Etaamb.openjustice.be
Wet van 22 maart 1999
gepubliceerd op 01 april 2000

Wet tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie

bron
ministerie van justitie
numac
1999009420
pub.
01/04/2000
prom.
22/03/1999
ELI
eli/wet/1999/03/22/1999009420/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 MAART 1999. - Wet tot wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.In artikel 1 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, vervangen bij de wet van 10 februari 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld als volgt: « Indien probatieopschorting of probatieuitstel wordt overwogen, licht het onderzoeks- of vonnisgerecht de verdachte voor de sluiting van de debatten in over de draagwijdte van zodanige maatregel en hoort hem in zijn opmerkingen. »;

B) paragraaf 2, tweede lid, wordt opgeheven;

C) het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3. Indien opschorting of uitstel van de tenuitvoerlegging van de gehele gevangenisstraf wordt gelast, kunnen de bijzondere voorwaarden onder meer bestaan in de verplichting om binnen twaalf maanden na de dag waarop het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is gegaan, dienstverlening te verrichten of een bepaalde opleiding te volgen.

Dienstverlening en opleiding kunnen ook samen worden opgelegd.

Voor dezelfde feiten kunnen dienstverlening of opleiding evenwel niet samen met effectieve gevangenisstraf worden opgelegd, tenzij de betrokkene voor die feiten voorlopige hechtenis heeft ondergaan en de rechter gevangenisstraf oplegt die hoogstens gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. In dat geval houdt de rechter bij het bepalen van het aantal uren dienstverlening of opleiding rekening met de duur van de opgelegde gevangenisstraf. »

Art. 3.In artikel 1bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) paragraaf 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De dienstverlening bestaat in een activiteit waarvan de duur minstens twintig uur en hoogstens tweehonderdveertig uur bedraagt. De probatiecommissie bepaalt, na de betrokkene gehoord te hebben en rekening houdend met diens opmerkingen, de aard van de te verrichten dienstverlening, die moet aansluiten bij zijn lichamelijke en verstandelijke geschiktheid, en de instelling of vereniging bij welke ze verricht moet worden. Hierbij kan tevens rekening worden gehouden met de belangen van de eventuele slachtoffers.

De duur van de opleiding bedraagt minstens twintig uur en hoogstens tweehonderd veertig uur. De probatiecommissie bepaalt, na de betrokkene gehoord te hebben en rekening houdend met diens opmerkingen, de aard van de opleiding, die moet aansluiten bij zijn lichamelijke en verstandelijke geschiktheid, en de plaats waar ze gevolgd moet worden. Hierbij kan tevens rekening worden gehouden met de belangen van de eventuele slachtoffers.

Indien dienstverlening en opleiding samen worden opgelegd, bedraagt de gezamenlijke duur minstens twintig en hoogstens tweehonderd veertig uur.

De dienstverlening wordt door de delinquent kosteloos verricht tijdens de vrije tijd waarover hij naast zijn eventuele school- of beroepsactiviteiten beschikt. » B) paragraaf 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. De dienstverlening of de opleiding kunnen alleen worden bevolen na een beknopt voorlichtingsrapport zoals bedoeld in artikel 2, of na een in aanwezigheid van de beklaagde uitgevoerde maatschappelijke enquête, indien uit de stukken van het dossier blijkt dat de betrokkene daadwerkelijk dienstverlening kan verrichten of een opleiding kan volgen op een plaats waarvoor hij zich niet onredelijk ver moet verplaatsen. »

Art. 4.Het opschrift van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift : « Maatschappelijke enquête en beknopt voorlichtingsrapport ».

Art. 5.Artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 2.§ 1. Met het oog op de eventuele toepassing van de artikelen 1bis, 3 en 8, moet de onderzoeksrechter een probatieassistent de opdracht geven om, vóór het afsluiten van zijn onderzoek, een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen, op voorwaarde dat de verdachte voorheen niet werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden.

Zo geen onderzoeksrechter werd aangezocht, moet het openbaar ministerie een probatieassistent de opdracht geven om, vóór de aanhangigmaking bij het vonnisgerecht, een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen, op voorwaarde dat de beklaagde voorheen niet werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden. § 2. Met het oog op de eventuele toepassing van de artikelen 1bis, 3 en 8, kunnen de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten en de vonnisgerechten, met uitzondering van de hoven van assisen, een probatieassistent de opdracht geven om, ambtshalve of op verzoek van de delinquent, een maatschappelijke enquête uit te voeren met betrekking tot diens gedragingen en milieu, hetzij ter vervanging, hetzij ter aanvulling van het beknopt voorlichtingsrapport. § 3. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de maatschappelijke enquête en het beknopt voorlichtingsrapport. »

Art. 6.In artikel 3, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 10 februari 1994, worden de woorden « een correctionele hoofdgevangenisstraf van meer dan twee maanden » vervangen door de woorden « een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden ».

Art. 7.In artikel 10 van dezelfde wet wordt het laatste lid vervangen door de volgende leden : « De verblijfplaats van de verdachte of veroordeelde op het ogenblik van het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of arrest bepaalt de territoriale bevoegdheid van de probatiecommissie. Indien de betrokkene zijn verblijfplaats heeft buiten het grondgebied van het Rijk, is de territoriaal bevoegde commissie die van de plaats waar de veroordeling in eerste aanleg uitgesproken werd.

Behoudens het bepaalde in het elfde lid, is, indien aan een persoon tijdens de proeftijd van een hem eerder opgelegde probatiemaatregel een nieuwe probatiemaatregel wordt opgelegd, de probatiecommissie die aanvankelijk territoriaal bevoegd was tevens bevoegd voor deze nieuwe probatiemaatregel en dat voor de gehele duur ervan.

Indien de commissie het in uitzonderlijke gevallen voor een verdachte of een veroordeelde, die daartoe een gemotiveerde aanvraag indient, aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan de commissie van zijn nieuwe verblijfplaats, neemt zij een gemotiveerde beslissing nadat die andere commissie binnen twee maanden een eensluidend advies heeft uitgebracht. Voor een persoon zonder verblijfplaats in het Rijk kan volgens dezelfde procedure de bevoegdheid naar een andere commissie worden overgedragen, zonder dat het in dat geval de commissie van zijn nieuwe verbliifnlaats moet zijn. »

Art. 8.In artikel 13, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 10 februari 1994, wordt het woord « correctionele » geschrapt.

Art. 9.In artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) in § 1 worden de woorden « correctionele hoofdgevangenisstraf van meer dan twee maanden » vervangen door de woorden « hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden »;

B) er wordt een § 1bis ingevoegd, luidend als volgt : § 1bis. Het uitstel kan worden herroepen indien gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf gepleegd is dat veroordeling tot een effectieve hoofdgevangenisstraf van ten minste één maand en ten hoogste zes maanden ten gevolge heeft gehad.

In dat geval is de procedure bepaald in § 2, tweede en derde lid, van toepassing. »

Art. 10.Voor de verdachten en veroordeelden aan wie bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest probatieopschorting of probatieuitstel was verleend voor de inwerkingtreding van deze wet, blijft de bevoegde probatiecommissie, onverminderd artikel 10, elfde lid, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, die welke territoriaal bevoegd was op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 22 maart 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Zitting 1996-1997. Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Parlementaire bescheiden. - Wetsvoorstel van de heer Giet, 1233-96/97 - nr. 1. - Amendementen, 1233-96/97 - nrs. 2 en 3. - Verslag van de commissie voor de justitie, 1233-96/97 - nr. 4. - Tekst aangenomen door de commissie voor de justitie, 1233-96/97 - nr. 5. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden naar de Senaat, 1233-96/97 - nr. 6.

Parlementaire handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 24 en 25 februari 1999.

Senaat.

Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 1-1288-1998/1999 - nr. 1. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 1-1288-1998/1999 - nr. 2.

^