen of platter en breder worden, zoals kogels met een harde mantel die de kern gedeeltelijk onbedekt laat of die is voorzien van inkepingen;25° gerechtelijk vervallen verklaren, schorsen of niet-ontvankelijk verklaren van de rechten en handelingen van de personen die tot de vijandige partij behoren;26° gebruiken van wapens, projectielen, materieel en wijzen van oorlogvoering die van die aard zijn dat zij overbodig letsel of nodeloos lijden veroorzaken of dat zij zonder onderscheid treffen in strijd met het internationaal recht inzake gewapende conflicten, voor zover dergelijke wapens, projectielen, materieel en wijzen van oorlogvoering vallen onder een algeheel verbod en zijn opgenomen in een bijlage bij het Statuut van het Internationaal Strafgerechtshof. § 2. De hierna omschreven ernstige schendingen van het gemeenschappelijk artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, gepleegd in geval van een gewapend conflict zoals gedefinieerd in voornoemd artikel 3, welke door handelingen of nalatigheden inbreuk maken op de bescherming die aan personen is gewaarborgd door die Verdragen, zijn internationaalrechtelijke misdaden en worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet gestraft, onverminderd de strafbepalingen die van toepassing zijn op de uit nalatigheid gepleegde misdrijven : 1° geweldpleging gericht op het leven en de lichamelijk integriteit, inzonderheid alle vormen van moord, verminking, wrede behandeling en marteling;2° aantasting van de persoonlijke waardigheid, inzonderheid vernederende en onterende behandeling;3° nemen van gijzelaars;4° uitspreken van veroordelingen en ten uitvoer leggen van executies zonder voorafgaand vonnis uitgesproken door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt die algemeen als onmisbaar worden erkend. § 3. De hierna omschreven ernstige schendingen gedefinieerd in artikel 15 van het Tweede Protocol inzake het Verdrag van 's- Gravenhage van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, goedgekeurd te 's-Gravenhage op 26 maart 1999, gepleegd in geval van een gewapend conflict zoals omschreven in artikel 18, §§ 1 en 2, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1954 en in artikel 22 van voornoemd Tweede Protocol, welke door handelingen of nalatigheden inbreuk maken op de bescherming die aan goederen is gewaarborgd door dit Verdrag en Protocol zijn internationaalrechtelijke misdaden en worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet gestraft, onverminderd de strafbepalingen die van toepassing zijn op de uit nalatigheid gepleegde misdrijven : 1° een aanval richten op een cultureel goed onder versterkte bescherming;2° een cultureel goed onder versterkte bescherming of de onmiddellijke nabijheid ervan aanwenden ter ondersteuning van een militaire actie;3° de door het Verdrag en het Tweede Protocol beschermde culturele goederen op grote schaal vernietigen of zich toe-eigenen.»
Art. 3.Artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij wet van 10 februari 1999, wordt vervangen als volgt : «
Art. 2.De misdrijven bedoeld in de artikelen 1 en 1bis worden gestraft met levenslange opsluiting.
De misdrijven bedoeld in artikel 1ter, § 1, 1°, 2°, 8°ter, 8°quinquies, 11° tot 14°, 15°, 15°bis, 15°ter, worden gestraft met levenslange opsluiting.
De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 3°, 3°bis, 6°bis, 8°quater, 10°, 22°, 23°, 24° en 26°, worden gestraft met opsluiting van twintig tot dertig jaar. Zij worden gestraft met levenslange opsluiting als zij de dood van één of meer personen ten gevolge hebben gehad.
De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 7°bis, 8°, 8°bis en 14°bis, worden gestraft met opsluiting van vijftien tot twintig jaar. Hetzelfde misdrijf, alsmede de misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 16° en 16°bis, worden gestraft met opsluiting van twintig tot dertig jaar als zij hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijk werk, hetzij het volledige verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge hebben gehad. Zij worden gestraft met levenslange opsluiting indien zij de dood van een of meer personen tengevolge hebben gehad.
De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 4° tot 6°, 7° en 17°, worden gestraft met opsluiting van tien tot vijftien jaar. Wanneer de in het voorgaande lid bedoelde verzwarende omstandigheden aanwezig zijn, worden zij, naar gelang van het geval, gestraft met de daarin vastgestelde straffen.
De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 3°ter, 18° tot 21°, worden gestraft met opsluiting van tien tot vijftien jaar, onder voorbehoud van de toepassing van strengere strafbepalingen houdende bestraffing van ernstige aanslagen op de menselijke waardigheid.
Het misdrijf bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 9°, wordt gestraft met opsluiting van tien tot vijftien jaar. Het wordt gestraft met opsluiting van vijftien tot twintig jaar indien het ernstige gevolgen voor de volksgezondheid ten gevolge heeft gehad.
Het misdrijf bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 25°, wordt gestraft met opsluiting van tien tot vijftien jaar.
Het misdrijf bedoeld in artikel 1ter, tweede paragraaf, 1°, wordt gestraft met levenslange opsluiting.
De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 2° en 4°, worden gestraft met de opsluiting van tien tot vijftien jaar, onder voorbehoud van de toepassing van strengere strafbepalingen houdende bestraffing van ernstige aanslagen op de menselijke waardigheid.
Het misdrijf bedoeld in 3° van dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel wordt gestraft met opsluiting van tien tot vijftien jaar.
Hetzelfde misdrijf wordt gestraft met opsluiting van twintig tot dertig jaar als het hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijk werk, hetzij het volledige verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge heeft gehad. Het wordt gestraft met levenslange opsluiting indien het de dood van één of meer personen ten gevolge heeft gehad.
De misdrijven opgesomd in artikel 1ter, derde paragraaf, 1° tot 3°, worden gestraft met opsluiting van vijftien tot twintig jaar. »
Art. 4.Artikel 5, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij wet van 10 februari 1999, wordt vervangen als volgt : « § 3. De internationale onschendbaarheid die verbonden is aan de officiële hoedanigheid van een persoon staat de toepassing van deze wet niet in de weg, op voorwaarde dat de beperkingen vastgesteld in het internationaal recht in aanmerking worden genomen. »
Art. 5.Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 7.§ 1. Behoudens verwijzing uitgesproken in één van de gevallen bedoeld in de volgende paragrafen, zijn de Belgische gerechten bevoegd om kennis te nemen van de in deze wet omschreven misdrijven, ongeacht de plaats waar ze gepleegd zijn en zelfs indien de vermoedelijke dader zich niet in België bevindt.
De strafvordering kan enkel worden ingesteld op vordering van de federale procureur indien : 1° het misdrijf niet werd gepleegd in België;2° de vermoedelijke dader niet de Belgische nationaliteit heeft;3° de vermoedelijke dader zich niet in België bevindt en 4° het slachtoffer geen Belg is of niet gedurende minstens drie jaar zijn verblijfplaats heeft in België. Ingeval, met toepassing van het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien : 1° de klacht kennelijk niet gegrond is of 2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een omschrijving in deze wet;of 3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen, of 4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en het respect van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dat voorzover dit rechtscollege bevoegd, onafhankelijk, onpartijdig en billijk is. Elke beslissing tot weigering wordt aan de klagende partij ter kennis gebracht binnen een termijn van een maand. De klagende partij kan tegen de beslissing beroep aantekenen binnen vijftien dagen na de kennisgeving voor de kamer van inbeschuldigingstelling, door een verklaring gedaan ter griffie van het hof van beroep en ingeschreven in een daartoe geopend register. De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Zij hoort, in openbare zitting, indien zij daartoe beslist op verzoek van een van de partijen, de opmerkingen van de federale procureur en de partijen in de procedure.
In geval van een weigering gebaseerd op het derde lid, 4°, brengt de Minister van Justitie de bij deze bepaling bedoelde instanties op de hoogte van de beslissing en van de betreffende feiten.
Alleen ontvankelijk om een burgerlijke vordering uit te oefenen voor het strafrechtelijke rechtscollege wegens een misdrijf bedoeld door deze wet, is degene die zich persoonlijk benadeeld kan achten door het misdrijf, voorwerp van de strafvordering. § 2. Overeenkomstig artikel 14 van het Statuut van Rome van 17 juli 1998 kan de minister van Justitie de feiten die bij de gerechtelijke autoriteiten aanhangig zijn gemaakt op grond van een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad ter kennis brengen van het Internationaal Strafhof. Deze informatie mag geen betrekking hebben op feiten die op het Belgische grondgebied zijn gepleegd, noch op feiten die door een Belg zijn gepleegd of tegen een Belg zijn gepleegd, behalve indien deze feiten samenhangen met of identiek zijn aan feiten die bij het Hof reeds aanhangig zijn gemaakt en die op grond van artikel 18 van het Statuut ontvankelijk zijn verklaard.
Zodra de aanklager van het Hof is overgegaan tot de kennisgeving bedoeld in artikel 18, § 1, van het Statuut, betreffende de feiten die de minister van Justitie ter kennis heeft gebracht, spreekt het Hof van Cassatie op vordering van de procureur-generaal de onttrekking uit aan het Belgische rechtscollege waarbij dezelfde feiten aanhangig zijn gemaakt.
Ingeval het Internationaal Strafhof, op verzoek van de Minister van Justitie, na de onttrekking van de zaak aan het Belgische rechtscollege laat weten dat de aanklager van het Hof heeft beslist geen akte van inbeschuldigingstelling op te stellen, dat het Hof die akte niet heeft bevestigd, dat het Hof zich onbevoegd heeft verklaard of de zaak onontvankelijk heeft verklaard, zijn de Belgische gerechten opnieuw bevoegd. In dat geval kan de strafvordering enkel worden ingesteld op vordering van het openbaar ministerie, door burgerlijkepartijstelling of door de bevestiging door degene die zich burgerlijke partij heeft gesteld van de voor de aangifte gedane burgerlijke partijstelling, of uitsluitend op vordering van de federale procureur voor de gevallen bedoeld in de eerste paragraaf, tweede lid. § 3. Behoudens de toepassing van paragraaf 2, kan de Minister van Justitie, op grond van een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de aangevoerde feiten ter kennis brengen van de Staat op het grondgebied waarvan het misdrijf is gepleegd en, behoudens in de gevallen waar de feiten in Belgïe werden gepleegd, bij de Staat waarvan de vermoedelijke dader de nationaliteit heeft, of op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader zich bevindt.
Ingeval een rechtscollege van een van die Staten beslist zijn bevoegdheid uit te oefenen, spreekt het Hof van Cassatie op vordering van de procureur-generaal de onttrekking uit aan het Belgische rechtscollege waarbij die zaak aanhangig is, na te hebben nagegaan dat er geen dwaling is in de persoon, behalve wanneer de procedure gevolgd door het rechtscollege van die Staat het recht van de partijen op een billijk proces kennelijk niet naleeft. § 4. Behoudens de toepassing van paragraaf 2 en voorzover het slachtoffer geen Belg is of de feiten niet zijn gepleegd op het grondgebied van het Koninkrijk, en wanneer de vermoedelijke dader een onderdaan is van een Staat waarvan de wetgeving de ernstige schendingen van het humanitair recht zoals opgesomd in de artikelen 1, 1bis en 1ter strafbaar stelt en de partijen het recht op een billijk proces waarborgt, kan de Minister van Justitie, na een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de aangevoerde feiten ter kennis brengen van deze Staat.
Zodra de feiten ter kennis gebracht zijn van de derde Staat, spreekt het Hof van Cassatie, op vordering van de procureur-generaal, de onttrekking aan het Belgische rechtscollege waarbij hetzelfde feit aanhangig is, uit, na te hebben nagegaan of er geen dwaling in de persoon bestaat.
Indien de feiten bedoeld in het vorig lid aanhangig zijn bij een onderzoeksrechter voor de afkondiging van de huidige wet wordt het in het eerste lid bedoelde besluit genomen op advies van de kamer van inbeschuldigingstelling gegeven binnen de vijftien dagen. De federale procureur brengt verslag uit op basis van de criteria opgesomd in § 1, derde lid, 1° tot 4°. De kamer van inbeschuldigingstelling hoort, in openbare zitting indien zij daartoe beslist op verzoek van één van de partijen, de opmerkingen van de federale procureur en de partijen in de procedure. »
Art. 6.§ 1. In artikel 3 van de wet van 16 juni 1993, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1999, worden de woorden « in artikel 1 » vervangen door de woorden « in de artikelen 1, 1bis en 1ter » § 2. In artikel 4, eerste punt, van de wet van 16 juni 1993, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1999, worden de woorden « artikel 1 » vervangen door de woorden « de artikelen 1, 1bis en 1ter ». § 3. In artikel 5, § 1, van de wet van 16 juni 1993, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1999, worden de woorden « van paragraaf 3 van artikel 1 » vervangen door de woorden « van artikel 1ter, § 1 » en worden de woorden « de artikelen 1 » vervangen door de woorden « de artikelen 1, 1bis, 1ter ». § 4. In artikel 5, tweede paragraaf, van de wet van 16 juni 1993, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1999, worden de woorden « van een misdaad van genocide of van een misdaad tegen de mensheid, zoals omschreven in deze wet, of van een ernstig vergrijp tegen de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en het Eerste Aanvullend Protocol van 8 juni 1977 » vervangen door de woorden « van een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 1, 1bis en 1ter ». § 5. In artikel 8 van de wet van 16 juni 1993, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1999, worden de woorden « in artikel 1 » vervangen door de woorden « in de artikelen 1, 1bis en 1ter ».
Art. 7.In artikel 144ter, § 1, 1°, vierde streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 juni 2001, worden de woorden « 1bis, 1ter » ingevoegd tussen de woorden « de artikelen 1 » en de woorden « en 2 ».
Art. 8.§ 1. Onverminderd de bepalingen van de tweede paragraaf, treedt deze wet in werking de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad . § 2. De derde paragraaf van het nieuwe artikel 1ter, ingevoegd in de wet van 16 juni 1993, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1999, door artikel 2 van deze wet en het laatste lid van het nieuwe artikel 2, ingevoegd in dezelfde wet door artikel 3 van deze wet, treden in werking de dag van inwerking treding voor België van het Tweede Protocol inzake het Verdrag van's-Gravenhage van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, aangenomen te 's-Gravenhage op 26 maart 1999.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 23 april 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2001-2002 en 2002-2003. Senaat.
Parlementaire bescheiden. - Wetsvoorstel, 2-1256 - Nr. 1. - Amendementen, 2-1256 - Nr. 2. - Advies van de Raad van State, 2-1256 - Nr. 3. - Amendementen, 2-1256 - Nr. 4. - Verslag, 2-1256 - Nr. 5. - Tekst aangenomen door de Commissie, 2-1256 - Nr. 6. - Amendementen ingediend na de goedkeuring van het verslag, 2-1256 - Nr. 7. - Verslag, 2-1256 - Nr. 8. - Tekst aangenomen door de commissie na de terugzending door de plenaire vergadering, 2-1256 - Nr. 9.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 30 januari 2003.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, 50-2265 - Nr. 1. - Amendementen, 50-2265 - Nr. 2. - Verslag, 50-2265 - Nr. 3. - Tekst aangenomen door de Commissie, 50-2265 - Nr. 4. - Amendementen voorgesteld na indiening van het verslag, 50-2265 Nr. 5. - Amendementen voorgesteld na indiening van het verslag, 50-2265 - Nr. 6. - Erratum, 50-2265 - Nr.7. - Aanvullend verslag, 50-2265 - Nr. 8. - Tekst aangenomen door de commissie, 50-2265 - Nr. 9. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 50-2265 - Nr. 10. - Erratum, 50-2265 - Nr. 11.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 1 april 2003.
Senaat.
Parlementaire bescheiden. - Tekst geamendeerd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2-1256 - Nr. 10. - Amendementen, 2-1256 - Nr. 11. - Verslag, 2-1256 - Nr.12. - Advies van de Raad van State, 2-1256 - Nr. 13. - Amendementen opnieuw ingediend na de goedkeuring van het verslag, 2-1256 - Nr. 14. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, 2-1256 - Nr. 15.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 4 en 5 april 2003.