Etaamb.openjustice.be
Wet van 22 april 1997
gepubliceerd op 24 december 1999

Wet houdende instemming met : a) Europees Verdrag betreffende de uitlevering, opgemaakt te Parijs op 13 december 1957; b) Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 15 oktober 1975; c) Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 17 maart 1978, en d) Akkoord tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken, opgemaakt te San Sebastian op 26 mei 1989. Corrigendum en erratum

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking
numac
1999015205
pub.
24/12/1999
prom.
22/04/1997
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 APRIL 1997. - Wet houdende instemming met : a) Europees Verdrag betreffende de uitlevering, opgemaakt te Parijs op 13 december 1957; b) Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 15 oktober 1975;c) Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering, opgemaakt te Straatsburg op 17 maart 1978, en d) Akkoord tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken, opgemaakt te San Sebastian op 26 mei 1989.

Corrigendum en erratum


I. CORRIGENDUM A. EUROPEES VERDRAG BETREFFENDE DE UITLEVERING, OPGEMAAKT TE PARIJS OP 13 DECEMBER 1957;

In het Belgisch Staatsblad nr. 222 van 22 november 1997 dienen vanaf bladzijde 31026 volgende verbeteringen te worden aangebracht : In de Franse versie van het verdrag moeten de woorden « Convention », « Partie Contractante » en « Secrétaire Général du Conseil de l'Europe » steeds met een hoofdletter geschreven worden.

In artikel 2, paragraaf 4 van de Franse tekst moet een apostrof geplaatst worden tussen « d » en « adhésion » zodat men leest « d`adhésion ».

In artikel 9, laatste zin van de Nederlandse tekst moet het woord « de » vervangen worden door het woord « te » zodat men leest « ... geen vervolging in te stellen ».

In de laatste zin van artikel 13 van de Franse tekst moet het werkwoord « financer » vervangen worden door het werkwoord « fixer ».

In artikel 14, paragraaf 2 van de Franse tekst moet een apostrof geplaatst worden tussen « d » en « une » zodat men leest « d'une part ».

In artikel 20, eerste paragraaf, punt (b) van de Franse tekst moet een accentteken -é geplaatst worden op de letter « e » van het woord « trouves » zodat men leest « trouvés ».

In artikel 21, paragraaf 4, punt (a) van de Franse tekst moet een apostrof geplaatst worden tussen « l » en « existence » zodat men leest « l'existence ».

In artikel 21, paragraaf 6 van de Nederlandse tekst moet het woord « al » vervangen worden door het woord « of ».

De titel van artikel 25 van de Nederlandse tekst luidt als volgt : « Definitie van de term « maatregelen » ».

Het artikel volgend op artikel 27 draagt het nummer « 28 » in plaats van « 25 ». In de titel van artikel « 28 » van de Nederlandse tekst moet het woord « tusselt » vervangen worden door het woord « tussen ».

B. AANVULLEND PROTOCOL BIJ HET EUROPEES VERDRAG BETREFFENDE DE UITLEVERING, OPGEMAAKT TE STRAATSBURG OP 15 OKTOBER 1975;

In het Belgisch Staatsblad nr. 222 van 22 november 1997 dienen vanaf bladzijde 31033, volgende verbeteringen te worden aangebracht.

In de Franse versie van het Protocol moeten de woorden « Partie Contractante », « Comité européen pour les Problèmes Criminels du Conseil de l'Europe » en « Secrétaire Général du Conseil de l'Europe » steeds met een hoofdletter geschreven worden.

In de laatste zin van artikel 3, paragraaf 1 van de Franse tekst moet het lidwoord « la » vervangen worden door het lidwoord « le » voor de woorden « Secrétaire Général du Conseil de l'Europe ». In paragraaf 2 van hetzelfde artikel van de Franse tekst moet het woord « entre » vervangen worden door het woord « entrera ».

In artikel 5, paragraaf 1 van de Franse tekst ontbreekt de term « d'approbation » tussen de woorden « d'acceptation » en « ou d'adhésion » zodat men leest « . de ratification, d'acceptation, d'approbation ou d'adhésion,... ».

In artikel 6, paragraaf 1 van de Franse tekst ontbreekt de term « d'approbation » tussen de woorden « d'acceptation » en « ou d'adhésion » zodat men leest « . de ratification, d'acceptation, d'approbation ou d'adhésion,... ».

In artikel 9, punt b) van de Franse tekst ontbreekt de term « d'approbation » tussen de woorden « d'acceptation » en « ou d'adhésion » zodat men leest « . de ratification, d'acceptation, d'approbation ou d'adhésion,... ». In punt g) moet het woord « de » vervangen worden door het woord « et » zodat men leest « ... l'article 8 et la date à laquelle la dénonciation... » C. TWEEDE AANVULLEND PROTOCOL BIJ HET EUROPEES VERDRAG BETREFFENDE DE UITLEVERING, OPGEMAAKT TE STRAATSBURG OP 17 MAART 1978;

In het Belgisch Staatsblad nr. 222 van 22 november 1997 dienen vanaf bladzijde 31035, volgende verbeteringen te worden aangebracht.

In de Franse versie van het Aanvullend Protocol moeten de woorden « Partie Contractante », « Partie », Ministère de la Justice », « Comité Européen pour les Problèmes Criminels du Conseil de l'Europe », « Titre » en « Secrétaire Général du Conseil de l'Europe » steeds met een hoofdletter geschreven worden.

In artikel 2, de inleidende zin van de Franse tekst moet een accentteken -é geplaatst worden op de tweede letter « e » van het woord « remplace » zodat men leest « remplacé »; ook in punt 2 moet een accentteken -é geplaatst worden op de tweede letter « e » van het woord « requerante » zodat men leest « requérante ».

In artikel 5 van de Franse tekst moet een accentteken -é geplaatst worden op de eerste letter « e » van het woord « formulee » zodat men leest « formulée ». _______ Nota (1) Zie de Belgische Staatsbladen van 22 november 1997, van 28 februari 1998 en van 27 november 1998. II. ERRATUM A. EUROPEES VERDRAG BETREFFENDE DE UITLEVERING, OPGEMAAKT TE PARIJS OP 13 DECEMBER 1957 BELGIE Voorbehouden en verklaringen, vastgelegd in de brief d.d. 3 juni 1997 van de Minister van Buitenlandse Zaken van België, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging op 29 augustus 1997 - Or. Frans Verklaringen Artikel 1 De Belgische Regering is van oordeel dat het voorbehoud van Portugal bij artikel 1, alinea c, onverenigbaar is met het voorwerp van het Verdrag. Het voorbehoud wordt uitgelegd als wordt de uitlevering alleen geweigerd indien, overeenkomstig de wet van de verzoekende Staat, de tot levenslang veroordeelde persoon ingevolge een rechterlijke of administratieve procedure niet in aanmerking komt voor vrijlating na een zekere tijd.

Artikel 14 België is van oordeel dat het specialiteitsbeginsel niet van toepassing is wanneer de persoon om wiens uitlevering het heeft verzocht er uitdrukkelijk in heeft toegestemd door een rechterlijke autoriteit van de aangezochte Staat te worden vervolgd en gestraft ter zake van enig feit, welk dan ook, indien de wet van bedoelde Staat in zodanige mogelijkheid voorziet. Indien daarentegen België om de uitlevering is verzocht, is het van oordeel dat, wanneer de uit te leveren persoon formeel afstand heeft gedaan van de formaliteiten en waarborgen van de uitlevering, het specialiteitsbeginsel niet langer van toepassing is.

Artikel 15 België is van oordeel dat de in artikel 15 bedoelde uitzondering mede van toepassing is op het geval waarin de aan België overgeleverde persoon heeft afgezien van het specialiteitsbeginsel, overeenkomstig de wet van de aangezochte Partij.

Artikel 21 De Belgische Regering staat de doortocht door haar grondgebied slechts toe op dezelfde voorwaarden als gelden voor uitlevering.

Artikel 23 Indien het uitleveringsverzoek en de over te leggen stukken zijn gesteld in de taal van de verzoekende Partij en deze taal noch het Nederlands, noch het Frans, noch het Duits is, dienen deze vergezeld te gaan van een vertaling in het Frans.

Voorbehouden Artikel 1 België behoudt zich het recht voor de uitlevering niet toe te staan indien de mogelijkheid bestaat dat de opgeëiste persoon voor een buitengewone rechtbank dient te verschijnen, of indien de uitlevering wordt verzocht met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf die door zodanige rechtbank is uitgesproken.

De uitlevering zal niet worden toegestaan indien de overlevering uitzonderlijk ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de opgeëiste persoon, in het bijzonder gelet op zijn leeftijd of gezondheid.

Artikel 18 Aan de verplichting van invrijheidstelling na afloop van een termijn van 30 dagen, als bepaald in het vierde lid van artikel 18, wordt niet voldaan ingeval de opgeëiste persoon beroep heeft ingesteld tegen de beslissing tot uitlevering of aangaande de wettelijkheid van zijn aanhouding.

Artikel 19 De Belgische Regering staat de tijdelijke uitlevering als bedoeld in het tweede lid van artikel 19 alleen dan toe wanneer het een persoon betreft die een straf uitzit op haar grondgebied en indien bijzondere omstandigheden zulks vereisen.

Artikel 28 In het licht van de bijzondere regeling die tussen de Beneluxlanden geldt, aanvaardt de Belgische Regering het eerste en tweede lid van artikel 28 niet in de betrekkingen met het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg.

De Belgische Regering behoudt zich de mogelijkheid voor af te wijken van deze bepalingen in haar betrekkingen met de andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschap.

BULGARIJE Voorbehouden en verklaringen gedaan bij de ondertekening op 30 september 1993, en bevestigd bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging op 17 juni 1994 - Or. Frans Voorbehoud bij artikel 1 : De uitlevering kan worden geweigerd indien de vervolgde persoon in de verzoekende Staat voor een buitengewone rechtbank dient te verschijnen of indien een door zodanige rechtbank uitgesproken vonnis ten aanzien van deze persoon ten uitvoer moet worden gelegd.

Voorbehoud bij artikel 4 : De uitlevering voor militaire delicten die tevens strafbare feiten naar de gewone strafwet zijn, kan alleen worden toegestaan op voorwaarde dat de uitgeleverde persoon niet door een militaire rechtbank wordt gevonnist of niet van een militair delict wordt beschuldigd.

Verklaring bij artikel 6, lid 1 (b) : De Republiek Bulgarije verklaart dat zij als onderdaan in de zin van dit Verdrag zal erkennen elk persoon die de Bulgaarse nationaliteit heeft op het ogenblik van de beslissing over de uitlevering.

Voorbehoud bij artikel 7 : De Republiek Bulgarije verklaart dat zij het recht heeft de uitlevering te weigeren indien de verzoekende Partij de uitlevering weigert in soortgelijke gevallen, overeenkomstig artikel 7, tweede lid.

Voorbehoud bij artikel 12 : De Republiek Bulgarije verklaart dat zij het recht heeft van de verzoekende Partij te eisen dat bewijzen worden overgelegd die staven dat de persoon wiens uitlevering is verzocht, het strafbare feit heeft gepleegd. Indien zij de overgelegde bewijzen onvoldoende acht, kan zij de uitlevering weigeren.

Voorbehoud bij artikel 21 : De Republiek Bulgarije verklaart dat zij de doortocht zal toestaan op dezelfde voorwaarden als gelden voor uitlevering.

Verklaring bij artikel 23 : De Republiek Bulgarije verklaart dat zij zal eisen dat alle documenten in verband met de tenuitvoerlegging van dit Verdrag, vergezeld gaan van een vertaling in een van de werktalen van de Raad van Europa.

CYPRUS Voorbehouden en verklaringen gedaan bij de ondertekening op 18 september 1970 - Or. Engels Artikel 1 Artikel 11.2.f van de Cypriotische grondwet verbiedt de uitlevering van onderdanen. Bijgevolg is het bepaalde in artikel 1 van het Verdrag, wat de Republiek Cyprus betreft, alleen van toepassing op vreemdelingen.

Artikel 6 Aangezien de grondwet de uitlevering van onderdanen van de Republiek Cyprus verbiedt (zie verklaring bij artikel 1), betekent de term "onderdanen" in de zin van het Verdrag, wat Cyprus betreft, "de onderdanen van de Republiek Cyprus of de personen die krachtens de geldende bepalingen op het gebied van de Cypriotische nationaliteit, gerechtigd zouden zijn om onderdaan van de Republiek te worden." Krachtens het Cypriotische strafwetboek kunnen de onderdanen van de Republiek in Cyprus worden vervolgd voor een in een vreemd land gepleegd strafbaar feit waarop de doodstraf staat dan wel een gevangenisstraf van meer dan twee jaar, indien het feit of het verzuim waaruit het delict bestaat strafbaar is volgens de wet van het land waar het werd gepleegd.

Artikel 11 Indien, krachtens het Cypriotische strafwetboek, een onderdaan van Cyprus in een vreemd land een delict pleegt waarop volgens de Cypriotische wet maar niet volgens de wet van het vreemd land in kwestie, de doodstraf staat, wordt de doodstraf niet toegepast in Cyprus. De dader kan evenwel veroordeeld worden tot enige andere straf, met inbegrip van levenslange opsluiting.

Artikel 21, tweede lid Met betrekking tot de onderdanen van de Republiek, zijn de verklaringen bij de artikelen 1 en 6 eveneens van toepassing op deze alinea.

DENEMARKEN Voorbehouden en verklaringen vastgelegd in een brief d.d. 30 augustus 1962 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Denemarken, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de nederlegging d.d. 13 september 1962 van de akte van bekrachtiging - Or. Frans Voorbehouden Artikel 1 De uitlevering is toegestaan op voorwaarde dat tegen een beschuldigde of een verdachte geen strafvervolging wordt ingesteld voor een buitengewone rechtbank. De uitlevering met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf die door zodanige rechtbank is uitgesproken, kan worden geweigerd.

De uitlevering kan ook worden geweigerd indien de gevolgen daarvan voor de opgeëiste persoon van bijzondere hardheid zouden zijn, met name in verband met diens jeugdige leeftijd, zijn gezondheidstoestand of om andere persoonlijke redenen.

Artikel 1, zie artikel 9 De uitlevering kan worden geweigerd indien de bevoegde autoriteiten van een derde Staat de auteur van het delict waarvoor de uitlevering is verzocht, onherroepelijk hebben veroordeeld of vrijgesproken of indien de bevoegde autoriteiten van een derde Staat hebben besloten ter zake van hetzelfde strafbare feit geen vervolging in te stellen, dan wel de ingestelde vervolging te staken.

Artikel 2, eerste lid De verplichting tot uitlevering is beperkt tot de strafbare feiten waarop krachtens het Deense strafwetboek een vrijheidsstraf van meer dan een jaar en gewone hechtenis staat.

Artikel 3, derde lid De vraag of een aanslag of een poging daartoe op het leven van een Staatshoofd of van een zijner familieleden als politiek delict moet worden beschouwd, wordt beoordeeld wanneer zich een geval voordoet.

Artikel 4 De uitlevering voor een militair delict dat naar het burgerlijk wetboek ook een strafbaar feit is, is alleen toegestaan op voorwaarde dat de uitgeleverde niet volgens het krijgswetboek wordt veroordeeld.

Artikel 12 Indien bijzondere omstandigheden daartoe lijken te nopen, kunnen de Deense autoriteiten van het verzoekende land eisen dat bewijzen worden overgelegd die afdoende het vermoeden staven dat de persoon in kwestie schuldig is. Het verzoek kan worden geweigerd indien de bewijzen ontoereikend worden geacht.

Verklaringen Artikel 6 De term "onderdanen" betekent in Denemarken de onderdanen van Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden en de personen die hun woonplaats in deze landen hebben.

Artikel 28, derde lid Het Verdrag is niet van toepassing op de betrekkingen van Denemarken met Noorwegen en Zweden omdat de uitlevering tussen de Scandinavische landen op grond van een eenvormige wet plaatsvindt.

DUITSLAND Verklaringen en voorbehouden, gedaan bij de nederlegging d.d. 2 oktober 1976 van de akte van bekrachtiging - Or. Engels Artikel 6 De uitlevering van Duitse onderdanen door de Duitse Bondsrepubliek aan een ander land, is krachtens artikel 16, tweede lid, eerste zinsdeel van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland verboden en zal dan ook te allen tijde worden geweigerd.

De term "onderdaan" in de zin van artikel 6, lid 1b. van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, heeft betrekking op alle Duitsers, in de zin van artikel 116, eerste lid van de grondwet van de Duitse Bondsrepubliek.

Artikel 21 In geval van doortocht in de zin van artikel 21 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, is artikel 11 mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 21, tweede lid De doortocht van een Duits onderdaan door het grondgebied van de Duitse Bondsrepubliek is krachtens artikel 16, tweede lid, eerste zinsdeel van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland verboden en zal dan ook te allen tijde worden geweigerd.

Artikel 21, lid 4a.

Ingeval de doortocht door het grondgebied van de Duitse Bondsrepubliek door de lucht plaatsvindt en er geen landing is voorzien, zal de waarborg worden geëist dat, naar het weten van de verzoekende Partij en luidens de documenten in haar bezit, de uitgeleverde persoon geen Duits onderdaan is of niet beweert het te zijn.

Artikel 23 Indien het verzoek tot uitlevering en de over te leggen documenten niet in het Duits zijn gesteld, dienen het verzoek en de documenten vergezeld te gaan van een vertaling in het Duits of in een van de werktalen van de Raad van Europa.

Artikel 27, derde lid Het Europees Verdrag betreffende uitlevering is ook van toepassing op het Land Berlijn vanaf de datum van inwerkingtreding voor de Bondsrepubliek Duitsland; toch zal een verzoek tot uitlevering buiten het Land Berlijn van een onderdaan van de Franse Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland of van de Verenigde Staten van Amerika, alleen worden ingewilligd mits de toestemming van de Commandant van de gewapende strijdkrachten van de betrokken Staat in Berlijn.

Verklaring, gedaan bij de nederlegging d.d. 2 oktober 1976 van de akte van bekrachtiging - Or. Frans De Permanente Vertegenwoordiger heeft namens zijn Regering verklaard dat het Europees Verdrag betreffende uitlevering ook van toepassing is op het Land Berlijn vanaf de datum van inwerkingtreding voor de Bondsrepubliek Duitsland.

Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 4 februari 1991 van de Permanente Vertegenwoordiger, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 5 februari 1991 - Or. Frans De Regering van de Bondsrepubliek Duitsland is van oordeel dat het door Portugal geformuleerde voorbehoud met betrekking tot artikel 1, lid c van het Verdrag alleen verenigbaar is met de zin en het voorwerp ervan indien uitlevering zonder onderscheid wordt geweigerd wanneer het een levenslange gevangenisstraf betreft of een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt wordt opgelegd. De Regering legt het voorbehoud uit als zal de uitlevering alleen worden geweigerd indien, overeenkomstig de wet van de verzoekende Staat, de persoon die is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf geen rechtsmiddel meer heeft om, nadat hij een bepaald deel van de straf of de maatregel heeft ondergaan, een rechtbank de mogelijkheid van een eventuele voorwaardelijke straf met proeftijd voor de resterende straftijd te laten onderzoeken.

Verklaring, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 11 oktober 1993 van de Permanente Vertegenwoordiger, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal d.d. 13 oktober 1993 - Or. Engels De Bondsrepubliek Duitsland is van oordeel dat de verklaring van Polen met betrekking tot artikel 6, lid 1(a) van het Verdrag, dat personen die asiel hebben gekregen in Polen worden gelijkgeschakeld met Poolse onderdanen, slechts verenigbaar is met het voorwerp en het doel van het Verdrag, indien deze verklaring niet in de weg staat aan de uitlevering van deze personen naar een andere Staat dan de Staat uit hoofde waarvan het asiel werd toegestaan.

ESTLAND Verklaringen, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 28 april 1997 - Or. Engels 1) Overeenkomstig artikel 6, lid 1(b) van het Verdrag verklaart de Republiek Estland dat de term "onderdaan" in de zin van het Verdrag betekent de onderdanen van de Republiek Estland;2) Overeenkomstig artikel 6, lid 1(a) van het Verdrag behoudt de Republiek Estland zich voor de uitlevering van een onderdaan te weigeren indien deze hierin niet toestemt;3) Overeenkomstig artikel 23 van het Verdrag, verklaart de Republiek Estland dat de aan de Republiek Estland overgelegde verzoeken en de bijlagen ervan, vergezeld dienen te gaan van een vertaling in het Engels. FINLAND Verklaringen, vastgelegd in een brief d.d. 12 mei 1971 van de Ambassade van Finland in Frankrijk, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de nederlegging, op dezelfde dag, van de akte van toetreding - Or. Engels Artikel 6 In de zin van dit Verdrag betekent "onderdanen" de onderdanen van Finland, Denemarken, IJsland, Noorwegen en Zweden, alsmede de vreemdelingen die in deze Staten hun woonplaats hebben.

Artikel 28, derde lid Het Verdrag is niet van toepassing op de uitlevering voor strafbare feiten tussen Finland, Denemarken, IJsland, Noorwegen en Zweden, omdat de uitlevering tussen de Scandinavische landen op grond van een eenvormige wet plaatsvindt.

Voorbehouden, vastgelegd in de akte van toetreding, nedergelegd op 12 mei 1971 - Or. Engels Artikel 1 Indien de uitlevering wordt toegestaan behoudt Finland zich het recht voor te bepalen dat de uitgeleverde voor het strafbaar feit niet voor een rechtbank mag worden gedaagd die slechts voorlopig of in uitzonderlijke omstandigheden kennis kan nemen van de strafbare feiten. De uitlevering die wordt verzocht met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf die door een dergelijke buitengewone rechtbank wordt uitgesproken kan worden geweigerd. Finland behoudt zich tevens voor de uitlevering te weigeren indien zij voor de persoon in kwestie uitzonderlijk ernstige gevolgen zou kunnen hebben op humanitair gebied, met name in verband met diens leeftijd, gezondheidstoestand of bepaalde bijzondere omstandigheden.

Artikel 2, eerste lid De in het eerste lid van dit artikel bedoelde verplichting tot uitlevering is beperkt tot de strafbare feiten waarop krachtens de Finse wet een vrijheidsstraf van meer dan een jaar staat. Een persoon die in een vreemde Staat is veroordeeld voor een zodanig strafbaar feit, kan alleen worden uitgeleverd indien de nog niet tenuitvoergelegde straf bestaat uit een vrijheidsstraf van ten minste vier maanden.

Artikel 3, derde lid Finland behoudt zich het recht voor het in het derde lid van dit artikel bedoelde strafbare feit te beschouwen als een politiek delict indien het werd begaan tijdens een gevecht in slagorde Artikel 4 Indien het militaire delict tevens een strafbaar feit is waarvoor doorgaans de uitlevering wordt toegestaan, behoudt Finland zich voor te bepalen dat de uitgeleverde niet kan worden veroordeeld op grond van een bepaling inzake militaire delicten.

Artikel 18 Indien de aangehouden persoon wiens uitlevering werd toegestaan niet op de vastgelegde datum werd overgenomen door de verzoekende Staat, behoudt Finland zich voor hem onverwijld in vrijheid te stellen.

FRANKRIJK Voorbehouden en verklaringen, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 10 februari 1986 - Or. Frans Artikel 1 De uitlevering wordt niet toegestaan indien de opgeëiste persoon in de verzoekende Staat zou worden gevonnist door een rechtbank die geen fundamentele waarborgen biedt op het gebied van procedure en de bescherming van de rechten van de verdediging dan wel door een buitengewone rechtbank of wanneer de uitlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een straf of een door dergelijke rechtbank opgelegde maatregel.

De uitlevering kan worden geweigerd indien de overlevering voor de opeëiste persoon gevolgen van bijzondere hardheid zou kunnen hebben, met name in verband met diens leeftijd of gezondheidstoestand.

Artikel 2, eerste lid In het geval van vervolgde personen wordt de uitlevering slechts toegestaan voor feiten die krachtens de Franse wet en de wet van de verzoekende Staat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt met een maximum van ten minste twee jaar.

Voor strengere straffen dan vrijheidsstraffen of maatregelen welke vrijheidsbeneming medebrengen, kan de uitlevering worden geweigerd indien deze straffen of maatregelen niet voorkomen in de lijst van straffen die in Frankrijk worden toegepast.

Artikel 3, derde lid Frankrijk behoudt zich het recht voor, in het licht van de bijzondere omstandigheden die met een geval gepaard gaan, te bekijken of een aanslag op het leven van een staatshoofd of van een zijner familieleden een politieke dimensie heeft.

Artikel 5 Frankrijk verklaart dat inzake retributies, belastingen, douane en deviezen, uitlevering aan de verzoekende Staat zal worden toegestaan indien zulks van geval tot geval bij briefwisseling is overeengekomen.

Artikel 6 De uitlevering wordt geweigerd indien de opgeëiste persoon de Franse nationaliteit had op het ogenblik van de feiten.

Artikel 14, derde lid Frankrijk eist dat het opnieuw omschreven strafbare feit betrekking heeft op dezelfde feiten als die waarvoor de uitlevering werd toegestaan en dat de nieuwe omschrijving niet tot gevolg heeft dat een straf moet worden toegepast waarvoor de uitlevering kan worden geweigerd.

Artikel 16, tweede lid Indien de voorlopige aanhouding wordt verzocht, eist Frankrijk een beknopte vermelding van de feiten die de opgeëiste persoon, ten laste worden gelegd.

Artikel 21 Frankrijk behoudt zich de mogelijkheid voor de doortocht slechts toe te laten op dezelfde voorwaarden als gelden voor uitlevering.

Artikel 23 Frankrijk verklaart dat het van de verzoeken tot uitlevering en van de bijbehorende stukken een vertaling zal vragen in één van de werktalen van de Raad van Europa en wel in het Frans.

Artikel 27, eerste en tweede lid De Regering van de Franse Republiek verklaart dat wat Frankrijk betreft, het Verdrag van toepassing is op de departementen in Europa en op de overzeese gebiedsdelen van de Republiek.

GRIEKENLAND Voorbehouden, gedaan tijdens de nederlegging van de akte van bekrachtiging, d.d. 29 mei 1961 - Or. Frans Artikel 6 Het bepaalde in artikel 6 zal worden toegepast onder voorbehoud van de toepassing van artikel 438, alinea a. van het Griekse strafwetboek dat de uitlevering van de onderdanen van de aangezochte Partij verbiedt.

Artikel 438 van het Griekse strafwetboek dat bepaalt dat voor de vaststelling van de nationaliteit van de opgeëiste persoon geen rekening wordt gehouden met de datum waarop het strafbare feit werd gepleegd, zal eveneens worden toegepast met betrekking tot letter c. van de eerste alinea.

Artikel 7 De eerste alinea zal worden toegepast onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 438.b van het Griekse strafwetboek.

Artikel 11 In plaats van artikel 11 van het Verdrag blijft artikel 437, eerste alinea van het Griekse strafwetboek van toepassing. Dit artikel bepaalt dat de uitlevering van een buitenlands onderdaan voor een delict waarop volgens de wet van de verzoekende Partij de doodstraf is gesteld, alleen wordt toegestaan indien de Griekse wet dezelfde straf stelt op bedoeld delict.

Artikel 18 Het laatste deel van het vierde lid van artikel 18 van het Verdrag wordt aanvaard, mits toevoeging van de volgende bepaling uit artikel 454 van het Griekse strafwetboek : "op voorwaarde dat aan het nieuwe verzoek dezelfde elementen ten grondslag liggen".

Artikel 19 Dit artikel wordt aanvaard onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 441 van het Griekse strafwetboek.

HONGARIJE Voorbehouden en verklaringen, vastgelegd in een brief van de Permanente Vertegenwoordiger van Hongarije, afgegeven aan de Secretaris-generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging op 13 juli 1993 - Or. Engels.

Voorbehouden Artikel 1 Hongarije staat de uitlevering niet toe indien de gezochte persoon voor een buitengewone rechtbank dient te verschijnen of wanneer de uitlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een door dergelijke rechtbank opgelegde straf of maatregel.

Bovendien behoudt Hongarije zich voor de uitlevering om humanitaire redenen te weigeren, indien zulks voor de opgeëiste persoon van bijzondere hardheid zou kunnen zijn, met name in verband met diens jeugdige leeftijd, hoge ouderdom of gezondheidstoestand of elke andere toestand die met de persoon in kwestie verband houdt, waarbij de aard van het strafbare feit en de belangen van de verzoekende Staat in aanmerking worden genomen.

Artikel 6 a. Ongeacht het bepaalde in artikel 6, alinea 1.a van het Vredesverdrag dat op 10 februari 1947 tot stand kwam te Parijs, zal Hongarije de uitlevering van de eigen onderdanen niet toestaan. b. Hongarije behoudt zich het recht voor de uitlevering van personen die zich voorgoed in Hongarije hebben gevestigd, te weigeren. Artikel 11 Hongarije zal de uitlevering weigeren indien deze wordt verzocht voor de toepassing van de doodstraf of om een persoon te vervolgen die wordt beschuldigd van een strafbaar feit waarop de doodstraf is gesteld. Toch kan de uitlevering voor een strafbaar feit waarop krachtens de wet van de verzoekende Staat de doodstraf is gesteld, worden toegestaan, indien deze Staat aanvaardt de doodstraf niet te zullen toepassen ingeval deze zou worden uitgesproken.

Verklaringen Artikel 16, tweede lid In geval van voorlopige aanhouding eist Hongarije een korte toelichting van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt beschuldigd.

Artikel 21, tweede lid Hongarije zal de doortocht van zijn eigen onderdanen en van personen die zich voorgoed in Hongarije hebben gevestigd, weigeren.

Artikel 23 Hongarije verklaart dat het zal eisen dat het uitleveringsverzoek en de bijbehorende stukken worden vertaald in het Hongaars dan wel in een van de werktalen van de Raad van Europa, indien ze niet in één van deze talen zijn gesteld.

IERLAND Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 2 mei 1966 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Ierland, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de ondertekening en de nederlegging, dezelfde dag, van de akte van bekrachtiging, - Or. Engels Ik heb de eer te verklaren dat, overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag, de term "onderdanen" in de zin van het Verdrag, voor mijn Regering, "Ierse onderdanen" betekent.

Voorbehoud, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, d.d. 2 mei 1966 - Or. Engels Artikel 9 De Ierse autoriteiten staan de uitlevering niet toe wanneer de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de uitlevering was verzocht, onherroepelijk is berecht door een derde Staat.

Verklaring, gedaan d.d. 12 juli 1988 bij de bevestiging van de bekrachtiging - Or. Engels Ingevolge een beslissing van het Ierse hooggerechtshof kan Ierland de internationale verplichtingen waartoe het zich krachtens het Europees Verdrag betreffende uitlevering had verbonden, niet nakomen.

Het Hof heeft geoordeeld dat Ierland niet gebonden was door de bekrachtiging van een gelijkaardig uitleveringsverdrag, omdat dit niet eerst ter goedkeuring was voorgelegd geworden aan de Dail Eireann, als bepaald in de Ierse grondwet. Deze beslissing van het Hooggerechtshof is een precedent dat verbindend zal zijn ter zake van elke toekomstige uitleveringszaak.

Hetzelfde geldt voor het Europees Verdrag betreffende uitlevering dat vóór de bekrachtiging in naam van de Ierse Regering in 1966, niet werd goedgekeurd door de Dail. Dit zal waarschijnlijk tot gevolg hebben dat in geval van betwisting voor de rechtbank de bekrachtiging door Ierland in 1966, nietig is voor het nationale recht.

Om dit te verhelpen, heeft de Dail Eireann het Europees Verdrag betreffende uitlevering op 29 juni 1988 goedgekeurd. Ten einde te voldoen aan het vereiste in het nationale recht, dient de Ierse Regering dan ook de voorgaande bekrachtiging te bevestigen, door de nederlegging van een nieuwe akte van bekrachtiging.

Verklaring, afgegeven per brief d.d. 13 mei 1991 van de Permanente Vertegenwoordiger, dezelfde dag geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal - Or. Engels Overeenkomstig artikel 28, derde lid van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 1957 deelt de Ierse Regering de Secretaris-generaal van de Raad van Europa bij deze mede dat de betrekkingen tussen de Regering van Ierland en de Regering van het Verenigd Koninkrijk ter zake van uitlevering uitsluitend geregeld blijven op basis van de wetten die van kracht zijn op hun respectieve grondgebied en die de tenuitvoerlegging op het grondgebied van elke partij van arrestatiebevelen die op het grondgebied van de andere partij zijn gegeven, mogelijk maken.

IJSLAND Voorbehouden, vervat in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 20 juni 1984 - Or. Engels Artikel 1 Bij het toestaan van de uitlevering behoudt IJsland zich voor te bepalen dat de uitgeleverde persoon niet voor een rechtbank mag worden gedaagd die alleen bevoegd is om voorlopig of in uitzonderlijke omstandigheden, kennis te nemen van de strafbare feiten en behoudt het zich ook voor de uitlevering te weigeren die wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een straf die door zodanige buitengewone rechtbank is uitgesproken.

De uitlevering kan eveneens worden geweigerd indien de gevolgen voor de opgeëiste persoon van bijzondere hardheid kunnen zijn, met name in verband met diens leeftijd, gezondheidstoestand of om andere persoonlijke redenen.

Artikel 2, eerste lid IJsland kan de uitlevering alleen toestaan voor een strafbaar feit of een soortgelijk strafbaar feit, dat krachtens de Ijslandse wet strafbaar is gesteld of zou kunnen worden gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan een jaar.

Artikel 3, derde lid IJsland behoudt zich het recht voor, afhankelijk van de omstandigheden die met het betreffende geval verband houden, het in artikel 3 derde lid bedoelde strafbare feit als politiek delict te beschouwen.

Artikel 4 De uitlevering voor een militair delict dat tevens strafbaar is naar de gewone strafwet, kan alleen worden toegestaan op voorwaarde dat de uitgeleverde niet volgens de militaire strafwet is veroordeeld.

Artikel 12 IJsland behoudt zich het recht voor van de verzoekende Partij te eisen dat bewijzen worden overgelegd die staven dat de opgeëiste persoon het strafbare feit waarvoor uitlevering wordt verzocht, heeft gepleegd.

Indien de overgelegde bewijzen onvoldoende worden geacht, kan de uitlevering worden geweigerd.

Verklaringen, vastgelegd in een brief van de Permanente Vertegenwoordiger van Ijsland, afgegeven aan de Secretaris-generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging, op 20 juni 1984 - Or. Engels Artikel 6 In de zin van dit Verdrag betekent "onderdaan" een onderdaan van IJsland, Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden, alsmede de personen die in deze landen hun woonplaats hebben.

Artikel 28, derde lid Dit Verdrag is niet van toepassing op de uitlevering naar Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden omdat de uitlevering tussen deze Staten op grond van een eenvormige wet plaatsvindt.

ISRAEL Verklaringen en voorbehouden, vastgelegd in de akte van toetreding, nedergelegd op 27 september 1967 - Or. Engels Verklaringen Verklaring bij artikel 21 Israël zal de doortocht van een persoon alleen dan toestaan wanneer de verzoekende Staat de uitlevering van de opgeëiste persoon uit Israël zou vragen en er geen wettelijk beletsel zou zijn dat de persoon kan worden uitgeleverd en wordt uitgeleverd.

Verklaring bij artikel 22 De schriftelijke getuigenissen en de al dan niet onder ede afgelegde verklaringen, dan wel eensluidende afschriften van deze getuigenissen en verklaringen, het bevel tot aanhouding en andere gerechtelijke stukken die het bewijs leveren van een veroordeling, worden aanvaard als geldig bewijs in het onderzoek van een uitleveringsverzoek, indien zij ondertekend zijn door of vergezeld gaan van een attest van een rechter of een ambtenaar van de verzoekende Staat of indien zij zijn gelegaliseerd door middel van het stempel van het ministerie van justitie.

Voorbehouden Voorbehoud bij artikel 2 en artikel 4 Israël zal de uitlevering van een persoon alleen toestaan indien hij in de verzoekende Staat wordt vervolgd of werd veroordeeld voor een feit dat, mocht het in Israël zijn gepleegd, een van de volgende strafbare feiten is : a. een strafbaar feit waarop de doodstraf of een gevangenisstraf van meer dan drie jaar is gesteld (zelfs indien de straf lichter is dan wanneer de veroordeling door een rechtbank van beroep was uitgesproken), met uitzondering van : 1.een strafbaar feit dat een individu alleen ten laste kan worden gelegd indien hij, op het ogenblik dat het wordt gepleegd, soldaat is in de zin van de Wet op de militaire rechtspleging 5715-1955; 2. de inbreuken, bedoeld in artikel 85 van de Verordening van 1936 ter afkondiging van het Strafwetboek (het met geweld beletten of het hinderen van het inroepen van de hulp van een bevoegd handhaver van de openbare orde of van zijn aanwezigheid in geval van samenscholingen van oproerlingen of in geval van rellen) of de inbreuken bedoeld in Wet 5719-1959 houdende de wijziging van de strafrechtelijke bepalingen inzake bigamie;(bigamie) 3. de inbreuken, bedoeld in Wet 5712-1952 houdende wijziging van de strafrechtelijke bepalingen inzake de pogingen tot gewelddaden tegen handhavers van de openbare orde, of in een van de wetten uit de Bijlage bij Wet 5711-1951 inzake de rechtsbevoegdheid op het gebied van het voorkomen van winstbejag en speculatie (wetten, reglementen, plaatselijke voorschriften allerhande die betrekking hebben op onderhuur en de huisvesting van gasten, alsmede op de distributie, de prijs en het toezicht op de verkoop van voedingswaren).b. een strafbaar feit waarop een lichtere straf is gesteld dan de bovengenoemde en die als zodanig is omschreven in Wet 5712-1952 tot wijziging van de strafrechtelijke bepalingen inzake corruptie of in een van de volgende artikelen van de Verordening van 1936 ter afkondiging van het Strafwetboek : 88 (op oproerige wijze het vertrek van een vaartuig verhinderen), 109B, 110-115 (verscheidene strafbare feiten die te maken hebben met misbruiken bij de uitoefening van een openbaar ambt), 120-122, 124 (meineed, het op een dwaalspoor brengen van getuigen, vernietiging van bewijzen, samenzwering met de bedoeling de gang van het gerecht te hinderen en subornatie van getuigen), 140 (misbruik van vertrouwen door ambtenaren), 146 (belediging van de godsdienst), 156, 158, 159 (sexuele omgang tussen een echtgenoot en een minderjarige van 15 jaar, zedenschennis en aanranding van de eerbaarheid van een persoon jonger dan 16 jaar, 161 d.(sodomie), 185, 186 (nalatigheid in het verschaffen van voedsel, enz. aan kinderen en verwaarlozing van kinderen), 195 (verspreiding van een infectie of een gevaarlijke ziekte), 218 (doding door onvoorzichtigheid, 242, 250 (gewelddaden met lichamelijk letsel tot gevolg), 261, 262 (dwangarbeid en willekeurige aanhouding of hechtenis), 270 (diefstal), 304.b en c. (te kort doen van schuldeisers, 305 (samenzwering met het oogmerk het publiek te bedriegen), 310 (heling), 350 (vervalsing van bankbiljetten), 359, 360, 363-366 (namaak), of in Wet 5723-1963 tot wijziging van de strafrechtelijke bepalingen inzake bedrog, chantage en afpersing (bedrog en vervalsing).

Voorbehoud bij artikel 2 Israël zal de uitlevering van een persoon die wordt beschuldigd van een strafbaar feit alleen toestaan indien voor een Israëlische rechtbank wordt aangetoond dat met het bewijsmateriaal dat voorhanden is, een veroordeling voor een soortgelijk strafbaar feit in Israël mogelijk zou zijn.

Voorbehoud bij artikel 9 Israël zal geen gebruik maken van het recht op uitlevering indien de opgeëiste persoon voor het strafbaar feit gratie of strafvermindering heeft gekregen in de verzoekende Staat.

Voorbehoud bij artikel 14 In afwijking van het specialiteitsbeginsel zal Israël de uitlevering weigeren, tenzij : a. in de afwezigheid van de opgeëiste persoon werd bepaald dat hij ook voor het andere feit kan worden uitgeleverd, nadat hij de kans heeft gekregen zich in de procedure die aan de verklaring voorafging, te laten vertegenwoordigen;b. aan de voorwaarde dat de opgeëiste persoon niet wordt vervolgd, berecht of in hechtenis gesteld met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf is voldaan, behalve indien hij, na het grondgebied van de verzoekende Staat na zijn uitlevering te hebben verlaten, er uit vrije wil is teruggekeerd of, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, binnen de 60 dagen het grondgebied van de verzoekende Staat niet heeft verlaten. Voorbehoud bij artikel 15 Artikel 15 wordt uitgelegd als werden in artikel 14, lid 1b., de woorden "binnen de 45 dagen", vervangen door de woorden "binnen de 60 dagen".

Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 2 december 1997 van de Israëlische ambassadeur, belast met de betrekkingen met de Raad van Europa, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 5 december 1997 - Or. Engels.

Met betrekking tot artikel 23 van het Verdrag vraagt de Regering van de Staat Israël een vertaling in het Engels of het Hebreeuws van de stukken die door de verzoekende Staat dienen overgelegd te worden.

ITALIE Voorbehouden, gedaan bij de ondertekening, op 13 december 1957, en bevestigd bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging, op 6 augustus 1963 - Or. Frans Italië formuleert het uitdrukkelijke voorbehoud dat het de uitlevering van personen die worden gezocht voor de tenuitvoerlegging van een maatregel niet zal toestaan, tenzij : a. alle in artikel 25 bepaalde criteria aanwezig zijn;b. in bedoelde maatregelen uitdrukkelijk is voorzien door de strafwet van de verzoekende Partij als noodzakelijk volgend op een strafbaar feit. Italië verklaart dat het in geen geval de uitlevering zal toestaan voor strafbare feiten waarop door de wet van de verzoekende Partij de doodstraf is gesteld.

KROATIE Verklaring, vastgelegd in de akte van toetreding, nedergelegd op 25 januari 1995 - Or. Engels.

Artikel 9 van de Grondwet van de Republiek Kroatië verbiedt de uitlevering van Kroatische onderdanen.

Bijgevolg zal de Republiek Kroatië de uitlevering of de doortocht (artikel 21, tweede lid van het Verdrag) van haar onderdanen niet toestaan.

De "nationaliteit" van een persoon wiens uitlevering wordt verzocht zal worden vastgesteld nadat het strafbaar feit is gepleegd en in overeenstemming met de nationaliteitswetten van de Republiek Kroatië (artikel 6, lid 1(b) van het Verdrag).

De Republiek Kroatië staat de doortocht van een persoon alleen toe op de voorwaarden als gelden voor uitlevering (artikel 21, vijfde lid van het Verdrag).

LETLAND Verklaring, vastgelegd in een Nota Verbaal, d.d. 17 april 1997 van de Minister van Buitenlandse Zaken van Letland, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging, op 2 mei 1997 - Or. Engels Overeenkomstig artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 1957, betekent voor de Republiek Letland de term "onderdanen", in de zin van het Verdrag, de onderdanen van de Republiek Letland en de niet-onderdanen die onderworpen zijn aan de wet inzake de rechtspositie van de onderdanen van de voormalige Sovjet-Unie die geen onderdaan zijn van Letland of van enige andere Staat.

LIECHTENSTEIN Verklaringen en voorbehouden, vastgelegd in de akte van toetreding, nedergelegd op 28 oktober 1969 - Or. Frans Artikel één In hoofdzaak wordt een uitlevering door het Prinsdom Liechtenstein alleen toegestaan op voorwaarde dat de persoon die voor een strafbaar feit wordt vervolgd door de gewone rechtbanken van de verzoekende Staat wordt gevonnist. Het behoudt zich dan ook voor de uitlevering alleen toe te staan op voorwaarde dat de verzoekende Staat ter zake genoegzame waarborgen biedt.

Artikel 6.1(a) De Regering van het Prinsdom Liechtenstein verklaart dat de Liechtensteinse wet de uitlevering van onderdanen van Liechtenstein aan het buitenland niet toestaat. Zodra ze zich op het grondgebied van het Prinsdom bevinden, zullen ze door de autoriteiten van Liechtenstein krachtens het strafrecht van Liechtenstein (alinea 36 van het Strafwetboek) worden berecht voor in het buitenland gepleegde strafbare feiten, ongeacht waar dit feit werd gepleegd. In de zin van het Verdrag is eenieder die de Liechtensteinse nationaliteit heeft onderdaan.

Artikel 11 Het Prinsdom Liechtenstein behoudt zich de mogelijkheid voor artikel 11 overeenkomstig toe te passen wanneer de verzoekende Staat de autoriteiten van Liechtenstein geen genoegzame waarborgen biedt dat hij geen straf of maatregel zal opleggen die niet bekend is in het Liechtensteinse recht of die de fysische integriteit schendt op een wijze die onverenigbaar is met het Liechtensteinse recht Artikel 21 Het Prinsdom Liechtenstein behoudt zich de mogelijkheid voor de doortocht door zijn grondgebied te weigeren, zelfs indien de vervolgde persoon wordt beschuldigd van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag.

Artikel 23 Het Prinsdom Liechtenstein eist dat de verzoeken en over te leggen stukken die in een andere taal dan het Duits zijn gesteld, vergezeld gaan van een vertaling in deze taal.

LITOUWEN Voorbehouden en verklaringen, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 20 juni 1995 - Or. Engels Voorbehouden Artikel 1 De uitlevering wordt alleen toegestaan op voorwaarde dat de persoon die wordt verdacht van een misdrijf niet door een buitengewone rechtbank van de verzoekende Partij wordt berecht.

De Republiek Litouwen behoudt zich het recht voor de uitlevering van bedoelde persoon niet toe te staan indien dit te zijnen nadele zou kunnen gebeuren, met name in verband met zijn gezondheid, leeftijd of om een persoonlijke reden.

Artikel 3 De Republiek Litouwen behoudt zich het recht voor, om van geval tot geval te beoordelen of de in artikel 3, derde lid, van het Verdrag bedoelde daden als politiek delict moeten worden beschouwd.

Verklaringen Artikel 6 De term "onderdanen" betekent de personen die de Litouwse nationaliteit hebben in de zin van de Wet op de Litouwse nationaliteit (Wet inzake burgerschap). Overeenkomstig artikel 6 van de Wet op de Litouwse nationaliteit (Wet inzake burgerschap), levert Litouwen geen onderdanen uit aan vreemde landen. Elk verzoek om uitlevering van Litouwse onderdanen zal worden geweigerd.

Artikel 12 Schriftelijke verzoeken om uitlevering kunnen worden uitgewisseld tussen het ministerie van justitie en het bureau van de procureur-generaal van de verzoekende Partij en het Litouwse ministerie van justitie of het bureau van de procureur-generaal. Dit kan eventueel langs diplomatieke weg gebeuren.

Artikel 21 De Republiek Litouwen staat in geen geval de doortocht toe van Litouwse onderdanen.

Artikel 23 De verzoeken om uitlevering (met inbegrip van de documenten ter staving) dienen vergezeld te gaan van de geëigende vertalingen in het Litouws, het Engels, het Frans, het Russisch of het Duits, indien ze niet in één van deze talen zijn gesteld.

LUXEMBURG Voorbehouden en verklaringen, vastgelegd in een brief d.d. 16 november 1976 van de Permanente Vertegenwoordiger van Luxemburg, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging, op 18 november 1976 - Or. Frans Voorbehouden Artikel 1 De Regering van het Groothertogdom Luxemburg behoudt zich de mogelijkheid voor de uitlevering waarom wordt verzocht met het oog op de tenuitvoerlegging van een bij verstek gewezen vonnis waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat, niet toe te staan, indien zodanige uitlevering er toe zou kunnen leiden dat de opgeëiste persoon een straf moet ondergaan zonder in de gelegenheid te zijn geweest het recht van verdediging als bedoeld in artikel 6.3.c. van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, uit te oefenen.

De Regering van het Groothertogdom Luxemburg behoudt zich de mogelijkheid voor de uitlevering om humanitaire redenen te weigeren indien de gevolgen daarvan voor de opgeëiste persoon van bijzondere hardheid zouden zijn, met name in verband met diens jeugdige leeftijd, hoge ouderdom of gezondheidstoestand.

Artikelen 6 en 21 De Regering van het Groothertogdom Luxemburg zal de uitlevering of de doortocht van onderdanen niet toestaan.

Artikel 7 De Regering van het Groothertogdom Luxemburg behoudt zich de mogelijkheid voor de uitlevering niet toe te staan indien, overeenkomstig artikel 7, tweede lid, de verzoekende Staat het recht zou hebben de uitlevering in overeenkomstige gevallen te weigeren.

Artikel 9 De Regering van het Groothertogdom Luxemburg staat de uitlevering niet toe indien zij tot de bevinding is gekomen dat de opgeëiste persoon, ter zake van het feit waarvoor de uitlevering is verzocht, door de bevoegde autoriteiten van een derde Staat onherroepelijk is berecht en indien, in geval van veroordeling voor dat feit, de veroordeelde zijn straf ondergaat, deze reeds heeft ondergaan of daarvan is vrijgesteld.

Artikel 28 Op grond van het afzonderlijke regiem tussen de Benelux-landen, aanvaardt de Regering van het Groothertogdom Luxemburg niet het bepaalde in artikel 28, eerste en tweede lid, in haar betrekkingen met Nederland en België.

De Regering van het Groothertogdom Luxemburg behoudt zich de mogelijkheid voor van deze bepalingen af te wijken voor zover het haar betrekkingen met de andere lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap betreft.

Verklaringen Artikel 6.1.b.

De Regering van het Groothertogdom Luxemburg verklaart dat, wat het Groothertogdom Luxemburg betreft, de term "onderdanen" in de zin van dit Verdrag betekent, personen die de Luxemburgse nationaliteit hebben, alsmede vreemdelingen die in de Luxemburgse samenleving zijn geïntegreerd, voor zover ze in Luxemburg kunnen worden vervolgd voor het feit waarvoor de uitlevering is verzocht.

Artikel 19 De Regering van het Groothertogdom Luxemburg staat de in artikel 19, tweede lid, bedoelde tijdelijke uitlevering alleen toe indien het een persoon betreft die op zijn grondgebied een straf ondergaat of indien bijzondere omstandigheden het vereisen.

Artikel 21.5 De Regering van het Groothertogdom Luxemburg behoudt zich de mogelijkheid voor de doortocht slechts toe te staan op dezelfde voorwaarden als gelden voor uitlevering.

MALTA Voorbehouden gedaan bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging op 19 maart 1996 - Or. Engels Artikel 1 Malta behoudt zich het recht voor het verzoek om de uitlevering van een persoon die van een strafbaar feit wordt beschuldigd alleen toe te staan in de gevallen waarin de rechtbank waarnaar de zaak is verwezen tot de bevinding komt, na alle bewijsgronden, hetzij ten gunste van het verzoek om uitlevering van de persoon, hetzij à decharge, te hebben beoordeeld, dat de bewijzen volstaan om de zaak voor het Maltese gerecht te brengen, ingeval het strafbare feit zou zijn begaan binnen het bevoegdheidskader van de strafrechtbanken van Malta. Een persoon die bij verstek is veroordeeld voor een strafbaar feit wordt behandeld als een persoon die van hetzelfde strafbaar feit wordt beschuldigd.

Indien Malta de uitlevering van een persoon toestaat behoudt het zich het recht voor te bepalen dat deze persoon voor bedoeld strafbaar feit niet voor een rechtbank kan worden gedaagd die voor dit soort feiten slechts tijdelijk of als buitengewone rechtbank bevoegd is. Een verzoek om uitlevering met het oog op de tenuitvoerlegging van een door dergelijke buitengewone rechtbank uitgesproken straf kan worden geweigerd.

Malta behoudt zich het recht voor het Verdrag toe te passen in overeenstemming met artikel 20 van hoofdstuk 276 van het Maltese wetboek (wet van 1978 inzake uitlevering) dat luidt als volgt : Indien, overeenkomstig artikel 46 van de Maltese grondwet, voor het strafrechtelijk hof van beroep, beroep wordt ingesteld of bij het grondwettelijk hof een verzoek wordt ingediend, kan, onverminderd de uitspraak van het andere gerecht, één van de twee gerechten de invrijheidstelling van de beschuldigde gelasten, indien blijkt dat, in het licht van de omstandigheden de uitlevering voor de uitgeleverde persoon op onrechtmatige of dwingende wijze zou gebeuren, en wel om de volgende redenen : a) de geringe ernst van het strafbare feit waarvan de persoon wordt beschuldigd of waarvoor hij is veroordeeld;b) de tijd die is verstreken, hetzij sinds de feiten hem ten laste werden gelegd, hetzij sinds de persoon zich op onwettige wijze in vrijheid bevindt, naargelang van het geval, of c) omdat de beschuldiging tegen de persoon niet te goeder trouw is gebeurd, in het belang van een goede rechtsbedeling. Artikel 3 Malta behoudt zich het recht voor het derde lid van dit artikel toe te passen in overeenstemming met artikel 10 (5) van de Wet inzake uitlevering, dat luidt als volgt : Voor de toepassing van dit artikel wordt de aanslag op het leven van een Staatshoofd of een met dergelijk delict samenhangend strafbaar feit, als bepaald in artikel 5, derde lid van de onderhavige Wet, niet noodzakelijkerwijs als een politiek delict beschouwd.

Artikel 9 Malta behoudt zich het recht voor dit artikel toe te passen in overeenstemming met het beginsel "non bis in idem", als bepaald in artikel 527 van het Strafwetboek (hoofdstuk 9 van het Maltese wetboek), dat luidt als volgt : Wanneer een beschuldigde of verdachte persoon wordt vrijgesproken, is het onwettig deze persoon opnieuw te berechten voor dezelfde feiten.

Artikel 18 Malta behoudt zich het recht voor het bepaalde in het vierde en vijfde lid toe te passen in overeenstemming met artikel 24 van de Wet inzake uitlevering (hoofdstuk 276 van het Maltese wetboek), dat luidt als volgt : (1) Indien een persoon van wie de uitlevering is toegestaan, zich, voor de toepassing van deze Wet, met het oog op zijn uitlevering in Malta in hechtenis bevindt, kan hij zich tot het strafrechtelijk hof van beroep wenden dat zetelt als kamer van beroep tegen de vonnissen van de gerechtelijke politierechtbank, en zijn invrijheidstelling vragen, na het verstrijken van de volgende periode : (a) in alle gevallen, na een periode van twee maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop, overeenkomstig cijfer (2) van artikel 21 van deze wet, deze persoon had kunnen worden uitgeleverd;(b) wanneer bij toepassing van artikel 21 van deze wet, een bevel tot overlevering werd afgegeven, een maand te rekenen vanaf de dag van afgifte van het bevel.(2) Indien, na bedoeld verzoek, het Hof vaststelt dat het verzoek binnen een redelijke termijn aan de Minister werd betekend, kan het, behoudens bewijs van het tegendeel, de invrijheidstelling van de persoon bevelen.Indien bij toepassing van bedoeld artikel, een bevel tot uitlevering werd afgegeven, kan het Hof het bevel vernietigen.

Artikel 21 Malta behoudt zich het recht voor een doortocht in de zin van dit artikel alleen toe te staan indien het ook krachtens zijn eigen wetten is toegelaten.

MOLDAVIE Voorbehouden en verklaringen, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 2 oktober 1997 - Or. Moldavisch en Frans Artikel 1 De Republiek Moldavië zal de uitlevering weigeren indien de opgeëiste persoon, op het grondgebied van de verzoekende Partij, door een buitengewone rechtbank (ingesteld voor een bepaalde zaak) moet worden berecht of, indien de uitlevering wordt verzocht met het oog op de tenuitvoerlegging van een door soortgelijke rechtbank uitgesproken vonnis of afgekondigde maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt.

Artikel 3, derde lid De Republiek Moldavië behoudt zich het recht voor, in het licht van de omstandigheden, te bekijken of een aanslag op het leven van een staatshoofd of van een zijner familieleden als een politiek delict moet worden beschouwd.

Artikel 6, eerste lid Overeenkomstig artikel 17, derde lid, van de grondwet van de Republiek Moldavië, kunnen de onderdanen van de Republiek Moldavië niet worden uitgeleverd of uitgewezen.

De term "onderdaan" in de zin van artikel 6, eerste lid, letter (b) betekent alle personen die de nationaliteit van de Republiek Moldavië hebben, overeenkomstig haar wetgeving.

Artikel 7, tweede lid De Republiek Moldavië behoudt zich het recht voor de uitlevering te weigeren indien krachtens artikel 7, tweede lid, de verzoekende Partij de uitlevering in overeenkomstige gevallen weigert.

Artikel 9 1. De Republiek Moldavië zal de uitlevering weigeren wanneer de opgeëiste persoon ter zake van het feit of de feiten waarvoor de uitlevering is verzocht, onherroepelijk is berecht door een derde Staat.2. In afwijking van artikel 9 (eerste zin) zal de Republiek Moldavië de uitlevering toestaan indien door de verzoekende Partij wordt aangetoond dat nieuwe omstandigheden een herziening van de zaak rechtvaardigen. Artikel 16, tweede lid De Republiek Moldavië vraagt dat alle verzoeken die haar krachtens artikel 16, tweede lid worden toegezonden een korte omschrijving bevatten van de feiten die de opgeëiste persoon ten laste worden gelegd, met inbegrip van een aantal kerngegevens die een beoordeling van de aard van het strafbare feit mogelijk maken, overeenkomstig het Verdrag.

Artikel 21 De Republiek Moldavië behoudt zich het recht voor de doortocht alleen toe te laten onder de voor uitlevering bepaalde voorwaarden.

Artikel 23 De Republiek Moldavië verklaart dat het verzoek om uitlevering en bijgevoegde stukken in het Moldavisch moeten gesteld zijn of in één van de werktalen van de Raad van Europa, dan wel in één van deze talen moeten zijn vertaald.

NEDERLAND Verklaring gedaan bij de ondertekening op 21 januari 1965 - Or. Frans Gegeven de gelijkheid op het gebied van publiekrecht tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen verliest de in artikel 27, eerste lid van dit Verdrag gebruikte term "moederland" voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn oorspronkelijke betekenis en zal er, wat het Koninkrijk betreft, "grondgebied in Europa" mee worden bedoeld.

Voorbehouden, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 14 februari 1969 - Or. Frans Artikel 1 De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden behoudt zich de mogelijkheid voor geen uitlevering toe te staan die verzocht is ter fine van de tenuitvoerlegging van een bij verstek gewezen vonnis waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat, indien zodanige uitlevering er toe zou kunnen leiden, dat de opgeëiste persoon een straf moet ondergaan zonder in de gelegenheid te zijn geweest het recht om zich te verdedigen, uit te oefenen, als bedoeld in artikel 6, derde lid, sub c, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gesloten te Rome op 4 november 1950.

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden behoudt zich de mogelijkheid voor de uitlevering om humanitaire redenen te weigeren, indien de gevolgen daarvan voor de opgeëiste persoon van bijzondere hardheid zouden zijn, met name in verband met diens jeugdige leeftijd of hoge ouderdom of zijn gezondheidstoestand.

Artikel 7 De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden behoudt zich de mogelijkheid voor geen uitlevering toe te staan indien de verzoekende Staat, overeenkomstig artikel 7, tweede lid, in overeenkomstige gevallen de uitlevering kan weigeren.

Artikel 9 De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden zal geen uitlevering toestaan indien haar is gebleken dat de opgeëiste persoon ter zake van het strafbare feit waarvoor zijn uitlevering is verzocht, door de bevoegde autoriteiten van een derde Staat onherroepelijk is berecht en, in geval van veroordeling voor dat feit, de veroordeelde zijn straf ondergaat, deze reeds heeft ondergaan, of daarvan is vrijgesteld.

Artikel 28 Op grond van het afzonderlijke regiem tussen de Benelux-landen aanvaardt de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden niet het bepaalde in artikel 28, eerste en tweede lid, in haar betrekkingen met België en Luxemburg.

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden behoudt zich de mogelijkheid voor, van deze bepalingen af te wijken voor zover betreft haar betrekkingen met de andere lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap.

Verklaringen, vastgelegd in een brief d.d. 13 februari 1969, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging, op 14 februari 1969 - Or. Frans Artikelen 6 en 21 De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden zal de uitlevering of de doortocht van onderdanen weigeren. Wat Nederland betreft dient onder "onderdanen" in de zin van dit Verdrag, te worden verstaan personen die de Nederlandse nationaliteit hebben alsmede vreemdelingen die in de Nederlandse samenleving zijn geïntegreerd, voor zover ze in Nederland kunnen worden vervolgd voor het feit waarvoor de uitlevering is verzocht.

Artikel 19 De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden staat de tijdelijke uitlevering als bedoeld in het tweede lid van artikel 19 alleen dan toe wanneer het een persoon betreft die een straf uitzit op haar grondgebied en indien bijzondere omstandigheden zulks vereisen.

Artikel 21, vijfde lid De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden behoudt zich de mogelijkheid voor de doortocht slechts toe te staan op dezelfde voorwaarden als gelden voor uitlevering.

Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 24 december 1985 van de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 3 januari 1986 - Or. Engels Het eiland Aruba dat nog steeds deel uitmaakt van de Nederlandse Antillen verkrijgt op 1 januari 1986 interne autonomie als land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Vanaf deze datum zal het Koninkrijk niet langer bestaan uit twee landen, met name Nederland (Koninkrijk in Europa) en de Nederlandse Antillen (in het Caribisch gebied), maar uit drie landen, met name de twee bovengenoemde en Aruba.

Aangezien de wijzigingen die op 1 januari 1986 ingaan slechts betrekking hebben op een wijziging in de interne constitutionele betrekkingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk als dusdanig het volkenrechtelijk subject blijft waarmee verdragen worden gesloten, laten bedoelde wijzigingen volkenrechtelijk gesproken de verdragen die het Koninkrijk reeds heeft gesloten en die reeds van toepassing zijn voor de Nederlandse Antillen, met inbegrip van Aruba, onverlet. Deze verdragen blijven van kracht voor Aruba in zijn hoedanigheid van land binnen het Koninkrijk. Bijgevolg zijn, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, deze verdragen vanaf 1 januari 1986, van toepassing op de Nederlandse Antillen (zonder Aruba) en op Aruba.

Verder zijn, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, de als bijlage opgesomde verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is en die van toepassing zijn op de Nederlandse Antillen, met ingang van 1 januari 1986, van toepassing op de Nederlandse Antillen en op Aruba.

Lijst van Verdragen die deze Verklaring bestrijkt 24 Europees Verdrag betreffende uitlevering Verklaring 3 vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 14 oktober 1987 van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 15 oktober 1987 - Or. Engels De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden zal de doortocht en de uitlevering van Nederlandse onderdanen met het oog op de tenuitvoerlegging van straffen of andere maatregelen, weigeren.

Toch kunnen Nederlandse onderdanen worden uitgeleverd met het oog op vervolging indien de verzoekende Staat waarborgt dat de opgeëiste persoon opnieuw aan Nederland kan worden overgedragen om er zijn straf uit te zitten wanneer, ingevolge zijn uitlevering, een vrijheidsstraf zonder opschorting of een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt, tegen hem werd uitgesproken.

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft dient onder "onderdanen" in de zin van dit Verdrag, te worden verstaan personen die de Nederlandse nationaliteit hebben alsmede vreemdelingen die in de Nederlandse samenleving zijn geïntegreerd, voor zover ze in Nederland kunnen worden vervolgd voor het feit waarvoor de uitlevering is verzocht.

Deze verklaring wordt van kracht op 1 januari 1988.

Mededeling, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 4 oktober 1993 van de Permanente Vertegenwoordiging, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 8 oktober 1993 - Or. Engels Op 8 en 29 juli 1993 hebben de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van het Koninkrijk Zweden, bij notawisseling, een overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 27, vierde lid van het op 13 december 1957 gesloten Europees Verdrag inzake uitlevering, met het oog op de uitbreiding van het Verdrag tot de Nederlandse Antillen en Aruba. De overeenkomst werd van kracht op 1 oktober 1993.

Mededeling, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 3 november 1993 van de Permanente Vertegenwoordiging, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 10 november 1993 - Or. Engels Op 30 juni en 29 september 1993, hebben de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van het Prinsdom Liechtenstein bij notawisseling een overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 27 vierde lid van het op 13 december 1957 gesloten Europees Verdrag inzake uitlevering, met het oog op de uitbreiding van het Verdrag tot de Nederlandse Antillen en Aruba. De overeenkomst werd van kracht op 1 december 1993. 3 Deze verklaring komt in de plaats van de verklaring inzake de artikelen 6 en 21, nedergelegd op 14 februari 1969.

Mededeling, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 9 december 1993 van de Permanente Vertegenwoordiging, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 14 december 1993 - Or. Engels Op 20 en 28 oktober 1993 hebben de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van Zwitserland bij notawisseling, een overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 27, vierde lid van het op 13 december 1957 gesloten Europees Verdrag inzake uitlevering, met het oog op de uitbreiding van het Verdrag tot de Nederlandse Antillen en Aruba. De overeenkomst werd van kracht op 1 januari 1994.

Op 20 september en 22 november 1993 hebben de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van het Groothertogdom Luxemburg bij notawisseling, een overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 27, vierde lid van het op 13 december 1957 gesloten Europees Verdrag inzake uitlevering, met het oog op de uitbreiding van het Verdrag tot de Nederlandse Antillen en Aruba. De overeenkomst werd van kracht op 1 februari 1994.

Mededeling, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 3 januari 1994 van de Permanente Vertegenwoordiging, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 4 januari 1994 - Or. Engels Op 30 juli en 2 december 1993 hebben de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van Frankrijk bij notawisseling, een overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 27, vierde lid van het op 13 december 1957 gesloten Europees Verdrag inzake uitlevering, met het oog op de uitbreiding van het Verdrag tot de Nederlandse Antillen en Aruba. De overeenkomst werd van kracht op 1 maart 1994.

Mededeling, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 31 januari 1994 van de Permanente Vertegenwoordiging, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 2 februari 1994 - Or. Engels Op 8 juni en 21 december 1993 hebben de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van Italië bij notawisseling, een overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 27, vierde lid van het op 13 december 1957 gesloten Europees Verdrag inzake uitlevering, met het oog op de uitbreiding van het Verdrag tot de Nederlandse Antillen en Aruba. De overeenkomst werd van kracht op 30 december 1993.

Mededelingen, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 8 maart 1994 van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 11 maart 1994 - Or. Engels Op 19 januari en 3 februari 1994 hebben de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van Turkije bij notawisseling, een overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 27, vierde lid van het op 13 december 1957 gesloten Europees Verdrag inzake uitlevering, met het oog op de uitbreiding van het Verdrag tot de Nederlandse Antillen en Aruba.

Een soortgelijke overeenkomst werd bij notawisseling gesloten op 20 januari en 4 februari 1994, tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van Denemarken.

Beide overeenkomsten werden van kracht op 1 mei 1994.

Mededelingen, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 18 mei 1994 van de Permanente Vertegenwoordiging, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 20 mei 1994 - Or. Engels Op 26 januari en 18 februari 1994 hebben de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van Noorwegen bij notawisseling, een overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 27, vierde lid van het op 13 december 1957 gesloten Europees Verdrag inzake uitlevering, met het oog op de uitbreiding van het Verdrag tot de Nederlandse Antillen en Aruba. Deze overeenkomst is op 1 mei 1994 van kracht geworden.

Een soortgelijke overeenkomst werd bij notawisseling gesloten op 3 augustus 1993 en 3 maart 1994, tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van Cyprus. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 juni 1994.

Verklaring, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 12 december 1994 van de Permanente Vertegenwoordiging, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 15 december 1994 - Or. Engels Voor alle duidelijkheid wordt aan de verklaring van 14 oktober 1987 de volgende zinsnede toegevoegd : (.... is verzocht) en voor zover naar verwachting deze vreemdelingen hun recht van verblijf in het Koninkrijk niet zullen verliezen ingevolge een straf of maatregel die na hun uitlevering wordt opgelegd.

Mededeling, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 8 november 1996 van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 2 februari 1994 - Or. Engels Op 20 juli 1993 en 21 februari 1994 hebben de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van de Tsjechische Republiek bij notawisseling, een overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 27, vierde lid van het op 13 december 1957 gesloten Europees Verdrag inzake uitlevering, met het oog op de uitbreiding van het Verdrag tot de Nederlandse Antillen en Aruba. De overeenkomst werd van kracht op 1 juni 1994.

Een soortgelijke overeenkomst werd bij notawisseling gesloten tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en van - Griekenland, op 21 september 1993 en 16 juni 1994. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 september 1994; - Slowakije, op 20 juli 1993 en 30 juni 1994. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 september 1994; - Ijsland, op 26 januari 1994 en 22 juli 1994. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 oktober 1994; - Oostenrijk, op 22 juli 1994 en 28 juli 1994. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 januari 1996; - Spanje, op 11 november 1993 en 24 november 1994. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 februari 1995; - het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, op 8 november 1994 en 24 november 1994. Deze overeenkomst werd van kracht op 4 maart 1996; - Israël, op 28 februari 1994 en 31 juli 1995. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 november 1995; - Portugal, op 6 juli 1995 en 29 augustus 1995. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 december 1995; - Kroatië, op 16 oktober 1995 en 12 februari 1996. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 mei 1996; - Hongarije, op 28 maart 1996 en 2 april 1996. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 juli 1996; - Finland, op 5 februari 1996 en 4 juli 1996. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 oktober 1996; - Bulgarije, op 29 maart 1996 en 17 juli 1996. Deze overeenkomst werd van kracht op 1 oktober 1996.

NOORWEGEN Verklaringen en voorbehouden, gedaan bij de ondertekening op 13 december 1957 - Or. Engels Artikel 1 De uitlevering kan worden geweigerd om humanitaire redenen indien de overlevering uitzonderlijk ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de opgeëiste persoon, in het bijzonder gelet op zijn leeftijd of gezondheid of om andere persoonlijke redenen.

Artikel 2, eerste lid 4 Overeenkomstig het derde lid van de Noorse wet nr. 39 van 13 juni 1975 inzake de uitlevering van delinquenten, enz. kan Noorwegen alleen uitlevering toestaan voor een strafbaar feit of een soortgelijk strafbaar feit dat krachtens de Noorse wet strafbaar is gesteld of zou zijn gesteld met een gevangenisstraf van meer dan een jaar.

Artikel 3, derde lid 4 Noorwegen behoudt zich het recht voor, afhankelijk van de omstandigheden die met het betreffende geval verband houden, het in artikel 3 derde lid bedoelde strafbare feit als politiek delict te beschouwen.

Artikel 4 4 Indien het militaire delict ook een strafbaar feit behelst waarvoor uitlevering normaliter wordt toegestaan, behoudt Noorwegen zich het recht voor te bepalen dat de uitgeleverde persoon niet kan worden veroordeeld bij toepassing van de militaire wet van de verzoekende Staat.

Artikel 6, lid 1.b Voorbehouden gewijzigd bij brief d.d. 17 januari 1977 van de Permanente Vertegenwoordiger van Noorwegen, geregistreerd bij het secretariaat-generaal op 19 januari 1977 - Or. Engels De oorspronkelijke voorbehouden luiden als volgt : « Artikel 2, eerste lid Overeenkomstig het tweede lid van de Noorse wet inzake uitlevering van 13 juni 1908, kan Noorwegen alleen uitlevering toestaan voor feiten die krachtens het Noorse strafwetboek, strafbaar zijn of zouden zijn gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan een jaar.

Artikel 3, derde lid Overeenkomstig het derde lid van de Noorse wet inzake uitlevering, kan het voorkomen dat uitlevering niet wordt toegestaan voor een aanslag op het leven van een Staatshoofd of van een zijner familieleden, indien het delict werd gepleegd in samenhang met een ander strafbaar feit van politieke aard Artikel 4 Wat delicten betreft die volgens de Noorse wet als militaire delicten worden beschouwd, kan de uitlevering overeenkomstig artikel 2 van de Noorse wet inzake uitlevering alleen worden toegestaan, voor zover het strafbare feit, los van het militaire karakter ervan, een strafbaar feit was dat aanleiding kan geven tot uitlevering en op voorwaarde dat de uitgeleverde persoon niet wordt gestraft met een straf die zwaarder is dan de maximum straf voor een overeenkomstig strafbaar feit in het gewone strafwetboek. » Wat Noorwegen betreft betekent de term "onderdanen" zowel de onderdanen als de personen die in Noorwegen verblijven. Deze term behelst ook de onderdanen van Denemarken, Finland, Ijsland en Zweden en de personen die hun woonplaats in deze landen hebben, tenzij de uitlevering door een van deze Staten wordt gevraagd.

Artikel 12 De Noorse autoriteiten behouden zich het recht voor van de verzoekende Partij te eisen dat bewijzen worden overgelegd die staven dat de opgeëiste persoon het strafbare feit uit hoofde waarvan uitlevering wordt verzocht, heeft gepleegd. Indien de overgelegde bewijzen onvoldoende worden geacht, kan de uitlevering worden geweigerd.

Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 17 januari 1977 van de Permanente Vertegenwoordiger van Noorwegen, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 19 januari 1977 - Or. Engels Artikel 28, derde lid Dit Verdrag is niet van toepassing op uitlevering naar Denemarken, Finland of Zweden, omdat de uitlevering tussen deze Staten op grond van een eenvormige wet plaatsvindt.

OOSTENRIJK Verklaringen en voorbehouden, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 21 mei 1969 - Or. En/De/Fr Verklaringen Bij artikel 2, tweede lid Oostenrijk zal uitlevering ook toestaan onder de in artikel 2, tweede lid bedoelde voorwaarden.

Bij artikel 6, eerste lid, alinea c Wat de vaststelling van de nationaliteit betreft, is voor Oostenrijk het ogenblik van de overlevering van de opgeëiste persoon, bepalend.

Bij de artikelen 7 en 8 Oostenrijk zal de uitlevering van een persoon voor een strafbaar feit dat volgens de Oostenrijkse wetgeving onder het Oostenrijkse rechtsgebied valt, alleen dan toestaan indien deze persoon is uitgeleverd voor een ander strafbaar feit en de behandeling van alle strafbare feiten samen door de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Staat, in het belang van de waarheidsvinding of om redenen die verband houden met de bepaling van de strafmaat en de tenuitvoerlegging van de straf, wenselijk is.

Bij artikel 9 Oostenrijk staat de uitlevering toe wanneer de opgeëiste persoon alleen werd vrijgesproken omdat geen vonnis werd gewezen door een Oostenrijkse rechtbank dan wel indien, om dezelfde reden, geen vervolging tegen deze persoon wordt ingesteld of de vervolging wordt gestaakt.

Bij artikel 16, tweede lid Bij een verzoek om voorlopige aanhouding eist Oostenrijk eveneens een beknopte vermelding van de feiten die de opgeëiste persoon, ten laste worden gelegd.

Bij artikel 21, tweede lid Oostenrijk zal te allen tijde de doortocht van Oostenrijkse onderdanen weigeren.

Bij artikel 21, vijfde lid 1 Oostenrijk zal tevens de doortocht weigeren voor fiscale delicten in de zin van artikel 5 van het Verdrag, alsmede voor de in het voorbehoud bij artikel 5 genoemde strafbare feiten. De doortocht voor strafbare feiten waarop door de wet van de verzoekende Staat de doodstraf is gesteld of een straf die niet verenigbaar is met het vereiste inzake menselijkheid of menselijke waardigheid, wordt toegestaan op de voorwaarden als gelden voor uitlevering voor dergelijke strafbare feiten.

Voorbehouden Bij artikel 1 Oostenrijk staat geen uitlevering toe indien de opgeëiste persoon moet worden gedagvaard voor een buitengewone rechtbank of indien de uitlevering ten doel heeft een door bedoelde rechtbank opgelegde straf, maatregel of heropvoedingsmaatregel uit te voeren.

Bij artikel 5 Uitlevering voor strafbare feiten die enkel bestaan uit inbreuken op voorschriften inzake monopolies, export, import of doorvoer en op de rantsoenering van goederen, wordt door Oostenrijk enkel onder de in artikel 5 bepaalde voorwaarden toegestaan.

Bij artikel 11 Oostenrijk weigert de uitlevering ter fine van de tenuitvoerlegging van de doodstraf. Uitlevering met het oog op de vervolging voor een strafbaar feit waarop door de wet van de verzoekende Staat de doodstraf is gesteld, wordt alleen toegestaan indien de verzoekende Staat als voorwaarde aanvaardt dat de doodstraf niet zal worden uitgesproken. Oostenrijk past hetzelfde beginsel toe voor straffen die onverenigbaar zijn met het vereiste inzake menselijkheid en menselijke waardigheid.

Verklaring vastgelegd in een brief d.d. 4 juni 1991 van de Permanente Vertegenwoordiger, geregistreerd door het Secretariaat-Generaal op 7 juni 1991 - Or. Engels.

Onder verwijzing naar uw circulaire JJ2356C Tr./24-4 d.d. 16 februari 1990 inzake de verklaringen en voorbehouden van Portugal 2 met betrekking tot het Europees Verdrag betreffende uitlevering en met betrekking tot de verklaring van de Regering 1 Verklaring gewijzigd in de brief d.d. 16 april 1985 van de Permanente Vertegenwoordiger van Oostenrijk, geregistreerd door het secretariaat-generaal op 17 april 1985 - Or. Engels Van de verklaring van Oostenrijk met betrekking tot artikel 21, vijfde lid van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 wordt bij deze de eerste zin geschrapt.

Deze verklaring luidt voortaan als volgt : « De doortocht voor strafbare feiten waarop door de wet van de verzoekende Staat de doodstraf is gesteld of een straf die niet verenigbaar is met het vereiste inzake menselijkheid of menselijke waardigheid, wordt toegestaan op de voorwaarden als gelden voor uitlevering voor dergelijke strafbare feiten. » van de Bondsrepubliek Duitsland d.d. 4 februari 1991, heb ik de eer u ter kennis te brengen dat mijn Regering zich aansluit bij de Duitse uitlegging.

Artikel 11 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering biedt de mogelijkheid de uitlevering te weigeren indien voor het misdrijf waarvoor de uitlevering is verzocht volgens de wet van de verzoekende Staat de doodstraf kan worden uitgevoerd. Het Verdrag bevat evenwel geen soortgelijke bepaling voor levenslange vrijheidsstraffen.

De toepassing ten aanzien van Portugal van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, zonder de door de Duitse Regering voorgestelde uitlegging, zou de weigering van de uitlevering voor een misdrijf waarop een levenslange vrijheidsstraf staat, tot gevolg hebben.

Zulks is onverenigbaar met de zin en het voorwerp van het Verdrag.

Bedoelde toepassing zou inhouden dat uitlevering voor zware misdrijven geregeld wordt geweigerd maar wel wordt toegestaan voor relatief kleinere misdrijven. Dit zou indruisen tegen het voorwerp van het Verdrag, zijnde de samenwerking tussen de Overeenkomstsluitende Partijen bij de internationale misdaadbestrijding.

Verklaring, vervat in een brief d.d. 7 januari 1994, van de Permanente Vertegenwoordiger van Oostenrijk bij de Raad van Europa, geregistreerd door het Secretariaat-Generaal op 11 januari 1994. Or. Frans Met betrekking tot de verklaringen en voorbehouden van Polen ten aanzien van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, sluit de Oostenrijkse Regering zich aan bij de uitlegging, vervat in de verklaring d.d. 11 oktober 1993 van de Regering van de Duitse Bondsrepubliek.

De Oostenrijkse Regering verklaart dat de verklaring van Polen bij artikel 6, alinea 1(b) van het Europees Verdrag betreffende uitlevering door Oostenrijk op dezelfde wijze wordt uitgelegd, in die zin dat personen die in Polen asiel hebben gekregen alleen dan met de Poolse onderdanen worden gelijkgeschakeld wanneer van de Staat die vervolgt een verzoek tot uitlevering uitgaat. In dit geval worden deze personen niet uitgeleverd.

De verklaring van Polen met betrekking tot artikel 6, lid 1(b) is alleen verenigbaar met het voorwerp en het doel van het Verdrag indien de uitlevering aan een derde Staat van personen die asiel genieten in Polen niet alleen wordt geweigerd om de eenvoudige reden dat deze personen worden behandeld als Poolse onderdanen.

Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 3 december 1997 van de Permanente Vertegenwoordiger van Oostenrijk, geregistreerd door het Secretariaat-Generaal op 5 december 1997 - Or. Frans/Engels.

De Oostenrijkse Regering verklaart dat de verklaring van Roemenië bij artikel 6, lid 1(a) en 1(b) en bij artikel 21, vijfde lid van het Verdrag door Oostenrijk wordt uitgelegd als worden personen die in Roemenië asiel hebben gekregen alleen met de Roemeense onderdanen gelijkgeschakeld indien de Staat die vervolgt de uitlevering dan wel de doortocht door het Roemeense grondgebied verzoekt. In dit geval worden deze personen niet uitgeleverd en wordt de doortocht geweigerd.

De verklaring van Roemenië bij artikel 6, lid 1(a) en 1(b) en bij artikel 21, vijfde lid, is alleen verenigbaar met het voorwerp en het doel van het Verdrag indien de uitlevering of de doortocht door het Roemeense grondgebied van personen die asiel genieten in Roemenië aan een derde Staat, niet uitsluitend wordt geweigerd om de eenvoudige reden dat deze personen worden behandeld als Roemeense onderdanen.

POLEN 2 brief van de Permanente Vertegenwoordiger van Portugal d.d. 12 februari 1990.

Verklaringen, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 15 juni 1993 - Or. Frans In verband met artikel 6, lid 1(a) verklaart de Republiek Polen dat zij in geen geval haar eigen onderdanen zal uitleveren.

De Republiek Polen verklaart dat in de zin van dit Verdrag, overeenkomstig artikel 6, lid 1(b), personen die in Polen asiel hebben gekregen, als Poolse onderdanen zullen worden behandeld.

PORTUGAL Verklaringen en voorbehouden vastgelegd in een brief d.d. 12 februari 1990 van de Permanente Vertegenwoordiger van Portugal, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 13 februari 1990 - Or. Frans Verklaring De term "onderdanen", in de zin van dit Verdrag, betekent alle Portugese onderdanen, ongeacht de wijze waarop de nationaliteit werd verkregen.

Voorbehouden Artikel 1 : Portugal zal de uitlevering weigeren van personen : a. die moeten berecht worden door een buitengewone rechtbank of een straf die door zodanige rechtbank is uitgesproken, moeten ondergaan;. b. ten aanzien van wie kan worden aangetoond dat er een proces zal worden gevoerd dat niet de juridische waarborgen biedt dat er een strafprocedure zal plaatshebben volgens de normen die internationaal worden erkend als onontbeerlijk voor de naleving van de mensenrechten, of die hun straf in onmenselijke omstandigheden zullen ondergaan;c. die worden opgeëist voor een strafbaar feit waarop een straf of een maatregel staat welke levenslange vrijheidsbeneming medebrengt. Artikel 2 : Portugal zal alleen uitlevering toestaan voor een misdrijf waarop meer dan een jaar vrijheidsstraf staat.

Artikel 6, eerste lid : Portugal zal de uitlevering van Portugese onderdanen weigeren.

Artikel 11 : Portugal weigert de uitlevering voor misdrijven waarop door de wet van de verzoekende Staat de doodstraf is gesteld.

Artikel 21 : Portugal verleent alleen doortocht door zijn grondgebied aan personen die voldoen aan de voorwaarden waarvoor uitlevering kan worden verleend.

REPUBLIEK TSJECHIE Voorbehoud vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 13 februari 1992 van de Permanente Vertegenwoordiger van de Federatieve Tsjechische en Slowaakse Republiek, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de ondertekening op 13 februari 1992, bevestigd in de akte van bekrachtiging die op 15 april 1992 werd nedergelegd en in een Nota Verbaal d.d. 15 april 1992 van de Permanente Vertegenwoordiger van de Federatieve Tsjechische en Slowaakse Republiek, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging en bevestigd in de brief d.d. 1 januari 1993 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Tsjechische Republiek, geregistreerd door het Secretariaat-Generaal op 2 januari 1993 - Or. Engels.

Krachtens artikel 21.5 zal de doortocht van een persoon in de zin van artikel 21 slechts worden toegestaan op dezelfde voorwaarden als gelden voor uitlevering.

ROEMENIE Verklaringen en voorbehoud, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 10 september 1997 Or. Roemeens/Frans Verklaringen Betreffende artikel 6, lid 1.a : Roemenië zal de uitlevering weigeren van haar onderdanen en van personen aan wie in Roemenië asiel is verleend.

Betreffende artikel 6, lid 1.b : in de zin van dit Verdrag betekent "onderdaan" Roemeense onderdanen of personen aan wie in Roemenië asiel is verleend.

Betreffende artikel 21,vijfde lid : de verzoeken om doortocht door het Roemeense grondgebied van een Roemeens onderdaan of een persoon aan wie in Roemenië asiel is verleend, zullen worden geweigerd.

Voorbehoud Betreffende artikel 2, eerste lid : Roemenië zal uitlevering vragen : - voor een strafrechterlijke vervolging of een veroordeling voor feiten die krachtens de wetten van de verzoekende Partij en van de aangezochte Partij strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan twee jaar of met een zwaardere straf; - met het oog op de uitvoering van een veroordeling tot een vrijheidsstraf die meer dan een jaar bedraagt of van een zwaardere straf.

RUSLAND Voorbehouden en verklaringen, vastgelegd in een brief van de Eerste vice-Minister van Buitenlandse Zaken van de Russische Federatie, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de ondertekening, op 7 november 1996 - Or. Russisch-Engels.

Artikel 1 De Russische Federatie behoudt zich het recht voor de uitlevering te weigeren : 1. indien de uitlevering wordt verzocht van een persoon met de bedoeling hem voor een buitengewone rechtbank te brengen of hem aan een vereenvoudigde procedure te onderwerpen, dan wel hem een straf te laten ondergaan die door een buitengewone rechtbank of in het kader van een vereenvoudigde procedure is opgelegd, indien er gerede vermoedens bestaan dat tijdens deze procedures bedoelde persoon geen aanspraak kon of zal kunnen maken op de minimum waarborgen, als beschreven in artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.De termen "buitengewone rechtbank" en "vereenvoudigde procedure" zijn niet van toepassing op enig internationaal strafgerecht waarvan de Russische Federatie de bevoegdheden heeft erkend; 2. indien er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de persoon wiens uitlevering wordt verzocht in de verzoekende Staat werd of zal worden blootgesteld aan foltering of gewelddadige, onmenselijke of vernederende straffen of behandelingen, of indien deze persoon niet kon of zal kunnen aanspraak maken op de minimum waarborgen, als bepaald in artikel 14 van het Internationale verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;3. om humanitaire redenen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de uitlevering ernstige verwikkelingen zou kunnen doen ontstaan voor de uit te leveren persoon, in verband met diens hoge ouderdom of gezondheidstoestand. Artikel 2, derde en vierde lid De Russische Federatie behoudt zich het recht voor een persoon niet uit te leveren indien deze maatregel zijn soevereiniteit, zijn veiligheid, de openbare orde of andere hoge belangen in gevaar zou kunnen brengen. De strafbare feiten waarvoor uitlevering niet wordt toegestaan zijn vastgelegd in de federale wetgeving van de Russische federatie.

Artikel 3 De Russische Federatie huldigt het principe dat het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag derwijze moet worden toegepast dat de zekerheid wordt geboden dat niemand zich aan zijn verantwoordelijkheid inzake een in het Verdrag bedoeld strafbaar feit, kan onttrekken. "Politieke delicten" bestaan niet in het rechtsbestel van de Russische Federatie. Indien de Russische Federatie een beslissing inzake uitlevering neemt, zal het volgende handelen of verzuim hoe dan ook niet als "politiek delict" of als "een met een dergelijk delict samenhangend feit" worden beschouwd, met uitzondering van de delicten als bepaald in het Aanvullend Protocol van 1975 bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 1957 : 1. misdrijven tegen de menselijkheid, als bepaald in de artikelen II en III van het Internationaal Verdrag tot bestrijding en bestraffing van het misdrijf apartheid (1973) en de artikelen 1 en 4 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (1984);2. de strafbare feiten bedoeld in artikel 85 van het Aanvullend Protocol (I) bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 inzake de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten (1977) en in de artikelen 1 en 4 van het Aanvullend Protocol (II) inzake de bescherming van de slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten (1977);3. de strafbare feiten als bedoeld in het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (1970), het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (1971) en het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke daden van geweld op luchthavens voor de internationale burgerluchtvaart (1988), dat een aanvulling vormt op bovengenoemd Verdrag van 1971;4. de zware misdrijven als bedoeld in het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten (1973);5. de strafbare feiten, als bedoeld in het Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars (1979);6. de strafbare feiten, als bedoeld in het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (1980);7. de strafbare feiten, als bedoeld in het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (1988); alsmede andere strafbare feiten, als bedoeld in internationale multilaterale verdragen.

Artikel 6, lid 1.a Overeenkomstig het eerste lid van artikel 61 van de Grondwet van de Russische Federatie, kan een onderdaan van de Russische Federatie niet worden uitgeleverd aan een ander Staat.

Artikel 16 De Russische Federatie wijst elke verantwoordelijkheid af inzake de verzoeken om materiële en morele schadeloosstelling ingevolge de tenuitvoerlegging, binnen de Russische Federatie en bij toepassing van artikel 16, van de voorlopige aanhouding van een persoon.

Artikel 18, vierde en vijfde lid De Russische Federatie wijst elke verantwoordelijkheid af inzake de verzoeken om materiële en morele schadeloosstelling, indien de overlevering van een persoon die het voorwerp was van een beslissing tot uitlevering, werd doorverwezen of geweigerd.

Artikel 21 De doortocht van een uit te leveren persoon door het grondgebied van de Russische Federatie zal worden toegestaan op dezelfde voorwaarden als gelden voor uitlevering.

Artikel 23 De stukken met betrekking tot de uitlevering die naar de Russische Federatie dienen gezonden te worden, dienen vergezeld te gaan van een eensluidende vertaling in het Russisch, het Engels of het Frans.

Inzake het voorbehoud van Portugal De Russische Federatie deelt de mening, vervat in de verklaringen van de Regering van de Duitse Bondsrepubliek (4 februari 1991), Oostenrijk (4 juni 1991) en Zwitserland (21 augustus 1991) inzake het voorbehoud van Portugal d.d. 12 februari 1990 met betrekking tot artikel 1 van het Verdrag.

Het voorbehoud van Portugal bij artikel 1 van het Verdrag is alleen verenigbaar met de zin en het voorwerp van het Verdrag indien de weigering een persoon die een feit heeft gepleegd waarop een levenslange vrijheidsstraf of een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt staat, uit te leveren, niet geheel absoluut is. De Russische Federatie legt het bovengenoemde voorbehoud uit als zal de uitlevering alleen worden geweigerd indien volgens de wet van de verzoekende Staat een rechtbank niet de mogelijkheid heeft te onderzoeken of een tot levenslang veroordeelde persoon die een deel van de straf heeft uitgezeten of een bepaalde periode in hechtenis heeft doorgebracht, in aanmerking komt voor een voorwaardelijke straf met proeftijd.

SLOWAKIJE Voorbehoud, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 13 februari 1992 van de Permanente Vertegenwoordiging van de Federatieve Tsjechische en Slowaakse Republiek, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de ondertekening op 13 februari 1992, vastgelegd in de op 15 april 1992 nedergelegde akte van bekrachtiging en in een Nota Verbaal d.d. 15 april 1992 van de Permanente Vertegenwoordiging van de Federatieve Tsjechische en Slowaakse Republiek, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging en vastgelegd in een brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Slowaakse Republiek d.d. 6 april 1994, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 28 april 1994 - Or. Engels Krachtens artikel 21.5 zal de doortocht van een persoon, in de zin van artikel 21, alleen worden toegestaan op de voorwaarden als gelden voor uitlevering.

SPANJE Voorbehouden en verklaringen, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 7 mei 1982 - Or. Spaans Voorbehouden Artikel 1 De persoon wiens uitlevering wordt verzocht mag op het grondgebied van de verzoekende Staat niet voor een buitengewone rechtbank worden gedaagd. De uitlevering zal niet worden toegestaan om deze reden en evenmin voor de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel die door zodanige rechtbank is uitgesproken.

Artikel 10 Spanje zal de uitlevering niet toestaan indien de strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor de in de wet van de verzoekende of de aangezochte Partij bepaalde zaken, is tenietgegaan.

Artikel 21.5 Spanje zal de doortocht alleen toestaan op de in dit Verdrag bepaalde voorwaarden inzake uitlevering.

Artikel 23 Spanje zal van de verzoekende Partij een vertaling in het Spaans, het Frans of het Engels eisen van het verzoek tot uitlevering en van de bijbehorende stukken.

Verklaringen Artikel 2.7 Spanje zal het beginsel van wederkerigheid toepassen met betrekking tot strafbare feiten die krachtens artikel 2 van de werking van het Verdrag zijn uitgesloten.

Artikel 3 Wat de uitlevering betreft, worden naast de delicten die niet onder artikel 3, derde lid van het Verdrag vallen, daden van terrorisme niet beschouwd als politieke delicten.

Artikel 6.1 (b) In verband met het onderhavige Verdrag beschouwt Spanje als onderdanen de personen die deze hoedanigheid hebben krachtens Titel I van Boek I van het Spaanse burgerlijke wetboek.

Artikel 9 De persoon wordt geacht onherroepelijk te zijn berecht indien tegen de rechterlijke uitspraak geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, de uitspraak werd aanvaard of wegens de aard van de uitspraak.

Artikel 11 Indien op het delict waarvoor uitlevering wordt verzocht door de wet van de verzoekende partij de doodstraf is gesteld, zal Spanje de uitlevering weigeren behalve indien de verzoekende Partij ter beoordeling van de aangezochte Partij genoegzame waarborgen biedt dat de doodstraf niet zal worden uitgesproken of, indien dit wel het geval is, zij niet zal ten uitvoer worden gelegd.

TURKIJE Voorbehoud, vastgelegd in een brief d.d. 30 november 1957, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de ondertekening op 13 december 1957 - Or. Frans.

De in artikel 11 bedoelde waarborgen blijven beperkt tot de volgende procedure : Indien aan Turkije een ter dood veroordeelde of een persoon die is beschuldigd van een misdrijf waarop de doodstraf is gesteld, wordt uitgeleverd, is het de verzoekende Partij die de doodstraf niet in haar wetgeving heeft, toegestaan een verzoek tot omzetting van de doodstraf in levenslange opsluiting te doen. Dit verzoek wordt door de Turkse regering toegezonden aan de Nationale Volksvertegenwoordiging, die als laatste een terdoodveroordeling bekrachtigt, voor zover zij nog niet ter zake heeft beslist.

Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 15 juni 1994 van de Permanente Vertegenwoordiger van Turkije, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 21 juni 1994 - Or. Frans In verband met de voorbehouden en verklaringen die Polen heeft afgelegd bij de bekrachtiging van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, schaart de Turkse Regering zich achter de eerder door de Bondsrepubliek Duitsland en Oostenrijk geformuleerde uitleggingen die respectievelijk op 13 oktober 1993 en 11 januari 1994 werden geregistreerd.

De Turkse regering is van oordeel dat de Poolse verklaring bij artikel 6.1.b, dat personen die asiel hebben gekregen in Polen worden gelijkgeschakeld met Poolse onderdanen, slechts verenigbaar is met het voorwerp en het doel van het Verdrag, indien deze verklaring niet van toepassing is op de uitlevering van deze personen naar een andere Staat dan de Staat uit hoofde waarvan het asiel werd toegestaan VERENIGD KONINKRIJK Verklaringen en voorbehouden, vastgelegd in een brief d.d. 13 februari 1991, afgegeven aan de Secretaris-Generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 13 februari 1991 - Or. Engels Artikel 1 Het Verenigd Koninkrijk behoudt zich het recht voor een uitlevering te weigeren waarom werd verzocht ingevolge of met het oog op de tenuitvoerlegging van een veroordeling bij verstek of een bij verstek gewezen vonnis.

Artikel 2 1. Het Verenigd Koninkrijk kan beslissen de uitlevering toe te staan voor elk strafbaar feit dat krachtens de wet van de verzoekende Staat en de wet van het Verenigd Koninkrijk, strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf van een jaar of met een zwaardere straf, ongeacht of dergelijke straf werd opgelegd of niet.2. Het Verenigd Koninkrijk behoudt zich het recht voor de uitlevering te weigeren indien met betrekking tot het strafbaar feit of elk der strafbare feiten waarvoor de terugkeer van de persoon wordt gevraagd, blijkt dat wegens de geringe ernst van de beschuldiging of het feit dat deze niet te goeder trouw en in het belang van een goede rechtsbedeling werd geformuleerd, het onbillijk of onderdrukkend zou zijn, de persoon terug te sturen. Artikel 3 Het Verenigd Koninkrijk behoudt zich het recht voor het bepaalde in het derde lid van artikel 3 enkel toe te passen ten aanzien van de Staten die partij zijn bij het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme.

Artikel 8 Het Verenigd Koninkrijk kan de uitlevering van een persoon weigeren indien autoriteiten van eender welk deel van het Verenigd Koninkrijk, het Kanaaleiland of het Eiland Man een strafprocedure of een andere procedure tegen deze persoon hebben ingesteld of voornemens zijn dat te doen, ongeacht of tussen deze procedure en het strafbaar feit of de strafbare feiten waarvoor de uitlevering werd verzocht wel of niet een verband bestaat.

Artikel 9 Het Verenigd Koninkrijk behoudt zich het recht voor de uitlevering te weigeren van een persoon die wordt beschuldigd van een strafbaar feit, indien blijkt dat deze persoon, mocht hij van hetzelfde strafbaar feit zijn beschuldigd in het Verenigd Koninkrijk, recht op vrijlating zou hebben gehad, op grond van een wetsbepaling met betrekking tot een eerdere vrijspraak of veroordeling.

Artikel 10 Het Verenigd Koninkrijk behoudt zich het recht voor de uitlevering te weigeren indien, met betrekking tot het strafbaar feit of elk der strafbare feiten waarvoor de terugkeer van de persoon wordt gevraagd, blijkt dat uitlevering onbillijk of onderdrukkend zou zijn, om reden van de tijd die sinds het ingeroepen strafbare feit of sinds de persoon zich aan justitie heeft onttrokken, is verstreken.

Artikel 12 1. Naast het verzoek en de stukken ter ondersteuning daarvan, zal het Verenigd Koninkrijk een verklaring eisen waarin wordt bevestigd dat de veroordeling waarvoor de uitlevering wordt verzocht, wel of niet in tegenwoordigheid van de persoon van wie de terugkeer wordt gevraagd, werd uitgesproken.2. Het verzoek dient te worden gestaafd door het origineel van de veroordeling, de straf of het bevel tot inhechtenisneming of het bevel tot aanhouding, of van een andere akte die dezelfde kracht heeft.(14) 14 Voorbehoud ingetrokken bij brief d.d. 18 juni 1991 van de Permanente Vertegenwoordiger, geregistreerd bij het secretariaat-generaal op 21 juni 1991 - Or. Engels 3. Het overzicht van de strafbare feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht, dient een omschrijving te bevatten van de feiten die het strafbaar feit zouden kunnen vormen of de strafbare feiten die ten grondslag liggen aan het uitleveringsverzoek.4. Met het oog op een procedure in het Verenigd Koninkrijk, worden de buitenlandse stukken geacht authentiek te zijn indien ze worden overgelegd : a.ondertekend door een rechter, een magistraat of een ambtenaar van de Staat waar ze werden afgegeven; en b. gewaarmerkt met een officieel stempel van de minister van justitie of een andere minister van de Staat in kwestie. Artikel 14.1.a Het Verenigd Koninkrijk behoudt zich in alle gevallen het recht voor, er niet mee in te stemmen dat ten aanzien van een uitgeleverde persoon een vordering wordt ingesteld, of dat hij wordt gevonnist of gevangen gezet met het oog op de tenuitvoerlegging van een vonnis of een bevel tot aanhouding wegens enig ander voor de overlevering begaan feit dan het feit dat de reden tot uitlevering is geweest, of met een beperking van zijn vrijheid, om welke reden ook.

Artikel 21 Het Verenigd Koninkrijk verwerpt de toepassing van artikel 21.

Artikel 23 De over te leggen stukken dienen in het Engels te zijn gesteld, dan wel vergezeld te gaan van een Engelse vertaling.

Artikel 27 Het Verdrag is van toepassing op het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Kanaaleilanden en het eiland Man. Het Verenigd Koninkrijk behoudt zich het recht voor de Secretaris-Generaal ter kennis te brengen dat het Verdrag van toepassing is op het gehele grondgebied waarvan het Verenigd Koninkrijk de internationale betrekkingen behartigt.

Artikel 28 Het Verdrag komt alleen in de plaats van het bepaalde in de bilaterale overeenkomsten tussen het Verenigd Koninkrijk en andere Overeenkomstsluitende Partijen voor zover het, krachtens artikel 27, van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk, de andere Overeenkomstsluitende Partijen en op elk grondgebied waarvan het Verenigd Koninkrijk de internationale betrekkingen behartigt, dan wel andere Overeenkomstsluitende Partijen.

Kennisgeving Het Verdrag is niet van toepassing tussen het Verenigd Koninkrijk en een Overeenkomstsluitende Partij wanneer de wetten die in het Verenigd Koninkrijk of op het grondgebied van deze Overeenkomstsluitende Partij van kracht zijn, voorzien in de tenuitvoerlegging op het grondgebied van een van hen, van de bevelen die op het grondgebied van de andere Partij zijn gegeven.

Door uitvoering te geven aan dit Verdrag, voldoet het Verenigd Koninkrijk aan zijn verplichtingen inzake mensenrechten, als bepaald in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

ZWEDEN Verklaringen en voorbehouden, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 22 januari 1959 - Or. Frans Verklaringen a. bij artikel 6 : in de zin van dit Verdrag betekent "onderdanen", de onderdanen van Zweden, de vreemdelingen die in Zweden hun woonplaats hebben, de onderdanen van Denemarken, Finland, Ijsland en Noorwegen en de vreemdelingen die in deze Staten hun woonplaats hebben.b. bij artikel 21 : de doortocht waarom wordt verzocht wordt alleen toegestaan op dezelfde voorwaarden als gelden voor uitlevering, met inachtneming van de omstandigheden die met het betreffende geval verband houden. Voorbehouden a. bij artikel 1 : Zweden behoudt zich het recht voor bij het toestaan van de uitlevering te bepalen dat de uitgeleverde niet voor een rechtbank mag worden gedaagd die slechts voorlopig of in uitzonderlijke omstandigheden kennis kan nemen van de strafbare feiten in kwestie, en de uitlevering te weigeren indien deze wordt verzocht met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf die door een dergelijke buitengewone rechtbank wordt uitgesproken. Zweden behoudt zich het recht voor in bepaalde gevallen de uitlevering te weigeren indien deze maatregel, gelet op de leeftijd of de gezondheidstoestand van de persoon of elke andere omstandigheid die met hem verband houdt, en gelet op de aard van het strafbare feit en de belangen van de verzoekende Staat, kennelijk niet verenigbaar is met de humanitaire plichten. b. bij artikel 2 : de uitlevering van een persoon tegen wie nog geen onherroepelijk vonnis is gewezen voor het ten laste gelegde feit op grond waarvan de uitlevering werd gevraagd, zal alleen worden toegestaan indien dit feit overeenstemt met een strafbaar feit waarop krachtens de Zweedse wet een vrijheidsstraf van meer dan een jaar staat.5 c. bij artikel 3 : Zweden behoudt zich het recht voor, afhankelijk van de omstandigheden die met het betreffende geval verband houden, het in het derde lid van dit artikel bedoelde strafbare feit als politiek delict te beschouwen. 5 Voorbehoud gewijzigd bij brief d.d. 14 april 1967 van het ministerie van buitenlandse zaken, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 21 april 1967 - Or. Engels Het oorspronkelijke voorbehoud luidde als volgt : « De uitlevering van een persoon tegen wie nog geen onherroepelijk vonnis is gewezen voor het ten laste gelegde feit op grond waarvan de uitlevering werd gevraagd, zal alleen worden toegestaan indien dit feit overeenstemt met een strafbaar feit waarop krachtens de Zweedse wet dwangarbeid staat. » d. bij artikel 4 : indien het militaire delict tevens een strafbaar feit is waarvoor de uitlevering werd toegestaan, behoudt Zweden zich het recht voor te bepalen dat de uitgeleverde geen straf mag ondergaan die werd opgelegd bij toepassing van het bepaalde inzake door militairen gepleegde strafbare feiten.e. bij artikel 12 : ofschoon de uitspraak of het bevel tot aanhouding van een rechtbank of een rechter in een Staat die Partij is bij het Verdrag, algemeen worden aanvaard, behoudt Zweden zich het recht voor de gevraagde uitlevering te weigeren indien uit een onderzoek van het geval blijkt dat de uitspraak of het bevel tot aanhouding kennelijk onvoldoende gegrond zijn.f. bij artikel 18 : indien de persoon wiens uitlevering wordt toegestaan niet op de vastgestelde datum door de verzoekende Staat is overgenomen, behoudt Zweden zich het recht voor de vrijheidsberovende maatregel waarvan de persoon het voorwerp was, onmiddellijk te niet te doen. ZWITSERLAND Verklaringen en voorbehouden, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 20 december 1966 - Or. Frans Bij artikel 1 De Zwitserse Bondsraad verklaart dat elke uitlevering die door Zwitserland wordt toegestaan afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de verdachte niet voor een buitengewone rechtbank wordt gedaagd. Bijgevolg behoudt hij zich het recht voor de uitlevering te weigeren : a. indien de mogelijkheid bestaat dat de verdachte, in geval van uitlevering, voor een buitengewone rechtbank wordt gedaagd en de verzoekende Staat geen genoegzame waarborgen biedt dat het vonnis zal worden uitgesproken door een rechtbank die krachtens de rechterlijke organisatie algemeen bevoegd is om recht te spreken in strafrechtelijke zaken;b. indien zij wordt gevraagd met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf die door een buitengewone rechtbank is uitgesproken. Bij artikel 2, eerste lid (6) Gelet op de voorwaarden die in de Zwitserse wetgeving zijn vastgelegd op het gebied van uitlevering, behoudt Zwitserland zich het recht voor de uitlevering te weigeren indien het feit dat de gezochte persoon ten laste wordt gelegd, niet beantwoordt aan de strafbare feiten, vervat in de lijst die als bijlage bij deze verklaring gaat en die bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van Europa is nedergelegd.

Bij artikel 2, tweede lid (7) 6 Voorbehoud, ingetrokken bij brief d.d. 25 januari 1983 van de Permanente Vertegenwoordiger van Zwitserland, geregistreerd bij het secretariaat-generaal op 26 januari 1983 - Or. Frans 7 Verklaring gewijzigd bij brief d.d. 25 januari 1983 van de Permanente Vertegenwoordiger van Zwitserland, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 26 januari 1983 - Or. Frans De oorspronkelijke verklaring luidde als volgt : « De Zwitserse Bondsraad verklaart dat het voorbehoud bij het eerste lid van artikel 2 Zwitserland niet belet krachtens een bepaling van gemeen recht in de Zwitserse wetgeving, de uitwerking van een uitlevering uit te breiden tot enig ander strafbaar feit, indien deze uitlevering wordt of werd toegestaan voor een misdrijf of een delict waarvoor de Zwitserse wet uitlevering toestaat. » De Zwitserse bondsraad verklaart dat, indien een uitlevering wordt of werd toegestaan voor een strafbaar feit waarvoor de Zwitserse wet uitlevering toestaat, Zwitserland de uitwerking ervan, krachtens een bepaling van gemeen recht in de Zwitserse wetgeving, kan uitbreiden tot een ander strafbaar feit.

Bij artikel 3, derde lid In afwijking van het derde lid van artikel 3 van het Verdrag, behoudt Zwitserland zich het recht voor, op grond van het eerste lid van artikel 3, de uitlevering tevens te weigeren indien deze wordt verzocht voor de aanslag op het leven van een Staatshoofd of van een zijner familieleden.

Bij artikel 6 (8) « De Zwitserse bondsraad verklaart dat de Zwitserse wet de uitlevering van Zwitserse onderdanen alleen toestaat op de beperkende voorwaarden, als bepaald in artikel 7 van de bondswet van 20 maart 1981 inzake internationale rechtshulp in strafzaken. Strafbare feiten die buiten Zwitserland zijn gepleegd en naar Zwitsers recht als misdrijf of delict worden bestraft, kunnen door de Zwitserse autoriteiten worden vervolgd en berecht indien aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, en met dien verstande dat ze tegen Zwitsers werden begaan (art. 5 van het Zwitserse strafwetboek van 21 december 1937);- dat ze naar Zwitsers recht tot uitlevering kunnen leiden en ze door een Zwitser werden gepleegd (art. 6 van het Zwitserse strafwetboek); -dat ze gepleegd werden aan boord van een Zwitsers vaartuig of luchtvaartuig (art. 4 van de bondswet van 23 september 1953 inzake varen onder Zwitserse vlag; art. 97 van de bondswet van 21 december 1948 inzake luchtvaart); - dat bijzondere wettelijke bepalingen erin voorzien voor bepaalde strafbare feiten (art. 202 en 240 van het Zwitserse strafwetboek; art. 19 van de bondswet van 3 oktober 1951 inzake verdovende middelen; art. 101 van de bondswet van 19 december 1958 inzake wegverkeer, art. 16 van de bondswet van 14 maart 1958 inzake de aansprakelijkheid van de bondsstaat, van de leden van zijn autoriteiten en van zijn ambtenaren; art. 12 van de bondswet van 26 september 1958 inzake de waarborg tegen exportrisico's).

Overeenkomstig de wet van 20 maart 1981 inzake internationale rechtshulp in strafzaken kunnen andere strafbare feiten die door een Zwitsers onderdaan in het buitenland werden begaan, in Zwitserland worden bestraft op verzoek van de Staat waar de strafbare feiten werden gepleegd, wanneer de vervolgde persoon zich in Zwitserland bevindt en er zich dient te verantwoorden voor ernstiger strafbare feiten en zijn vrijspraak of de tenuitvoerlegging van een straf in Zwitserland elke andere vervolging voor dezelfde daad in de verzoekende Staat uitsluit.

Bij de artikelen 7 en 8 (9) (8) Verklaring gewijzigd bij brief d.d. 25 januari 1983 van de Permanente Vertegenwoordiger van Zwitserland, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 26 januari 1983 - Or. Frans De oorspronkelijke verklaring luidde als volgt : « De Zwitserse bondsraad verklaart dat de Zwitserse wet de uitlevering van Zwitserse onderdanen niet toestaat. Strafbare feiten die buiten Zwitserland zijn gepleegd en naar Zwitsers recht als misdrijf of delict worden bestraft, kunnen door de Zwitserse autoriteiten worden vervolgd en berecht indien aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, en met dien verstande dat ze tegen Zwitsers werden begaan (art. 5 van het Zwitserse strafwetboek); -indien ze naar Zwitsers recht tot uitlevering kunnen leiden en ze door een Zwitser zijn gepleegd (art. 6 van het Zwitserse strafwetboek, art. 16 van de bondswet van 14 maart 1958 inzake de aansprakelijkheid van de bondsstaat, de leden van de autoriteiten en zijn ambtenaren); -dat ze gepleegd werden aan boord van een Zwitsers vaartuig of luchtvaartuig (art. 4 van de bondswet van 23 september 1953 inzake zeevaart onder Zwitserse vlag; art. 97 van de bondswet van 21 december 1948 inzake luchtvaart). » De wijziging werd van kracht op 1 januari 1983.

De Zwitserse bondsraad verklaart dat, gegeven de reglementering die in het Zwitserse recht van toepassing is, uitlevering alleen wordt toegestaan voor een strafbaar feit dat op Zwitsers grondgebied of een daarmee gelijkgestelde plaats werd gepleegd, overeenkomstig het tweede lid van artikel 2, met name wanneer de opgeëiste persoon hoe dan ook wordt uitgeleverd aan de verzoekende Staat voor andere feiten die niet onder de Zwitserse rechtsmacht vallen en het aangewezen lijkt, met het oog op de sociale reclassering van de persoon, hem in één enkele procedure te berechten voor alle hem ten laste gelegde strafbare feiten.

Bij artikel 9 a. Zwitserland behoudt zich het recht voor, in afwijking van artikel 9, ook de uitlevering te weigeren wanneer de beslissingen ter staving van de weigering tot uitlevering, in afwijking van deze bepaling, werden gegeven in een derde Staat op wier grondgebied het strafbare feit werd gepleegd.b. Zwitserland behoudt zich ook het recht voor, in tegenstelling tot het bepaalde in de eerste zin van artikel 9 van het Verdrag, de uitlevering toe te staan wanneer ze deze heeft toegestaan voor andere strafbare feiten en de verzoekende Staat heeft aangetoond dat nieuwe feiten of bewijsmiddelen die hem ter kennis zijn gekomen, een herziening van de beslissing ter staving van de weigering tot uitlevering die krachtens dit artikel werd gegeven, rechtvaardigen, dan wel wanneer de gezochte persoon de straf of de maatregel die krachtens deze beslissing tegen hem werd uitgesproken, niet geheel of ten dele heeft ondergaan. Bij artikel 11 Zwitserland behoudt zich het recht voor, naar analogie, artikel 11 eveneens toe te passen ingeval de wet van de verzoekende partij bepaalt dat de verdachte, wegens het feit dat grond oplevert tot uitlevering, een straf moet ondergaan die een aantasting zou kunnen zijn van zijn fysieke integriteit of tegen zijn wil onderworpen wordt aan een soortgelijke maatregel.

Bij artikel 14, lid 1.b De Zwitserse Bondsraad verklaart dat de Zwitserse autoriteiten de invrijheidstelling als definitief beschouwen in de zin van artikel 14 van het Verdrag, indien hierdoor de uitgeleverde persoon in de gelegenheid wordt gesteld zich vrij te bewegen zonder de gedragsregels en andere voorwaarden die door de bevoegde overheid zijn gesteld, te overtreden. Voor de Zwitserse autoriteiten, dient de uitgeleverde, in de zin van deze bepaling, te allen tijde de mogelijkheid te hebben het grondgebied van een Staat te verlaten indien geen ziekte of een andere reële beperking van zijn bewegingsvrijheid zulks verhindert.

Bij artikel 16, tweede lid Zwitserland vraagt dat elk verzoek dat het overeenkomstig het tweede lid van artikel 16 ontvangt, een korte omschrijving bevat van de feiten die de gezochte persoon ten laste worden gelegd, met inbegrip van gegevens die nodig zijn om het strafbare feit te toetsen aan het uitleveringsrecht.

Bij artikel 21 Zwitserland behoudt zich het recht voor de doortocht evenmin toe te staan indien het feit dat de gezochte persoon ten laste wordt gelegd, verband houdt met artikel 5 van het Verdrag of indien het een inbreuk maakt op de bepalingen waardoor de handel in goederen wordt beperkt of een marktregulering wordt ingevoerd. 9 Voorbehoud ingetrokken bij brief d.d. 25 januari 1983 van de Permanente Vertegenwoordiger van Zwitsersland, geregistreerd bij het secretariaat-generaal op 26 januari 1983 - Or. Frans Bij artikel 23 Zwitserland vraagt dat de verzoeken om uitlevering en de bijlagen die aan zijn autoriteiten worden gezonden, vergezeld gaan van een vertaling in het Duits, het Frans of het Italiaans, indien ze niet in één van deze talen zijn gesteld.

Lijst van de strafbare feiten waarvoor de Zwitserse wet uitlevering toestaat 10 (Bijlage bij het voorbehoud bij het eerste lid van artikel 2 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering) Artikel 3 van de bondswet van 22 januari 1892 inzake de uitlevering aan vreemde Staten bepaalt dat de volgende feiten, die ook poging en deelneming inhouden, tot uitlevering kunnen leiden indien zij een strafbaar feit van gemeen recht vormen en strafbaar zijn volgens de wet van het toevluchtsoord en volgens de wet van de verzoekende Staat : I. Delicten 11 tegen personen 1. Moord, doodslag, onopzettelijk doden;2. Kindermoord en abortus;3. Te vondeling leggen, verwaarlozen van kinderen of van andere weerloze personen;4. Verwondingen die de dood, een blijvend letsel of een arbeidsongeschiktheid van meer dan 20 dagen tot gevolg hadden; deelneming aan een vechtpartij met dergelijke gevolgen; 5. Mishandeling van ouders door hun kinderen;geregelde mishandeling van kinderen door hun ouders of door de personen onder wiens gezag zij staan II. Delicten 11 tegen de persoonlijke vrijheid en tegen de rechten van het gezin 6. Ontvoering van volwassenen en kinderen;7. Opsluiting van personen;8. Ontvoering van minderjarigen;9. Huisvredebreuk, gepleegd onder verzwarende omstandigheden 10.Dreiging met een aanslag op personen of eigendommen; 11. Vervalsing of verwijderen van burgerlijke stand. III. Zedendelicten 12 12. Verkrachting, aanranding van de eerbaarheid, gepleegd met geweld of op een persoon die weerloos is of niet in het bezit van zijn mentale vermogens;13. Immorele daden tegenover kinderen of ongeacht welke persoon door diegene aan wie hij is toevertrouwd;14. Bederf van minderjarigen door de ouders, de voogd of de persoon onder wiens toezicht zij staan;15. Professioneel souteneurschap;vrouwen- en kinderhandel; 16. Onzedelijke handelingen die een publiek schandaal veroorzaken;17. Incest;18. Bigamie. IV. Delicten 12 tegen de eigendom 19. Roverij (zeeroverij), afpersing, diefstal, heling;20. Verduistering (bedrieglijke ontvreemding en misbruik van vertrouwen;21. Opzettelijke beschadiging van eigendom;22. Oplichting, bedrieglijk bankroet en fraude op het gebied van faillissement of verbeurdverklaring. V. Delicten 12 tegen de openbare trouw 23. Namaking of vervalsing van munten of papieren geld of van waardezegels (postzegels enz.), bankbiljetten, obligaties, aandelen en andere door de Staat, verenigingen, vennootschappen of particulieren uitgegeven waardepapieren; de invoering, uitgifte, het in omloop brengen van bedoelde voorwerpen die met een bedrieglijk opzet werden nagemaakte of vervalst.; 24. Namaking of vervalsing van stempels, keurstempels, zegels of clichés;bedrieglijk gebruik of misbruik van nagemaakte of authentieke stempels, zegels, keurstempels of clichés; 25. Valsheid in geschrifte (vervalsing of namaak van documenten); gebruik van vervalsingen (bedrieglijk gebruik van nagemaakte of vervalste documenten), ontvreemding van documenten, bedrieglijke aanwending van een in blanco getekend stuk, 26. Verplaatsing van grenspalen. VI. Delicten 12 die een gevaar voor de gemeenschap inhouden 27. Brandstichting, onrechtmatig gebruik van explosieven, het veroorzaken van overstroming met opzet, door nalatigheid of uit onvoorzichtigheid;28. Vernieling of beschadiging, opzettelijk dan wel door nalatigheid of uit onvoorzichtigheid, van spoorwegen, stoomboten, posten, elektrische toestellen en leidingen (telegraaf, telefoon) en het in gevaar brengen van de exploitatie ervan;29. Handelingen die opzettelijk dan wel door nalatigheid of uit onvoorzichtigheid werden gesteld en die de vernietiging, het stranden of het verlies van een schip tot gevolg hebben;30. Het opzettelijk dan wel door nalatigheid of uit onvoorzichtigheid verspreiden van besmettelijke ziekten, epidemieën of epizoötie; aantasting, door schadelijke stoffen die een gevaar voor de gemeenschap vormen, van bronnen, fonteinen of andere waters; 31. Opzettelijke namaak of vervalsing van voedingsmiddelen die een gevaar vormt voor de gezondheid van mens of dier;de verkoop of het in omloop brengen van ongezonde of bedorven etenswaren, met verzwijging van hun schadelijkheid; 31bis. Opzettelijke inbreuk op het bepaalde inzake verdovende middelen, voor zover op deze inbreuk gevangenisstraf staat.

VII. Delicten 13 tegen de rechtsbedeling 32. Lasterlijke aangifte;33. Meineed of valse verklaring die onder een plechtige belofte werd gedaan;34. een vals getuigenis, een vals deskundigenverslag, de valse verklaring van een tolk, omkoping van getuigen, deskundigen, tolken. VIII. Delicten 13 tegen de uitoefening van openbare ambten 35. Omkoping van ambtenaren, gezworenen, scheidsrechters of deskundigen;36. Verduistering en knevelarij door ambtenaren;misbruik van gezag ingevolge omkoping of met een bedrieglijk opzet 37. Verduisteren van brieven en telegrammen, schending van het brief- en telegramgeheim door bedienden van post en telegraaf. Artikel 154 van de bondswet van 23 september 1953 inzake varen onder Zwitserse vlag bepaalt dat inbreuken die, volgens het bepaalde in deze wet worden gestraft met een gevangenisstraf van een jaar of met een zwaardere straf, uitlevering tot gevolg hebben in de zin van de Zwitserse wetgeving op de uitlevering aan vreemde Staten. Volgende feiten worden bedoeld : - het opzettelijk of door nalatigheid in gevaar brengen van een schip (art. 128); - het opzettelijk of door nalatigheid in gevaar brengen van de scheepvaart (art. 129); - het varen op zee met een schip dat niet zeewaardig is (art. 131); - het niet verlenen van hulp (art. 133, eerste lid); - het verlaten van het schip in nood (art. 134); - het niet voeren van het bevel (art. 135, eerste lid); - machtsmisbruik en aanmatiging van macht (art. 136, eerste lid); - dronkenschap (art. 139, eerste lid); - ongehoorzaamheid (art. 140, derde lid); - het illegaal aan boord nemen van personen en voorwerpen (art. 141, eerste lid); - het in gevaar brengen van de reder of de kapitein, door smokkelarij (art. 142, eerste en derde lid); - misbruik van de vlag (art. 143, eerste lid); - bedrieglijke registratie (art. 144, eerste lid); - ontvreemding van een schip dat in bewaring werd gegeven aan de autoriteiten; overtreding van een beschikking van de autoriteit (art. 145); - onwettige vervreemding (art. 146).

ZWITSERLAND Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 21 augustus 1991 van de Permanente Vertegenwoordiger, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 22 augustus 1991 - Or. Frans Onder verwijzing naar het voorbehoud van Portugal bij artikel 1.c van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, heb ik de eer mede te delen dat mijn regering zich schaart achter de verklaring van de desbetreffende verklaring van de Duitse regering, waarvan u op 4 februari 1991 in kennis werd gesteld, alsmede achter de verklaring van de Oostenrijkse regering die zich aansluit bij de Duitse uitleg en waarvan u op 4 juni 1991 in kennis werd gesteld.

Het bovengenoemde voorbehoud is eigenlijk alleen verenigbaar met de zin en het voorwerp van het Verdrag indien het niet willekeurig de uitlevering belet in de gevallen waarin een levenslange gevangenisstraf kan worden uitgesproken of een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt kan worden opgelegd. Mijn regering legt het voorbehoud tevens uit als zal de uitlevering alleen worden geweigerd indien, overeenkomstig de wet van de verzoekende Staat, de persoon die is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf geen rechtsmiddel meer heeft om, nadat hij een bepaald deel van de straf of de maatregel heeft ondergaan, een rechtbank te laten onderzoeken of de mogelijkheid van een voorwaardelijke straf met proeftijd voor de resterende straftijd te laten onderzoeken. 13 Het begrip "delicten" als bedoeld in artikel 3 van de wet inzake uitlevering dient te worden begrepen als "strafbaar feit" en bestrijkt zowel misdrijven als delicten in de zin van het strafrecht. _______ Nota's (1) Verklaring gewijzigd in de brief d.d. 16 april 1985 van de Permanente Vertegenwoordiger van Oostenrijk, geregistreerd door het Secretariaat-Generaal op 17 april 1985 - Or. Engels.

Van de verklaring van Oostenrijk met betrekking tot artikel 21, vijfde lid van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 wordt bij deze de eerste zin geschrapt.

Deze verklaring luidt voortaan als volgt : « De doortocht voor strafbare feiten waarop door de wet van de verzoekende Staat de doodstraf is gesteld of een straf die niet verenigbaar is met het vereiste inzake menselijkheid of menselijke waardigdheid, wordt toegestaan op de voorwaarden als gelden voor uitlevering voor dergelijke strafbare feiten. » (2) Brief van de Permanente Vertegenwoordiger van Portugal d.d. 12 februari 1990. (3) Deze verklaring komt in de plaats van de verklaring inzake de artikelen 6 en 21, nedergelegd op 14 februari 1969. (4) Voorbehouden gewijzigd bij brief d.d. 17 januari 1977 van de Permanente Vertegenwoordiger van Noorwegen, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 19 januari 1977 - Or. Engels De oorspronkelijke voorbehouden luiden als volgt : « Artikel 2, eerste lid. Overeenkomstig het tweede lid van de Noorse wet inzake uitlevering van 13 juni 1908, kan Noorwegen alleen uitlevering toestaan voor feiten die krachtens het Noorse strafwetboek, strafbaar zijn of zouden zijn gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan een jaar.

Artikel 3, derde lid. Overeenkomstig het derde lid van de Noorse wet inzake uitlevering, kan het voorkomen dat uitlevering niet wordt toegestaan voor een aanslag op het leven van een Staatshoofd of van een zijner familieleden, indien het delict werd gepleegd in samenhang met een ander strafbaar feit van politieke aard.

Artikel 4.Wat delicten betreft die volgens de Noorse wet als militaire delicten worden beschouwd, kan de uitlevering overeenkomstig artikel 2 van de Noorse wet inzake uitlevering alleen worden toegestaan, voor zover het strafbare feit, los van het militaire karakter ervan, een strafbaar feit was dat aanleiding kan geven tot uitlevering en op voorwaarde dat de uitgeleverde persoon niet wordt gestraft met een straf die zwaarder is dan de maximum straf voor een overeenkomstig strafbaar feit in het gewone strafwetboek. » (5) Voorbehoud gewijzigd bij brief d.d. 14 april 1967 van het ministerie van buitenlandse zaken, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 21 april 1967 - Or. Engels.

Het oorspronkelijke voorbehoud luidde als volgt : « De uitlevering van een persoon tegen wie nog een onherroepelijk vonnis is gewezen voor het ten laste gelegde feit op grond waarvan de uitlevering werd gevraagd, zal alleen worden toegestaan indien dit feit overeenstemt met een strafbaar feit waarop krachtens de Zweedse wet dwangarbeid staat. » (6) Voorbehoud, ingetrokken bij brief d.d. 25 januari 1983 van de Permanente Vertegenwoordiger van Zwitserland, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 26 januari 1983 - Or. Frans. (7) Verklaring gewijzigd bij brief d.d. 25 januari 1983 van de Permanente Vertegenwoordiger van Zwitserland, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 26 januari 1983 - Or. Frans.

De oorspronkelijke verklaring luidde als volgt : « De Zwitserse Bondsraad verklaart dat het voorbehoud bij het eerste lid van artikel 2 Zwitserland niet belet krachtens een bepaling van gemeen recht in de Zwitserse wetgeving, de uitwerking van een uitlevering uit te breiden tot enig ander strafbaar feit, indien deze uitlevering wordt of werd toegestaan voor een misdrijf of een delict waarvoor de Zwitserse wet uitlevering toestaat.

De wijziging werd van kracht op 1 januari 1983. (8) Verklaring gewijzigd bij brief d.d. 25 januari 1983 van de Permanente Vertegenwoordiger van Zwitserland, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 26 januari 1983 - Or. Frans.

De oorspronkelijke verklaring luidde als volgt : « De Zwitserse bondsraad verklaart dat de Zwitserse wet de uitlevering van Zwitserse onderdanen niet toestaat. Strafbare feiten die buiten Zwitserland zijn gepleegd en naar Zwitsers recht als misdrijf of delict worden bestraft, kunnen door de Zwitserse autoriteiten worden vervolgd en berecht indien aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, en met dien verstande dat ze tegen Zwitsers werden begaan (art. 5 van het Zwitserse strafwetboek); - indien ze naar Zwitsers recht tot uitlevering kunnen leiden en ze door een Zwitser zijn gepleegd (art. 6 van het Zwitserse strafwetboek, art. 16 van de bondswet van 14 maart 1958 inzake de aansprakelijkheid van de bondsstaat, de leden van de autoriteiten en zijn ambtenaren); - dat ze gepleegd werden aan boord van een Zwitsers vaartuig of luchtvaartuig (art. 4 van de bondswet van 23 september 1953 inzake zeevaart onder Zwitserse vlag; art. 97 van de bondswet van 21 december 1948 inzake luchtvaart). » De wijziging werd van kracht op 1 januari 1983. (9) Voorbehoud ingetrokken bij brief d.d. 25 januari 1983 van de Permanente Vertegenwoordiger van Zwitserland, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 26 januari 1983 - Or. Frans. (10) Lijst die komt te vervallen ingevolge de intrekking van het voorbehoud bij artikel 2, eerste lid (zie blz.1). (11) De term « delicten » als bepaald in artikel 3 van de wet inzake uitlevering dient te worden begrepen als « strafbaar feit » en bestrijkt zowel misdrijven als delicten in de zin van het strafrecht.(12) Het begrip « delicten » als bedoeld in artikel 3 van de wet inzake uitlevering dient te worden begrepen als « strafbaar feit » en bestrijkt zowel misdrijven als delichten in de zin van het strafrecht.(13) Het begrip « delicten » als bedoeld in artikel 3 van de wet inzake uitlevering dient te worden begrepen als « strafbaar feit » en bestrijkt zowel misdrijven als delicten in de zin van het strafrecht. (14) Voorbehoud ingetrokken bij brief d.d. 18 juni 1991 van de Permanente Vertegenwoordiger, geregistreerd bij het Secretariaat-Generaal op 21 juni 1991 - Or. Engels.

B. AANVULLEND PROTOCOL BIJ HET EUROPEES VERDRAG BETREFFENDE DE UITLEVERING, OPGEMAAKT TE STRAATSBURG OP 15 OKTOBER 1975;

VOORBEHOUDEN EN VERKLARINGEN : DENEMARKEN Verklaring, vastgelegd in de akte van bekrachtiging nedergelegd op 13 september 1978 - Or. Frans Krachtens artikel 6.1 van het Aanvullend Protocol, verklaren wij Hoofdstuk I niet te aanvaarden.

HONGARIJE Voorbehoud, vastgelegd in een brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Hongarije afgegeven aan de Secretaris-generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging op 13 juli 1993 - Or. Engels Aangezien artikel 6 van het Aanvullend Protocol bij de Europese Overeenkomst betreffende uitlevering toelaat alleen Hoofdstuk I of II volledig uit te sluiten, verklaart Hongarije Hoofdstuk I van bovenvermeld Protocol niet te aanvaarden.

Alhoewel het Hongaars recht overeenstemt met artikel 1.a en b en geen enkele bepaling bevat die tegenstrijdig is met lid c, behoudt Hongarije zich het recht voor per geval te overwegen of het kan voldoen aan de op lid c gebaseerde aanvragen tot uitlevering.

IJSLAND Verklaring, gedaan bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging op 20 juni 1984 - Or. Engels IJsland aanvaardt Hoofdstuk I van het Protocol niet.

NEDERLAND Verklaringen, vastgelegd in de akte van aanvaarding nedergelegd op 12 januari 1982 - Or. Engels De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardt bovenvermeld Protocol voor het Koninkrijk in Europa.

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden verklaart overeenkomstig artikel 6 van bovenvermeld Protocol Hoofdstuk I van het Protocol niet te aanvaarden.

Alhoewel de Nederlandse wetgeving inzake daden gesteld tijdens een internationaal gewapend conflict geheel conform artikel 1 (inleiding en a. en b.) is en ze geen bepalingen bevat die in strijd zijn met artikel 1 (inleiding en c.), behoudt de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden zich het recht voor de uitlevering te weigeren in gevallen van schendingen van de oorlogswetten en -gebruiken tijdens een gewapend conflict dat niet internationaal is.

Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 20 februari 1986 van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland, geregistreerd bij het Secretariaat-generaal op 21 februari 1986 - Or. Engels In antwoord op de brief nr. 1799 d.d. 24 december 1985 1 van de Permanent Vertegenwoordiger van Nederland, heb ik de eer u, in uw hoedanigheid van depositaris van de in de bijlage opgesomde verdragen, het volgende ter kennis te brengen.

De in de bijlage opgesomde verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is (voor het Koninkrijk in Europa) gelden vanaf 1 januari 1986 ook voor Aruba.

Lijst van de Verdragen die deze Verklaring bestrijkt 86 Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering (1975) Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 14 mei 1986 van de Permanent Vertegenwoordiger van Nederland, geregistreerd bij het Secretariaat-generaal op 15 mei 1986 - Or. Engels Ik heb de eer het volgende onder uw aandacht te brengen : De verklaring dat het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering (1975) en het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering (1978) toepasselijk zijn op Aruba moet worden beschouwd als een voorlopige mededeling, die zal worden bevestigd als zijnde definitief wanneer het Europees Verdrag betreffende uitlevering (1957) toepasselijk op Aruba zal worden verklaard.

Aan de voorgaande mededeling betreffende de twee Protocollen lag een administratieve fout ten grondslag, die is toe te schrijven aan de nationale procedures binnen het Koninkrijk der Nederlanden nog niet voltooid waren.

Verklaring, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 21 juli 1993 van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland en dezelfde dag geregistreerd bij het Secretariaat-generaal - Or. Engels De Permanente Missie van het Koninkrijk der Nederlanden verklaart dat de Regering van haar land, in overeenstemming met artikel 5, tweede lid, van het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering en in overeenstemming met artikel 8, tweede lid, van het Tweede Aanvullend Protocol van 17 maart 1978, de toepassing van de twee protocollen uitbreidt tot de Nederlandse Antillen en Aruba met betrekking tot de Partijen waarvoor het Europees Verdrag betreffende uitlevering eveneens is uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba. De door Nederland met betrekking tot het aanvullend protocol van 15 oktober 1975 afgelegde verklaring geldt eveneens voor de Nederlandse Antillen en Aruba.

NOORWEGEN Verklaring, vastgelegd in de akte van bekrachtiging nedergelegd op 11 december 1986 - Or. Engels Krachtens artikel 6 verklaart Noorwegen dat het Hoofdstuk I van het Protocol niet te aanvaarden.

RUSLAND Verklaring, vastgelegd in een brief van de Eerste Vice-Minister van Buitenlandse Zaken van de Russische Federatie afgegeven aan de Secretaris-generaal bij de ondertekening op 7 november 1996 - Or.

Russisch/Engels Rekening houdend met haar verklaring aangaande artikel 3 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 1957, beschouwt de Russische Federatie de lijst van schendingen van niet-politieke aard die is opgenomen in artikel 1 van dit Protocol, als enuntiatief.

ZWEDEN Verklaring, vastgelegd in de akte van bekrachtiging nedergelegd op 2 februari 1976 - Or. Engels Zweden aanvaardt Hoofdstuk I van bovenvermeld Protocol niet. _______ Nota (1) Nota van het Secretariaat Brief d.d. 24 december 1985 van de Permanent Vertegenwoordiger van Nederland : Het eiland Aruba dat nog steeds deel uitmaakt van de Nederlandse Antillen verkrijgt op 1 januari 1986 interne autonomie als land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Vanaf deze datum zal het Koninkrijk niet langer bestaan uit twee landen, met name Nederland (Koninkrijk in Europa) en de Nederlandse Antillen (in het Caribisch gebied), maar uit drie landen, met name de twee bovengenoemde en Aruba.

Aangezien de wijzigingen die op 1 januari 1986 ingaan slechts betrekking hebben op een wijziging in de interne constitutionele betrekkingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk als dusdanig het volkenrechtelijk subject blijft waarmee verdragen worden gesloten, laten bedoelde wijzigingen volkenrechtelijk gesproken de verdragen die het Koninkrijk reeds heeft gesloten en die reeds van toepassing zijn voor de Nederlandse Antillen, met inbegrip van Aruba, onverlet. Deze verdragen blijven van kracht voor Aruba in zijn hoedanigheid van land binnen het Koninkrijk. Bijgevolg zijn, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, deze verdragen vanaf 1 januari 1986, van toepassing op de Nederlandse Antillen (zonder Aruba) en op Aruba.

Verder zijn, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, de in de bijlage opgesomde verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is en die van toepassing zijn op de Nederlandse Antillen, met ingang van 1 januari 1986, van toepassing op de Nederlandse Antillen en op Aruba.

C. TWEEDE AANVULLEND PROTOCOL BIJ HET EUROPEES VERDRAG BETREFFENDE DE UITLEVERING, OPGEMAAKT TE STRAATSBURG OP 17 MAART 1978 VOORBEHOUDEN EN VERKLARINGEN : Nota van het Secretariaat : Krachtens artikel 9 van het Protocol zullen de voorbehouden van een Staat betreffende een bepaling van het Verdrag eveneens van toepassing zijn op dit Protocol, behalve wanneer deze Staat het tegendeel te kennen geeft op het ogenblik van de ondertekening of bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

BELGIE Voorbehoud, vastgelegd in de akte van bekrachtiging nedergelegd op 18 november 1997 - Or. Frans België verklaart Hoofdstuk V van het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering niet te aanvaarden.

BULGARIJE Voorbehoud, gemaakt bij de ondertekening op 30 september 1993 en bevestigd bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging op 17 juni 1994 - Or. Frans Overeenkomstig artikel 9, tweede lid, verklaart de Republiek Bulgarije zich het recht voor te behouden Hoofdstuk I van het Protocol niet te aanvaarden en Hoofdstuk II van hetzelfde Protocol, wat de delicten betreft inzake retributies, belastingen, douanerechten en deviezen, die strafbaar zijn volgens het Bulgaars Strafwetboek, te aanvaarden.

ITALIE Voorbehoud (2) gemaakt bij de ondertekening op 23 april 1980 en hernieuwd bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging op 23 januari 1985 - Or. Frans Met verwijzing naar artikel 9 van het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering, behoudt Italië zich het recht voor Hoofdstuk III niet te aanvaarden.

LETLAND Verklaring, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 17 april 1997 van de Minister van Buitenlandse Zaken van Letland, afgegeven aan de Secretaris-generaal bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging op 2 mei 1997 - Or. Engels Overeenkomstig artikel 9, tweede lid van het Tweede Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende uitlevering van 1978, behoudt de Republiek Letland zich het recht voor Hoofdstuk V van het Protocol niet te aanvaarden.

NEDERLAND Verklaring, vervat in de akte van aanvaarding nedergelegd op 12 januari 1982 - Or. Engels De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardt bovenvermeld Protocol voor het Koninkrijk in Europa.

Verklaring, vastgelegd in een brief d.d. 20 februari 1986 van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland, geregistreerd bij het Secretariaat-generaal op 21 februari 1986 - Or. Engels In antwoord op de brief nr. 1799 d.d. 24 december 1985 3 van de Permanent Vertegenwoordiger van Nederland, heb ik de eer u, in uw hoedanigheid van depositaris van de verdragen die in de bijlage zijn opgesomd, het volgende ter kennis te brengen.

De in de bijlage opgesomde verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is (voor het Koninkrijk in Europa) zijn vanaf 1 januari 1986 eveneens van toepassing op Aruba.

Lijst van de Verdragen die deze Verklaring bestrijkt 98 Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering (1978) Verklaring, vastgelegd bij brief d.d. 14 mei 1986 van de Permanent Vertegenwoordiger van Nederland, geregistreerd bij het Secretariaat-generaal op 15 mei 1986 - Or. Engels Ik heb de eer het volgende onder uw aandacht te brengen : De verklaring dat het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering (1975) en het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering (1978) toepasselijk zijn op Aruba, moet worden beschouwd als een voorlopige mededeling, die zal worden bevestigd als zijnde definitief wanneer het Europees Verdrag betreffende uitlevering (1957) toepasselijk op Aruba zal worden verklaard.

Aan de voorgaande mededeling betreffende de twee Protocollen lag een administratieve fout ten grondslag, die is toe te schrijven aan het feit dat de nationale procedures binnen het Koninkrijk der Nederlanden nog niet voltooid waren.

Verklaring, vastgelegd in een Nota Verbaal d.d. 21 juli 1993 van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland en dezelfde dag geregistreerd bij het Secretariaat-generaal - Or. Engels De Permanente Missie van het Koninkrijk der Nederlanden verklaart dat de Regering van haar land, in overeenstemming met artikel 5, tweede lid, van het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering en in overeenstemming met artikel 8, tweede lid, van het Tweede Aanvullend Protocol van 17 maart 1978, de toepassing van de twee protocollen uitbreidt tot de Nederlandse Antillen en Aruba met betrekking tot de Partijen waarvoor het Europees Verdrag betreffende uitlevering eveneens is uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba. De door Nederland met betrekking tot het aanvullend protocol van 15 oktober 1975 afgelegde verklaring geldt eveneens voor de Nederlandse Antillen en Aruba.

NOORWEGEN Voorbehoud, vastgelegd in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 11 december 1986 - Or. Engels In uitvoering van artikel 9 verklaart Noorwegen Hoofdstukken I en V van het Protocol niet te aanvaarden.

OOSTENRIJK *Voorbehoud, vervat in de akte van bekrachtiging, nedergelegd op 2 mei 1983 - Or. Engels Overeenkomstig artikel 9, tweede lid van het Protocol, verklaart de Republiek Oostenrijk Hoofdstuk II alleen te aanvaarden voor delicten inzake retributies, belastingen en douane. *Voorbehoud, ingetrokken bij de brief d.d. 8 september 1994 van de Permanent Vertegenwoordiger van Oostenrijk, geregistreerd bij het Secretariaat-generaal op 9 september 1994 - Or. Frans Overeenkomstig artikel 9, derde lid, van het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 17 maart 1978, trekt de Federale Regering van de Republiek Oostenrijk het voorbehoud in, gemaakt overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van bovenvermeld Protocol en aanvaardt ze Hoofdstuk II alleen wat delicten inzake retributies, belastingen en douane betreft. en Verklaring, vervat in dezelfde brief als de intrekking van bovenvermeld voorbehoud - Or. Frans Met betrekking tot de Staten die partij zijn bij dit aanvullend Protocol, verklaart Oostenrijk, onder de voorwaarden bedoeld in Hoofdstuk II, eveneens de uitlevering te zullen toestaan voor delicten die uitsluitend bestaan uit strafbare feiten op voorschriften inzake monopolies, export, import of doorvoer en op de rantsoenering van goederen.

RUSLAND Voorbehoud en Verklaring, vastgelegd bij brief van de Eerste Vice-Minister van Buitenlandse Zaken van de Russische Federatie, afgegeven aan de Secretaris-generaal bij de ondertekening op 7 november 1996 - Or. Russische/Engels.

De Russische Federatie behoudt zich het recht voor de bepalingen van Hoofdstuk V niet toe te passen.

De Russische Federatie wijst het Bureau van de Procureur-Generaal van de Russische Federatie aan als de instantie die de uitleveringskwesties in beschouwing neemt.

TURKIJE Voorbehoud, gemaakt bij de ondertekening op 16 juli 1987 en bevestigd in de akte van bekrachtiging nedergelegd op 10 juli 1992 - Or. Engels De regering van de Republiek Turkije behoudt zich het recht voor via diplomatieke weg de uitleveringsverzoeken over te leggen teneinde de nodige procedures te volgen en uit te voeren door bemiddeling van de diplomatieke missies in de Staat, rekening houdend met de aard van het verzoekschrift.

VERENIGD KONINKRIJK Voorbehoud, vastgelegd bij brief van de Permanent Vertegenwoordiger afgegeven aan de Secretaris-generaal bij de ondertekening op 9 november 1992 - Or. Engels Overeenkomstig artikel 9, tweede lid, behoudt het Verenigd Koninkrijk zich het recht voor de hoofdstukken I, III, IV of V van het Protocol niet te aanvaarden.

Voorbehoud, vastgelegd in de akte van bekrachtiging nedergelegd op 8 maart 1994 - Or. Engels Overeenkomstig artikel 9, tweede lid, verklaart het Verenigd Koninkrijk de hoofdstukken I, III, IV of V van het Protocol niet te aanvaarden.

ZWEDEN Verklaring, vastgelegd bij brief d.d. 11 juni 1979 van de Permanent Vertegenwoordiger van Zweden en geregistreerd bij het Secretariaat-generaal op 13 juni 1979 - Or. Frans Overeenkomstig artikel 12, eerste lid van het Verdrag (Hoofdstuk V, artikel 5 van het Protocol), neemt het Ministerie van Buitenlandse Zaken de functies waar die worden toegekend aan het Ministerie van Justitie.

ZWITSERLAND Voorbehoud, gemaakt bij de ondertekening op 17 november 1981 en hernieuwd op het ogenblik van de nederlegging van de akte van bekrachtiging op 11 maart 1985 - Or. Frans Zwitserland verklaart Hoofdstuk II van het Tweede Aanvullende Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering niet te aanvaarden. _______ Nota's (2) Voorbehoud ingetrokken per Nota Verbaal van de Permanente Vertegenwoordiging van Italië geregistreerd bij het Secretariaat-generaal op 23 augustus 1990 - Or.Frans (3) Nota van het Secretariaat Brief d.d. 24 december 1985 van de Permanent Vertegenwoordiger van Nederland.

Het eiland Aruba dat nog steeds deel uitmaakt van de Nederlandse Antillen verkrijgt op 1 januari 1986 interne autonomie als land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Vanaf deze datum zal het Koninkrijk niet langer bestaan uit twee landen, met name Nederland (Koninkrlijk in Europa) en de Nederlandse Antillen (in het Caribisch gebied), maar uit drie landen, met name de twee bovengenoemde en Aruba.

Aangezien de wijzigingen die op 1 januari 1986 ingaan slechts betrekking hebben op een wijziging in de interne constitutionele betrekkingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk als dusdanig het volkenrechtelijk subject blijft waarmee verdragen worden gesloten, laten bedoelde wijzigingen volkenrechtelijk gesproken de verdragen die het Koninkrijk heeft gesloten en die reeds van toepassing zijn voor de Nederlandse Antillen, met inbegrip van Aruba, onverlet. Deze verdragen blijven van kracht voor Aruba in zijn nieuwe hoedanigheid van land binnen het Koninkrijk. Bijgevolg zijn, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, deze verdragen vanaf 1 januari 1986, van toepassing op de Nederlandse Antillen (zonder Aruba) en op Aruba.

Verder zijn, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, de in de bijlage opgesomde verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is en die van toepassing zijn op de Nederlandse Antillen, met ingang van 1 januari 1986, van toepassing op de Nederlandse Antillen en op Aruba.

^